38e jaargang nr. 1 (januari 2024)
thema: Kunstmatige Intelligentie (AI)
Wim Dekker
Heil en redding in deze tijd
Het nieuwe boek van missioloog Stefan Paas roept tegenstrijdige reacties op. Een jubelende recensie in Trouw, een kritische in het Nederlands Dagblad. Even zoveel bijval en kritiek bereikten mij via sociale media en mondeling. Dan zit er niets anders op dan het boek zelf maar eens grondig te gaan lezen. Het is blijkbaar een boek waar je je druk over kunt maken en dat geldt zeker voor lezers van Kontekstueel. De ondertitel, ‘Heil en redding in deze tijd’, klinkt behoorlijk ‘kontekstueel’.
In deze bijdrage wil ik duidelijk maken waarom zowel de lof als de kritiek goed te verklaren zijn en de lezer uitnodigen het boek zelf op zijn merites te beoordelen.
Ik heb niet geturfd hoe vaak de uitdrukkingen ‘het piëtistische heilsdrama,’ ’het piëtistische bekeringsdrama’ of kortweg ‘het piëtistische drama’ in het boek voorkomen, maar het gaat zeker om tientallen keren. In het begin gaat het hier uitvoerig over, maar in feite vormt de zaak waar het om gaat de contrastvloeistof die het hele boek van begin tot eind kleurt. Kort en goed: vorige geslachten spraken over het heil van God in het kader van het piëtistische heilsdrama. Maar dat kan nu niet meer, omdat het zijn ‘oorspronkelijke biotoop kwijt is. Het piëtistisch drama functioneert vooral nog in de laatste verzuilde overblijfselen van de christelijke eenheidscultuur, waarbinnen het zich als een bijna uitgestorven stam in de schamele restanten van een ooit eindeloos regenwoud verzet tegen de komst van de kettingzaag’ (p. 78). In taal die niets aan de verbeelding overlaat wordt hier gezegd dat de kracht van het piëtistische heilsdrama is uitgewerkt, althans in de moderne westerse samenleving.
De term ‘piëtistisch heilsdrama‘ roept veel op aan herkenning en vervreemding, al naargelang waar je eigen godsdienstige wieg heeft gestaan. In alle gevallen is het de uitdrukking van een onderzoeker op afstand en klinkt de term niet direct congeniaal en intiem. Ik zou me in ieder geval kunnen voorstellen dat je niet blij bent met deze uitdrukking wanneer je zelf met hart en ziel behoort bij ‘de bijna uitgestorven stam in het regenwoud’. Trouwens, met die laatste uitdrukking zul je dan ook niet blij zijn. Wanneer je hoort bij de traditioneel evangelisch-orthodoxe gelovigen of bij de bevindelijk gereformeerde stroming word je in ieder geval niet veel toekomst meer in het vooruitzicht gesteld.
Toch is Paas zeker niet alleen maar de afstandelijke onderzoeker. Zijn boek is juist ook zeer persoonlijk. Op ontroerende wijze vertelt hij van zijn eigen bekering binnen de context van een bevindelijk gereformeerd milieu (p. 19). Hij kijkt daar niet meewarig op terug, maar is dankbaar daar en toen zo door God aangesproken te zijn. Alleen: zo werkt het nu dus niet meer, stelt hij, behalve in een bepaalde subcultuur. Paas is nauw betrokken op missionair kerk-zijn en heeft daar zelf in de afgelopen jaren ook zijn sporen in verdiend. Het gaat hem aan het hart wanneer het niet meer lukt zodanig over God en zijn heil te spreken dat mensen erdoor geraakt worden en ervan opknappen.
Er moet wat met een mens gebeuren
Wat was kenmerkend voor het piëtistische bekeringsdrama? De achtergrond was een algemeen gedeeld geloof binnen de gekerstende cultuur: God is onze Schepper, Jezus kwam naar de aarde om aan het kruis te gaan voor de zonden en aan het eind van ieders leven is er een afrekening. De meesten zaten hier verder niet zo mee en dachten: het zal wel goed komen. Er was een algemeen geloof in de voorzienigheid, een besef dat je je aan de tien geboden moest houden en een geloof in het hiernamaals waar de meesten niet al te zwaar aan tilden, want je kon toch niet veel meer doen dan ieder het zijne geven en voor wat er dan nog ontbrak was Jezus gekomen.
Maar echte gelovigen van evangelische of reformatorische snit wisten dat het zo makkelijk niet zou gaan. Zij wisten: ‘Er moet wat met een mens gebeuren.’ De precieze invulling verschilde vervolgens sterk. Maar het ging in alle gevallen om een inwendige verandering van het hart, het besef een verloren zondaar te zijn, die alleen behoud kon vinden door het offer van Christus voor de zonden. Besef van schuld, berouw, vergeving en dan weten dat je voor eeuwig gered bent van schuld en straf, zodat je ‘zonder verschrikken straks voor Gods rechterstoel kunt verschijnen.’ Deze laatste zin komt uit het klassieke gereformeerde doopformulier, dat ieder kerkganger in de loop der jaren tientallen keren hoorde voorlezen. Met deze laatste constatering raken we dan meteen wel aan een lastig punt. Waar hebben we het nu precies over bij het piëtistische bekeringsdrama? Het piëtisme in historische zin kwam pas een paar eeuwen na de Reformatie op, maar het doopformulier stamt uit de Reformatie zelf en bovendien staat het vol met teksten uit de Bijbel en wordt er gerefereerd aan vroegchristelijke gebeden. Met andere woorden: hoe piëtistisch en daardoor tijdgebonden is het bekeringsdrama dat Paas opvoert? Hoeveel Reformatie, hoeveel Augustinus en Paulus zat daar in verborgen? En misschien ook al wel oudtestamentisch gedachtegoed, als we bijvoorbeeld denken aan de boetepsalmen? Paas is daar in hoofdstuk 2 van zijn boek te snel mee klaar. Dat is jammer, want nu onderzoekt hij niet de vraag of er misschien in het piëtistisch bekeringsdrama met al zijn variaties ook constanten aanwezig zijn die we in geen geval kwijt moeten raken, ook als onze culturele biotoop vandaag totaal veranderd is.
‘Het zegt me niets meer’
Dat laatste is trouwens wel waar. Degenen die Paas hardvallen moeten maar eens goed in hun omgeving rondkijken bij kinderen en kleinkinderen. Goede en lieve mensen, maar hoe vaak horen we hen niet beweren: ‘Het zegt me niets meer’? Wat zegt hen niets meer? De boodschap van de kerk over zonde en genade, Jezus voor onze zonden gestorven, berouw, vergeving, de belofte van eeuwig leven. Fijn wanneer oma daar troost uit putte, maar wij hebben er niets mee, voelen er niets bij, zouden niet weten wat we ermee moeten. Over die realiteit gaat het boek van Paas. Hij kan er intussen niet in berusten, want het evangelie is toch veel te groot en te diep om van zijn kracht beroofd te worden wanneer een bepaald cultureel referentiekader is uitgewerkt. En het piëtistisch heilsdrama ziet hij in hoofdzaak als zo’n cultureel referentiekader. Dat referentiekader is niet alleen uitgewerkt, maar het was achteraf beschouwd ook veel te smal. Het was gebaseerd op een dualisme tussen hemel en aarde, ziel en lichaam, individualistisch gekleurd. Het wakkerde het wij-zij denken aan, de geredden tegenover de verlorenen, en had een veel te negatieve kijk op de wereld als een wereld die in het boze ligt, waaruit drenkelingen opgevist moeten worden om in de hemelse reddingsboot richting de eeuwige stranden te varen.
Ik zeg het nu wat gechargeerd, maar zo doet Paas dat ook herhaaldelijk (het is de charme en soms ook de zwakte van zijn schrijfstijl). Hij laat als illustratie schrijnende voorbeelden van slavenhandelaren de revue passeren, die enerzijds mensen als handelswaar uitbuitten en tegelijk zeer bekommerd waren over hun zielenheil (p. 215 en elders). Ik moet eerlijk zeggen: ik had weleens meer van zulke dingen gelezen, maar ik schrok toch weer opnieuw van dat dualisme. In minder schrijnende vorm is het ook tot op de dag van vandaag te herkennen wanneer diepgelovige mensen, die elke zondag in een kerk zitten waar de noodzaak van wedergeboorte en bekering wordt gepreekt, zich nauwelijks bekommeren om het klimaat en met de duurste energieverslindende auto’s de omgeving van de kerk onveilig maken. Het gaat niet aan de oprechtheid van het geloof van deze mensen te betwijfelen, maar zij zijn nazaten van een traditie waarin het dualisme verwoestend heeft gewerkt.
Des te belangrijker is nu de vraag wat Paas hiertegenover stelt. Daar gaat het tweede deel van zijn boek over. De kern kan ik samenvatten met een citaat op pagina 224. Daar schrijft hij:
‘Als christenen spreken over heil, spreken zij niet over een of andere esoterische ervaring die in het religieuze domein wordt aangeboden en afgehaald. Zij bieden geen verzekeringspolis voor de ziel. Zij spreken over de roeping om het Koninkrijk te zoeken, een diep-transformerende roeping waarin wij Jezus tegenkomen (of wij Hem nu herkennen of niet) en uitgenodigd worden tot verandering. Die verandering gaat samen met ergernis, wanhoop, verdriet, schaamte, vergeving, bevrijding, vrede en vreugde, maar die verandering is zelf niet het doel van Gods heil. Zij is ondergeschikt aan de roeping, zij komt erin mee. Die roeping is altijd dezelfde (“zoeken naar het Koninkrijk en zijn gerechtigheid”), maar komt in elke samenleving, in elke cultuur en elk historisch tijdperk op een nieuwe manier op ons af’.
Ergens anders noemt Paas deze diep-transformerende roeping ook wel ‘bekering’.
Kerk voor de wereld
Bij dit woord en aan de hand van dit citaat zou het gesprek met het intussen hardhandig afgeserveerde piëtistische heilsdrama opnieuw gevoerd kunnen worden. Het is jammer dat dit niet gebeurt. Wanneer de piëtistische traditie een vernieuwing door zou maken in deze trant zou ze nog heel vruchtbaar kunnen zijn in de samenleving van vandaag. We zouden die piëtistische traditie ook weleens harder nodig kunnen hebben dan ons misschien lief is, wil de kerk in ons land tenminste overleven. Het spoor dat Paas verder in zijn boek trekt, zoekt het in verbreding. De kerk valt tegen en de wereld valt mee. Er zijn allerlei bewegingen die meer begrijpen van waar het God in zijn rijk om gaat dan veel mensen in de kerk. De leer van de kerk wordt zo wel heel dun. Paas spreekt steeds van de noodzaak van een ‘dikkere’ soteriologie. Dat betekent dus een leer van het heil die meer behelst dan de persoonlijke bekering van de enkeling. Maar dit pleidooi voor een dikkere soteriologie leidt tegelijk tot een veel dunnere ecclesiologie. In wat hij schrijft op pagina 379 en verder lijkt het erop dat kerken alleen de naam ‘kerk’ waardig zijn, wanneer ze zich verbinden met de maatschappelijke noden. Het gaat dan om ‘gemeenschappen die zich toeleggen op gerechtigheid, naastenliefde en harmonie met de schepping. Een ander woord voor zulke gemeenschappen is “kerk”.’
Met alle goede bedoelingen zijn we hier toch wel heel ver verwijderd geraakt van wat het Nieuwe Testament onder kerk verstaat, om nog maar te zwijgen van de belijdenissen van de vroege kerk en van de Reformatie. Anders gezegd: hier heeft een bepaalde concrete vorm van heiliging de plaats ingenomen van de rechtvaardiging. Jan Koopmans noemde in de lijn van de reformatorische traditie de kerk ‘de plaats waar Christus met zondaren samenwoont.’ Paus Franciscus spreekt vaak over de kerk als een veldhospitaal. Dat is weer wat anders, maar in beide definities wordt de nadruk gelegd op de kerk als een gemeenschap van mensen die de Heiland bitterhard nodig hebben en soms komen ze ook niet veel verder dan dat. Paulus heeft heel veel aan te merken op de gemeenten waaraan hij brieven schrijft, maar nooit doet hij iets af aan het geschenk en de vreugde van het in Christus gereinigd te zijn. De manier waarop Paas over de kerk spreekt, doet aan de ene kant tekort aan de rijkdom waarvan gerechtvaardigde zondaren mogen leven. Anderzijds maakt ze de grenzen naar andere mensen van goede wil diffuus.
Concreet betekent dit ook, denkend aan die lieve kinderen en kleinkinderen waarover ik het hierboven had: moeten we hen alsnog proberen uit te nodigen tot betrokkenheid bij de kerk? Moet er nog meer met hen gebeuren dan dat ze meelopen in een klimaatmars en maandelijks iets bijdragen om het tropisch regenwoud te redden? Uiteindelijk krijg ik op die vraag geen antwoord. Is de kerk de plaats waar het unieke heil in Christus wordt gedeeld en gevierd of is de kerk een van de vele bewegingen in de wereld, die God gebruikt om zijn wereld beter en rechtvaardiger te maken? Paas schrijft: ’Christus is onzichtbaar aanwezig waar mensen niet handelen uit egoïsme of angstige concurrentie, maar uit gulheid en opofferingsgezindheid, met achting voor elkaar.’ Dat zou kunnen, maar daarmee zijn deze mensen nog geen anonieme christenen, leden van een soort ondergrondse kerk 2.0. Ik vind dat Paas, juist omdat hij zulke fundamentele vragen aan de orde stelt, verplicht is hier nog eens op terug te komen. Ik heb in de afgelopen vijftig jaar al heel veel concepten voorbij zien komen waarin de kerk teruggebracht werd tot een functie in Gods beweging naar de wereld toe, ten einde recht en vrede te stichten. Ze hebben bijgedragen aan de verdere afbrokkeling van de kerken en hebben een boost gegeven aan de humanisering van het christelijk geloof, die onder de druk van de secularisatie toch al volop aan de gang was.
Christelijk humanisme
Dan kom ik gelijk nog bij een laatste opmerking die ik bij het pleidooi van Paas heb. Waarom heeft hij het nergens in zijn boek over het feit dat God zelf voor de meeste mensen vandaag een steeds vager iemand is geworden? Mensen die het referentiekader van het piëtistische heilsdrama hadden, waren in ieder geval onder de indruk van de aanwezigheid van de levende God, Schepper, Koning, Rechter. Maar wat gebeurt er wanneer het geloof in deze God verdampt? Valt dan niet behalve het piëtistische heilsdrama nog veel meer weg? Wanneer mensen zeggen dat ze zo weinig meer kunnen met de boodschap van de kerk, heeft dat dan te maken met een versmalde heilsleer of gaat de crisis veel dieper?
Samengevat: Stefan Paas heeft ons een boek gegeven waarin hij heel veel stof tot nadenken geeft. Het gaat over zaken waar wij allemaal mee te maken hebben en waar we bewust of onbewust heel verschillend mee omgaan. Bezinning is dringend gewenst. Maar graag zou ik zien dat hij in een volgende publicatie nog eens iets schreef over het tegoed van het piëtistische bekeringsdrama. Met op de achtergrond de vraag: zijn wij misschien in de westerse wereld bezig het hele christelijk geloof in te ruilen voor een humanistische levens- en wereldbeschouwing? En wat betekent dat dan voor het kerk-zijn in zo’n cultuur?
Naar aanleiding van Stefan Paas, Vrede op aarde. Over heil en redding in deze tijd (Utrecht: KokBoekencentrum, 2023).
Dr. W. Dekker is emeritus predikant in de PKN en redactielid van Kontekstueel. Mailadres:
- Raadplegingen: 342