39e jaargang nr. 1 (jan. 2025)
thema: Jong en vogelvrij? Jongeren, mentale problemen en de kerk
Saskia de Graaf-Bakker
Hoe God verdween uit jeugdland
Verlangen naar God als basis van een hoopvolle opvoeding
Daar staan ze in hun nette kleren: 659 kinderen van Puttense basisscholen. Ze hebben een roos in hun hand en vormen een rij van het gemeentehuis naar de Oude Kerk in Putten waar de koning straks langs zal lopen. Deze kinderen staan symbool voor alle mannen die tijdens de Puttense razzia in 1944 naar de Oude Kerk werden gedreven en vandaar werden weggevoerd.
Gisteren waren ze in de kerk. Daar hoorden ze hoe deze mannen, in de laatste uren voordat ze hun dorp moesten verlaten en werden gedeporteerd, met elkaar Psalm 84 zongen. Slechts 48 van hen overleefden de concentratiekampen. Maar ze horen ook verhalen van de hoop die deze mannen hebben geput uit hun geloof en hoe dit geloof ook jaren later de nabestaanden door al het verdriet heen hielp.
Elk kind uit Putten dat in groep 8 zit maakt zo’n bezoek aan de Oude Kerk in Putten, voorafgaand aan de jaarlijkse razziaherdenking. Zo wordt niet alleen het verhaal van de razzia in Putten levend gehouden, maar wordt dit ook verbonden aan het christelijk geloof, aan God. Deze kinderen voelen wat het kwaad kan doen in de levens van gewone mensen, maar horen ook hoe het geloof en vertrouwen op God mensen in ellendige situaties kracht geeft.
De manier waarop de herinnering aan de razzia levend wordt gehouden, is niet alleen uniek omdat het om een bijzondere en indrukwekkende gebeurtenis gaat. Het is ook uitzonderlijk omdat in het onderwijs de link tussen geloof en geschiedenis of levensverhalen helemaal niet meer vanzelfsprekend is. Veel scholen en ouders worstelen met vragen als: kan ik zulke heftige verhalen wel delen met kinderen? En moet het in het onderwijs wel zo expliciet over God gaan?
Eeuwenlang geven samenlevingen en geloofsgemeenschappen hun verhalen en levenservaringen door aan de jongere generaties. En even lang delen ze daarbij ook iets van hun geloof en hun levenswijsheid. In onze samenleving is zo’n ervaring die geschiedenis en geloof samenbrengt echter niet meer vanzelfsprekend in de opvoeding van kinderen. Er is verlegenheid ontstaan rondom ‘grote verhalen’. En veel kinderen groeien op zónder geloof.
In dit artikel reizen we, met grote stappen, door de geschiedenis van de opvoeding. Aan de hand van voorbeelden van Jozua tot aan ‘Gen Z’ volgen we de ontwikkeling van de rol van geloven in het opvoeden van kinderen. Het wordt duidelijk dat er de afgelopen decennia iets cruciaals verloren is gegaan: in onze samenleving lijken ouders, leerkrachten en andere opvoeders het te zijn verleerd om kinderen te oefenen in het verlangen naar God. Terwijl dit verlangen de basis is van een hoopvolle opvoeding.
Geloofsverhalen in de Bijbel
In de tijd van Jozua lezen we al over hoe Gods hand in de geschiedenis verbonden wordt aan het opvoeden van kinderen. Er werden gedenkstenen gestapeld in de Jordaan. Kinderen die later langs die plek liepen vroegen, zoals kinderen dat doen: ‘Waarom staan deze stenen hier?’ Hun ouders en grootouders vertelden dan van de wonderlijke reis vol ontberingen die ze gemaakt hadden. Maar ook over hoe God hen op die wonderlijke reis door de woestijn en de Jordaan leidde. Op deze manier waren geloofsverhalen, gewoon in het alledaagse leven, bijvoorbeeld tijdens een wandeling langs de rivier, een belangrijk onderdeel van de opvoeding.
Ook bij Augustinus zien we dit fenomeen. Overal waar hij schrijft over opvoeding is dit in verbinding met het geloof. Hij stimuleert christelijke leraren grondig de Bijbel te bestuderen, om op die manier de schoolvakken te gebruiken tot de lof van God. Daarbij was het doel om door die schoolvakken tot het ‘genieten’ van God te mogen komen. Opvoeding en geloof waren dus helemaal met elkaar verweven en hadden elkaar nodig om tot bloei te komen. Ook hier zien we dus dat opvoeding en geloof niet alleen bij elkaar hoorden, maar helemaal met elkaar verweven zijn en elkaar nodig hebben. Augustinus was geen uitzondering; het was vanzelfsprekend dat geloof niet alleen een onderdeel van opvoeding was, maar zelfs het hart. De religieuze inhoud verschilde per rijk en samenleving, maar het feit dat religie en geloof de basis vormden van waaruit werd opgevoed was haast altijd vanzelfsprekend.
Moederschap in de middeleeuwen
Augustinus leefde op de drempel van de oudheid en de vroege middeleeuwen. Ook in middeleeuwse bronnen vinden we hoe het christelijk geloof de hele samenleving doortrok. Maria Jesus Fuente laat in haar boek Licht van mijn ogen. Moederschap in de middeleeuwen prachtig zien hoe het hoge doel van opvoeding was om kinderen tot goede christenen en goede mensen te laten opgroeien. In een tijd waarin het landschap alleen al als magisch werd ervaren en er veel gevaren op de loer lagen, gaf het geloof de mensen houvast. Er waren processies en liederen die dit verder tot leven brachten. In een samenleving waarin de dood altijd dichtbij was, was op deze manier de hoop van het geloof een troost. Niet alleen voor ouderen maar ook voor kinderen. Als vanzelfsprekend was dit de constante in alle onzekerheid waaraan de mens was blootgesteld. Ouders, en bij iets oudere kinderen vaak ook de meester of vrouw waar de kinderen bij in dienst waren, vertelden verhalen over heiligen en over wonderen, waaruit kinderen levenslessen konden halen over het goede leven.
Hoe de samenleving en geloofsopvattingen ook veranderden, opvoeding en geloof bleven onlosmakelijk met elkaar verbonden. Toen met de Reformatie en de Opstand in de Nederlanden ingrijpende veranderingen plaatsvonden in politiek, kerk en samenleving, bleef geloof de basis en het streven. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was doordesemd van religie. Het geloof was het ‘filter waardoor de wereld werd waargenomen en beoordeeld’, schrijft Jeroen Dekker in Het verlangen naar opvoeden (Amsterdam, 2006). De weinigen die aan de allesbepalende rol van de godsdienst wilden tornen, zoals de vrijdenker en filosoof Baruch de Spinoza, waren gedoemd in de marge van de samenleving te verdwijnen. Net als in de middeleeuwen bleef het pedagogisch verlangen gericht op een opvoeding van kinderen tot het dienen van God. Tot in de negentiende eeuw stond daarom in dit pedagogisch verlangen de zaligheid van het kind voorop als hoogste doel van de opvoeding.
In de Verlichting maakte dat bij een deel van de Nederlandse opvoeders langzaamaan plaats voor het opvoeden tot deugdzaamheid. De christelijke godsdienst bleef echter ook voor het niet-orthodoxe deel van de samenleving belangrijk. Niet voor niets moesten de openbare scholen volgens de wet van 1806 de christelijke godsdienst onderwijzen. Daarbij kwam een opvoeding tot deugdzame, verlichte burgers. Tot ver in de twintigste eeuw, toen geloof in God of in een hoger doel in het wetenschappelijke en maatschappelijke debat steeds meer onder druk kwam te staan, werden veel kinderen en jongeren nog opgevoed met idealen, gebruiken en paradigma’s die hun wortels vinden in het christendom.
Van God los
Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw is door de secularisatie een proces in gang gezet, waarvan de consequenties steeds duidelijker worden. Waar godsdienst en geloof zolang we ons kunnen herinneren de basis waren van de opvoeding, is dat voor veel opvoeders inmiddels niet meer het geval. Menno de Bree betoogt in zijn artikel ‘Het werkethos van generatie Z’ in het Financieel Dagblad van 5 juni 2024 dat generatie Z de eerste generatie is die helemaal ‘van God los’ opgevoed is. Waarbij de generaties voor hen waren opgevoed door ouders en leraren met een wereldbeeld dat nog grotendeels doordrenkt was van christelijke concepten en van geloof, is dat bij deze generatie niet meer het geval. Daarmee is de westerse generatie Z niet alleen uniek in de geschiedenis, maar ook een wereldwijd unicum. In bijna alle niet-westerse culturen zien we dat het pedagogisch verlangen diep verbonden is met en gestoeld op het spirituele verlangen en de godsdienstige verhalen van die samenleving.
De filosoof Charles Taylor spreekt over een ‘immanent frame’ waarin we in de westerse wereld onze kinderen opvoeden: onder een hemel zonder God. Het is een heel interessant maar ook risicovol pedagogisch experiment. In een wereld waarin God dood is en de grote verhalen hebben afgedaan, kun je bij het opgroeien niet meer steunen op concepten, idealen en moraliteit die gefundeerd zijn op een diepe levensovertuiging en op een eeuwenlange traditie. Je wordt geacht zelf je identiteit op te bouwen. De Amerikaanse praktische theoloog Andrew Root laat zien dat dit immanente frame ook de christelijke gezinnen en de kerk niet ongemoeid heeft gelaten. Want waar mensen opgroeien in een werkelijkheid waarin geen rationele ruimte is voor het bestaan van God, heeft dat direct effect op de werkelijkheidsbeleving. Als je op zondag hoort dat God liefhebben boven alles en de naaste als jezelf het hoogste goed is, maar daar op maandag niets van ervaart omdat in het dagelijks leven God niet meer voorkomt als mogelijkheid, is het logisch dat veel christelijke jongeren het ingewikkeld vinden om het geloof dat ze in de kerk meekrijgen concreet vorm te geven en te ervaren.
Tot verbijstering van beleidsmakers, opvoedkundigen en opvoeders zien we sinds een paar jaar dat het met de mentale gezondheid van jongeren hard achteruitgaat. Hoewel het merendeel van de jongeren nog goed lijkt te functioneren, is er een trend zichtbaar waarin steeds meer kinderen en jongeren gebruikmaken van jeugdzorg. Dit effect is zo sterk dat de wachtlijsten in de jeugdzorg oplopen en opvoeders alarm slaan. Nu zijn er bij dergelijke trends altijd diverse factoren die een rol spelen. Als het gaat om de mentale gezondheid van kinderen en jongeren wordt tegenwoordig veel aandacht gegeven aan de invloed van verslavende sociale media en hun algoritmes. Ook het langetermijneffect van de coronapandemie en het sluiten van de scholen en ook de toenemende prestatiedruk kunnen worden gezien als een aanjager van deze mentale gezondheidscrisis. Toch lijkt dit niet het hele verhaal.
Bij gezond opgroeien hoort veerkracht en weerbaarheid, het vermogen om nare gebeurtenissen en teleurstellingen te duiden en waar mogelijk te relativeren of betekenis te geven. Het helpt om geworteld te zijn in een traditie waaraan je je kunt verbinden én tegen afzetten. Dit helpt bij het vormen van een stevige identiteit, een duidelijk besef van wie je bent en wie je kunt en wilt worden. Een gewortelde wereldbeschouwing, zoals het christelijk geloof, geeft houvast. In een tijd van religieus analfabetisme, waarbij iedereen zelf mag (of moet?) uitvinden waar hij of zij in gelooft en wie je wilt zijn, moeten kinderen en jongeren echter hun eigen identiteit construeren. Opvoeding van kinderen was van de oudheid tot ver in de twintigste eeuw in de westerse wereld en daarbuiten een fenomeen dat werd gedreven door een diep verlangen naar het hogere, naar het goede en naar God. Dat feit is in de vraag naar de oorzaak van de crisis in de mentale gezondheid bij jongeren onderbelicht gebleven.
‘Gezond en gelukkig’
Als het leven niet verder reikt dan wat meetbaar en aanwijsbaar is, wordt opvoeding gereduceerd tot het grootbrengen van ‘gezonde en gelukkige’ volwassenen. Wat dat geluk is, mag iedereen zelf bepalen. Hiermee hebben we een generatie opgevoed die voortdurend moet bepalen hoe zij vanuit authenticiteit op de werkelijkheid wil reageren. Als religie heeft afgedaan, worden jongeren geacht om zelfstandig vorm te geven aan hun identiteit, zonder zingevend kader. Dit wordt ook zichtbaar in de mate waarin religieuze opvoeding, godsdienstige vorming en het christelijk onderwijs maar ook het geschiedenisonderwijs onder druk staan. We zien het in de vragen van ouders en leerkrachten tijdens toerustingsavonden: welke verhalen kan ik mijn kind of mijn leerling meegeven, zonder dat ik hem of haar daarmee iets opleg of met iets opzadel? Hiermee lijkt onze westerse samenleving iets wezenlijks te zijn verloren: gemeenschappelijke geloofs- en levensverhalen. Verhalen die ons iets leren over waarom we bestaan en hoe we in deze harde, weerbarstige wereld van betekenis kunnen zijn voor elkaar en voor Gods wereld.
Er zijn meerdere aanwijzingen dat het gebrek aan zingeving en geloof van invloed is op de emotionele gezondheidsproblemen bij kinderen en jongeren. Ze missen een zingevend referentiekader. Zoals Nelleke Plomp in haar artikel elders in dit nummer al aangeeft, kunnen kerken hierin juist nu van betekenis zijn. Juist vanuit geloofsgemeenschappen en als christelijke opvoeders, leerkrachten en jeugdleiders kunnen we geloofsverhalen, Bijbelverhalen en persoonlijke verhalen van geloof, hoop en liefde delen. Onze kinderen mogen staan op de schouders van de generaties voor hen die dwars door veel ellende hoop hebben geput uit de geloofsverhalen en ervaringen die zij op hun beurt weer doorgekregen hebben.
De kinderen uit de groepen 8 van de basisscholen in Putten hebben het gehoord: het leven kan vreselijk zijn en de geschiedenis kent heftige verhalen van kwaad en onmacht. In dat verdriet kun je juist in je geloof kracht vinden en door het zingen van een psalm weer hoop krijgen. Dat geeft ook perspectief om je in te zetten, ondanks de weerbarstigheid van de werkelijkheid, om je te ontwikkelen tot hoopvolle mensen die streven naar het goede en die het kwade bestrijden.
S. de Graaf-Bakker is historicus, gespecialiseerd in historische pedagogiek, en Alliantieleider Jonge Generaties bij MissieNederland.
Mailadres:
- Raadplegingen: 448