36e jaargang nr. 4 (maart 2022)
thema: De bedoeling van de verbeelding
Piet de Jong
Kroniek
De verdampende kerk
Je zou het niet meteen verwachten, maar in de kring van de Gereformeerde Bond dreigt een tekort aan predikanten. Predikanten die universitair zijn opgeleid en de volle ordinatie ontvangen als dienaar van het Woord. Via het weekblad de Waarheidsvriend uitte secretaris drs. P.J. Vergunst recentelijk in zijn wekelijkse mijmeringen zijn zorg. Binnen de circa driehonderd gemeenten zijn inmiddels bijna tachtig vacatures. Proponenten hooguit 25.
Bijzonder, omdat juist in deze delen van de PKN het ambt en beroep van predikant nog(!) steeds hoog genoteerd staan. Volgens velen zelfs gekwalificeerd als ‘het mooiste beroep van de wereld.’ Je wordt er ook overal nog echt en gemeend met dominee aangesproken waarin je altijd ambtsbesef en respect proeft. Maar ondanks deze hoge status en waardering zijn er toch vele vacatures. Reden voor Vergunst aan de kerkenraden te vragen: willen jullie eens wat vaker bidden om nieuwe mensen?
De klassieke tekst voor zo’n oproep is Matteüs 9 vers 37. Jezus zegt daar: ‘De oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinig. Bid daarom de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders uitzende in zijn oogst.’ Een extra beroep deed Vergunst op de gezinnen, met name de moeders. De eeuwen door hebben moeders voor de aanwas gezorgd en zo de kerk gezegend.
Zijn oproep raakte me ergens. In de eerste plaats misschien omdat ik ook zo’n mens ben – eerste zoon na vier meiden – door mijn moeder min of meer voorbestemd voor de dienst van God. Maar vooral omdat ik het best sterk vond van Vergunst, dat hij anno 2022 zo concreet vraagt om te bidden voor de voortgang van het evangelie in de PKN. Wat allemaal tobben over secularisatie en afwezigheid van God? We hebben gewoon meer goeie dominees nodig! Want vacant zijn is zelden een glorietijd. En in deze coronaperiode al helemaal niet. Alles ligt stil. Vermoeidheid allerwege. We gaan weer naar de kerk, maar er zal nog veel water door de Maas gaan en veel wijsheid nodig zijn, voordat we de gang weer enigszins hervinden. Laten we bidden om frisse mensen.
Vacatures
Hoe komt het dat er zelfs in de Bondskringen zoveel vacatures zijn? En hoe is dat verder in de kerk? Vergunst signaleert dat het predikantschap heel lang een roeping was niet voor even, maar voor het leven. Die tijd lijkt voor bij. Ook in zijn kring. De secularisatie knaagt aan het ambt, zelfs aan het ambt van dominee. Het wemelt van de predikanten die na circa twintig jaar stoppen als predikant van een gemeente en gaan voor een baan in de kerk of aan een theologische opleiding. Men gaat liever voor een bureau met een scherm. Jaren terug waren er niet zoveel mogelijkheden. Veel vrijgestelden waren er niet, wel kon je als dominee altijd nog terecht bij het leger of bij justitie. Een enkeling ging naar de varende gemeente. Maar in de huidige tijd kun je als predikant-theoloog bijna overal terecht. In de zorg, bestuurlijk en pastoraal. Onderwijs, politiek, de zending. Je kunt blind solliciteren. Als bestuurder, pastor, therapeut, coach. Had je in mijn tijd het gevoel dat vooral de ‘mislukte dominees’ een uitweg vonden, gaandeweg kreeg je de indruk dat vooral de kneuzen – waaronder ook ik – overbleven om het werk van dominee te blijven doen tot hun pensionering. En vaak ook nog daarna. Bijzonder dat in de kring van Vergunst – `dominee zijn is het mooiste beroep van de wereld’ – deze trend ook is toegeslagen en gemeenten veel moeite doen een predikant te vinden.
Meer studenten meer werk
Hoe is dat in de rest van de kerk? In het RD las ik een reactie van Marloes Nouwens, de persvoorlichter van de PKN. Volgens haar gingen er vorig jaar circa 120 predikanten met emeritaat en gingen 20 à 25 proponenten van start. Verder geen commentaar over vacatures of zorgen om een nieuwe predikant te vinden. En nee, ook geen oproep tot gebed om predikanten. Kennelijk heeft men in Utrecht op dit punt geen zorgen. Of heeft men zich er onbewust al bij neergelegd dat er in de nabije toekomst veel minder predikanten nodig zijn? De gemeenten krimpen immers allerwegen, wijkgemeenten worden bij elkaar gevoegd, predikantsplaatsen afgeschaald. Het is een kwestie van wat remodelen. In elk geval nog geen reden tot enige actie in de sfeer van drs. Vergunst.
Ook van de kant van de PThU merk je weinig urgentie. Geen signalen dat iemand zich daar zorgen maakt en op de synode om extra spreektijd vraagt en aandringt op extra werving en gebed. Voor de PThU lijkt de praktische kerkelijke situatie ver weg. De kerk lijkt niet hun cup of tea, is geregeld mijn indruk. Sla ik het blad van de PThU open, dan is men al jaren vooral met gender bezig. Weinig studenten heeft ook voordelen. Want studenten begeleiden, vooral die dominee willen worden, kost veel tijd die weer afgaat van je eigen wetenschappelijk onderzoeksdoelstelling. De opleidingen in Amsterdam en Groningen worden nu samengevoegd, waarschijnlijk in Utrecht. Dus komt er nog meer werk. En verder: ‘Dit is niet klein-Apeldoorn, toch?’
Het ambt gaat voorbij
Trouwens, hebben we na corona in de breedte van de kerk nog wel zoveel predikanten nodig? Vorig jaar werd al besloten door de synode, dat pastoraal werkers opgewaardeerd zullen worden tot dienaren des Woords waarbij ze de titel ‘pastor’ krijgen in onderscheid van de collega’s met universitaire opleiding. Ook werd besloten nog minstens drie jaar bezinnend bezig te zijn over het ambt. Ik las al voorstellen in de richting van een soort flitsopleiding tot predikant voor mensen met een andere academische opleiding. Bizar, alsof een predikant een academicus is met wat extra bijbeltoerusting. Als je maar lang genoeg wacht met bidden en werven, heb je er straks niet veel meer nodig. In zijn interessante en vooral ook leuke boek Biografie van de dominee (2001) voorspelde Gerben Heitink indertijd al dat de dominee snel echt voorbij zou zijn.
Het tekort aan ouderlingen en diakenen is intussen nog veel groter. In een aantal gemeenten is men dichtbij opgeven. De vraag komt dan meteen op: Is het ambt zoals wij dat kennen in kerkorde en kerkenraad ook niet iets van voorbij? Geeft het ambt als zodanig niet een onnodig zwaar gevoel? Hebben we het niet te veel gespiritualiseerd? Kan het ook met iets minder gewicht? Een predikant met wat vrijwilligers zoals bijvoorbeeld in de Rooms Katholieke Kerk? En nu we toch bezig zijn: hoelang moeten we nog zorg dragen voor een kerkgebouw dat veel te groot is en heel veel onderhoud vraagt? Is er niet al decennia voorspeld dat die vrijwel allemaal afgestoten worden? Zullen we dan maar meteen een plan maken?
Verdampende kerk
Intussen probeert de kerk zich te herstellen van de corona-crisis. Dat zal nog zeker een paar jaar duren. Veel elan is er nog niet. Ik proef meer bezwering, en berusting en moedeloosheid. Het-is-wat-het-is-gevoel. Was er voor corona al veel wegloop, na twee jaar COVID-stilte gaat het loslaten van kerk en van God wel zo hard. Kon je tot voor kort altijd nog denken dat de kerkverlaters geen Godverlaters waren, recent onderzoek maakte duidelijk dat ze ook met God zelf niets meer hebben. Ook niet het dunste lijntje. Daar kun je heel depri van worden. In Trouw verscheen er een serie artikelen over het failliet van het roomse geloof. Het lezen ervan raakte me meer dan me lief was. Enig inspirerende leiding missen ze. Pas halverwege januari liet kardinaal Eijk weten, dat de parochianen in de kerk toegelaten moesten worden, zodat ze de kerststal toch nog konden bewonderen en de eucharistie bijwonen. Wat verlaat kerstfeest, zelfs de drie koningen waren al naar huis. Verdrietig. De serie in Trouw eindigde met een interview met de bisschoppen Van den Hende en De Korte. Zij toonden zich vooral hoeders van de traditie. En De Korte liet nog los: ‘Wat ik niet weet, weet ik niet.’ Hij bedoelde het vast sympathiek, maar is niet minder treurig? Stiekem moet het restant gelovigen hun weg zoeken. In het ND las ik een soortgelijke serie over PKN-gemeenten in de Betuwe en de Achterhoek. Van hetzelfde laken een pak. Geen visie, geen drive, geen inspiratie, geen visioen. Saneren, verkopen, samenvoegen. Alles zonder veel treurnis. Van een stervende kerk heb je pijn, van een verdampende kerk krijg je alleen maar een lege maag.
Kerkverlaters zijn martelaren
Kijken we in de kerken niet veel te veel rond vanuit een defensief frame? Ons bij voorbaat neerleggend bij wegloop? En ons hoedend enig oordeel te verbinden aan al die opgewekte kerk– en Godverlaters? Zijn het niet allemaal goeie mensen? Goed voor hun ouders en grootouders, hun buren en kinderen? Niks dan nette mensen. Zijn die verloren? Zijn wij beter dan zij?
In enkele columns in het ND typeerde prof. dr. Bram van de Beek begin dit jaar de vele opgewekte kerkverlaters als de martelaren van deze tijd: ze zijn wel niet gemarteld en vermoord, maar ze hebben Christus losgelaten. Het leven is uit hen gezogen, bloedloos en geestelijk dood zijn ze. De massale afval en onverschilligheid in onze tijd vormen de gestalte van Christus’ lijden in onze tijd. Je voelt Van de Beek zijn oprechte pijn en ernst. Wat mij betreft raakte hij een heel gevoelig punt. Pastoraal ben ik de laatste tijd heel vaak het luisterend oor van 80- en 90-plussers. Allemaal mensen die bijna zonder uitzondering vertellen dat geen van hun kinderen of kleinkinderen nog iets heeft met de kerk. Een burgemeester vertrouwde me eens toe: ‘Mijn kinderen gaan niet meer naar de kerk, maar ze hebben allemaal een mooi gevoelsleven.’ Maar God kennen ze niet meer. Overigens: het luisteren naar de verhalen van deze ouderen maakt ook duidelijk dat we als kerken en kerkenraden ook wel heel veel fout gedaan hebben in het verleden. Hard en formeel zijn opgetreden, mensen nauwelijks serieus genomen in hun vragen en twijfels. Hierover nadenken is nog steeds een soort taboe. Niet voor Van de Beek. Hij noemt hen kinderen die nog wel thuiskomen maar daar niet meer thuis zijn: ze leven in een andere biotoop als die van Christus. Veel hoop ze terug te winnen, heeft hij niet. Bij de opstanding der doden zullen we zien.
Kunnen bloedlozen leven?
Nu is er nog wel iets af te dingen op deze analyse. De mensen die kerk en God achter zich laten zijn geen zombies. Ze hebben een eigen verantwoordelijkheid. En gelukkig zijn de meesten van hen nog steeds mensen met een goed gevoelsleven. Sterker nog, beelddragers van God. Mensen met een hart dat onrustig is en pas rust zal vinden in God.
Op de Noordpool smelten de ijskappen. Die komen niet meer terug, de zeespiegel zal alleen nog stijgen. Maar kerken zijn geen smeltende ijskappen. En zelfs bij profeten als Jeremia en Ezechiël hoor je door alle klachten heen beloften van heil van God. Ook voor het volk.
‘Mensenkind, kunnen deze dorre doodsbeenderen herleven?’
‘Here HERE, Gij weet het.’
Dan doet de profeet zijn mond open. En van de vier hoeken van de aarde komt de Geest van God. En zo dood en bloedloos als al die lichamen erbij liggen, staan ze op en komen ze tot leven. Heel vaak wordt gesteld, dat het veel moeilijker is het evangelie door te geven aan mensen die het christendom achter zich hebben gelaten dan aan mensen die nog midden in de religieuze wereld van het heidendom leven en ademen. Die hebben in elk geval nog een gevoel voor het religieuze. Dat er iets moet zijn. Een innerlijke snaar die velen door hun seculiere denken helemaal kwijt zijn. Op Oudejaarsavond hoorde ik Peter Pannekoek zeggen: ‘Ik heb nog nooit het idee gehad dat geloof of God iets voor me zou kunnen betekenen.’ Ik dacht: ‘arme Peter.’ Maar voor het evangelie is niemand een totaal gesloten huis. Religieus besef kan een voordeel zijn. Alpha-cursussen hebben een zeker religieus referentiekader nodig, wil het verhaal aankomen. Maar er is ook een andere kant. Religieuze randen aan een ziel kunnen ook danig in de weg zitten, waardoor je snel verdwaalt op allerlei psychologiserende zijpaden. En van Barth leerde ik al snel, dat je je met al die religie niet rijk moet rekenen als dominee en evangelieverkondiger. En overigens is mijn ervaring dat ik liever praat met iemand die kan lezen en schrijven dan met een doorsnee Middeleeuwer in een plaggenhut.
'Mensenkind, kunnen deze doodsbeenderen leven?’
'Here HERE, Gij weet het!’
Winter
In Wijk bij Duurstede zat ik eens naast een bisschop tijdens een maaltijd ter ere van Bonifatius die in 714 met een paar broeders voet aan wal zette in Dorestad. Bonifatius was toen al 44 jaar. Als goed opgeleide monnik had hij een mooi leven in Zuid-Engeland. Met houden van lezingen en Bijbelstudies in kloosters – ook vrouwenkloosters – en soms ook actief als politiek bemiddelaar in dienst van zijn bisschop tussen bepaalde vorsten. Een heel interessant leven, altijd intelligente en vrome mensen om zich heen. Geen verregende dorpskudde. Maar ineens stopte hij met deze mooie invulling van zijn roeping, en ging hij voor het evangelie en een roeping in Europa.
Aan mijn hoogwaardige tafelgenoot vroeg ik wat bescheiden: ‘Bisschop, wat doet u nu heel de dag?’ Hij vertelde dat hij alle dagen bezig was met saneren, parochies samenvoegen, kerkgebouwen sluiten enzovoorts. ‘Een vreselijk werk’, zei hij. ‘In het weekend adem ik een beetje op. In de viering en door pastorale gesprekken.’
‘Klinkt vrij hopeloos’, zei ik. ‘Hebt u nog enige hoop op betere tijden?’
‘Dominee, ik ben een boerenzoon. En in mijn boeren DNA zit heel diep, dat na elke winter een voorjaar komt.’
Maar met het oog op het voorjaar en de zomer van het Koninkrijk zijn er wel werkers nodig. In de kringen van de Gereformeerde Bond is men zich daarvan bewust. Hopelijk dringt het in heel de kerk door. In alle kerken in ons land. Aan het evangelie ligt het niet.
P.L. de Jong is emeritus predikant in de PKN en redacteur van Kontekstueel. Mailadres:
- Raadplegingen: 961