nr3 • 2022 • Een is uw Meester, namelijk Christus
36e jaargang nr. 3 (januari 2022)
thema: Dragen of zeulen: het ambt in de kerk
Niels den Hertog
Een is uw Meester, namelijk Christus
Over ‘ambten’ in de gemeente van Jezus Christus
En dan word je geroepen tot het ambt. Je aanvaardt je roeping en enkele weken later volgt de bevestiging. Wat is er nu gebeurd? Wat is er veranderd en wat is nu je opdracht? En hoe zit het met gezag van het ambt? Allerlei vragen waar je mee te maken krijgt als God een mens door zijn gemeente roept om te dienen in het bijzondere ambt.
We zijn gewend om de Reformatie te gedenken op 31 oktober, omdat immers Luther op die dag in 1517 zijn 95 stellingen publiceerde. We vergeten dan vaak dat er op die datum nog geen breuk tussen Rome en Luther was. Die ontstond pas enkele jaren later, op 10 december 1520, toen Luther niet alleen de pauselijke bul die hem excommuniceerde, maar bovendien het Corpus iuris canonici in het vuur wierp. Ook bij die gelegenheid schreef hij stellingen. In stelling 10 wijst hij de leer van het ambt aan als breekpunt: voor Rome is het ambt (van de Paus, maar alle andere ambten ontlenen hun gezag aan het zijne) een vorm van Christusrepresentatie. Daarmee werd het ambt voorzien van een grote macht en bovendien boven kritiek verheven.
Het is in dat licht heel opvallend dat de beide kampen van Rome en Reformatie elkaar bij de godsdienstgesprekken van Regensburg (1541) zeer dicht naderden – er was nota bene overeenstemming over de leer van de rechtvaardiging! – maar dat het stukliep op de leer van het kerkelijk gezag, en dus: de ambten. In de ambtsleer zitten we kennelijk bij een punt dat voor de reformatoren zo wezenlijk was, dat de gesprekken met Rome erop stukliepen.
Waarom kon Luther – en met hem de hele Reformatie – zo radicaal afscheid nemen van deze ambtsleer van Rome? Omdat hij Christus als de Levende had leren kennen, die zich niet laat representeren door een mens, maar die vandaag zelf handelt door Woord en Geest. Het Roomse spreken over een plaatsvervanger van Christus sluit in feite de Levende buiten de kerk. Deze ambtsleer baande de weg naar een vorm van denken waarbij Christus slechts aanwezig is op de plaats waar en voor zover Hij aanwezig gesteld wordt door zijn plaatsbekleder en vandaar dat een fijnmazig net van kerkelijke hiërarchie over Europa werd uitgespreid.
Hulpmiddelen in Gods hand
De reformatoren ontdekten dat de dingen anders liggen. Zij ontdekten de leer van de Heilige Geest en bij de doordenking van de vragen over de kerk plukken ze daarvan de vruchten. Men leze slechts het opschrift boven boek IV van Calvijns Institutie: ‘De uiterlijke hulpmiddelen waarmee God ons tot de gemeenschap met Christus nodigt en daarin behoudt.’ Het blijkt bij die hulpmiddelen (kerk, ambten, sacramenten, overheid) te gaan over zaken die de Here God gebruikt om vandaag mensen bij zijn heil te betrekken en te bewaren. Het zijn dus niet hulpmiddelen in onze hand, maar in zijn hand. Hij is de Levende God die in deze wereld zijn kerk bouwt en daarbij verschillende instrumenten gebruikt. Meteen in de eerste paragraaf die gaat over de ambten (IV,3,1) blijkt hoe fundamenteel dat voor Calvijn is. De Here maakt gebruik van de dienst van mensen, maar Hij draagt daarbij niet ‘zijn recht en eer’ op hen over, zij ontvangen niet zelf een zeker gezag. ‘Alle gezag en waardigheid die de Geest in de Schrift aan de priesters of de profeten of de apostelen of de opvolgers van de apostelen verleent, (wordt) eigenlijk niet als zodanig aan de mensen zelf gegeven (…), maar aan de dienst waarin zij aangesteld zijn, of – om het nog duidelijker te zeggen – aan het Woord waarvan de bediening aan hen toevertrouwd is.’ (IV,8,2)
Het gezag van Christus gaat dus niet over op een mens. En die geroepen mens ontvangt ook niet nog een ander, afgeleid gezag dat hem dan eigen wordt. Nee – het is het Wóórd dat zijn eigen gezag meebrengt en daar doet de mens die het spreekt niet aan toe of af. Het is ook niet afhankelijk van de mens die het spreekt. Duidelijk is dat hier op Bijbelse gronden zekeringen worden ingebouwd om te voorkomen dat het ambt zich verzelfstandigt tot een eigen instantie náást het Woord. Waar het Woord klinkt, is Christus door zijn Geest aan het werk en gebruikt daarbij de dienst van mensen. Waar het Woord klinkt, is dus ambt. Terwijl je omgekeerd moet zeggen: niet overal waar ons ambt is, klinkt ook het Woord…
Hoe deze dingen uitwerkten, blijkt in het formulier voor de bevestiging van de dienaren van het Woord dat Marten Micron heeft opgesteld voor de vluchtelingengemeente in Londen. In dat formulier klinkt het woord regeren slechts één keer. Maar dan niet als één van de taken die aan de dienaar toevallen, maar in het gebed tot de Here God, waar de gemeente voor de dienaar bidt en vraagt ‘God ende onze hemelsche vader, de welcke v totten dienst sijns wordts in dese sijne ghemeente gheropen heeft, verlichte v met sijnen heilighen gheest, verstercke v doer sijn machtighe handt ende regiere v so in uwen dienst, dat ghy daer in ghetrauwelic ende vruchtbaerlick moecht wandelen, om te verbreiden het rijcke sijns eenighen gheboren soens in sijn ghemeinte, doer de vercondinghe sijns Euangeliums.’
De Levende Christus
Kortom: er verschuift tussen Rome en Reformatie iets heel wezenlijks in het denken en spreken over ambt. Bijna kun je zeggen: de reformatoren gebruiken nog wel het woord, maar geven er zo’n radicaal andere – lees: Bijbelse – vulling aan, dat het de vraag is of het nog wel echt over hetzelfde gaat. In dit verband is het dan ook goed om in te gaan op het vaak terugkerende oordeel dat de ecclesiologie tot de zwakke plekken van het protestantisme zou behoren – en dan met name van het gereformeerd protestantisme. Die gedachte kan ontstaan in vergelijking met andere theologische tradities die een ferme plek aan de kerk en de ambten geven. Maar de gereformeerde ecclesiologie is niet gevolg van gebrek aan denkkracht van de gereformeerde theologen of een wrange vrucht van de protestantse verdeeldheid. Het is niet gegeven met de onmogelijke positie tussen Rome enerzijds en de dopers anderzijds. Nee, we stuiten hier op diepe theologische overtuigingen. De ecclesiologie en de daarmee samenhangende ambtsleer doen we alleen dan recht wanneer we haar zien als een manier om de weg tussen de levende Christus en de zondaar open te houden. Om te voorkomen dus dat de kerk of het ambt zich verzelfstandigt ten opzichte van het Woord en er ambtsdragers opstaan die zichzelf (een groot) gezag toedichten. Het is een gereformeerde niet om het ambt te doen, maar om de gang van het Woord door de wereld. De ouderling bracht het Woord in de huizen van de mensen en zo werd het hele leven onder het beslag van het evangelie gebracht. Niet de gelovige wordt vanuit de seculiere werkelijkheid naar de sacrale ruimte van de kerk ontboden zoals bij Rome, maar het Woord komt tot in de huizen van de mensen om daar reinigend en heiligend te werken.
Hoe konden de reformatoren deze beweging maken? Ook hier is hun theologie vrucht niet alleen van een nieuw verstaan van de Schrift, maar vooral ook van de ontdekking dat Christus als de Levende door zijn Geest zélf werkt in deze wereld en zijn kerk bouwt. Bij Rome was Christus opgesloten in de kerkelijke hiërarchie en de sacramenten en was de zondaar vooral aangewezen op zijn eigen inspanningen om tot Christus te komen. Luther en Calvijn ontdekten dat de mens niet zo’n zelfstandige plek inneemt als het gaat om zijn heil. Christus is vrij is en doet zélf zijn Woord verkondigen. Dit grote verschil maakt dat niet slechts hier en daar in de theologie de dingen anders gezegd werden. Alle dingen werden vanuit deze troostende werkelijkheid opnieuw doordacht en verwoord – en dus ook het spreken over het ambt. De Schrift had voor deze werkelijkheid de ogen geopend. Daarom ga ik in de volgende paragraaf terug naar het spreken van het Nieuwe Testament.
Het Nieuwe Testament
Ik gebruik hiervoor een belangrijk opstel over het ambt volgens Efeze 4 van J.P. Versteeg. Hij zet dat stuk in met een belangrijke waarneming ten aanzien van het woordgebruik van het Nieuwe Testament. ‘In het Nieuwe Testament wordt alle werk in de kerk gekarakteriseerd door het woord diakonia dat “dienst” betekent.’ Dat woord, zo legt hij uit, ‘mist ieder element van een machtspositie die een meerdere inneemt tegenover een mindere. Het spreekt integendeel van de bereidheid zelf de minste te zijn.’ (67) Nu is het opvallend, zo zegt Versteeg, dat dit woord uniek is voor het nieuwtestamentisch spreken. In de Griekse vertaling van het Oude Testament komt het slechts één keer voor. In het taalgebruik van het Jodendom ten tijde van het Nieuwe Testament zoekt men het vergeefs. En ook de religies die in het Middellandse Zeegebied rond het begin van de jaartelling veel aanhangers hadden, gebruikten dit woord niet om de omgang met hun goden of van mensen onderling aan te duiden. Het is dus opvallend dat ‘dienen’ in de boeken van het Nieuwe Testament de term bij uitstek geworden is voor het werk in de kerk. Kennelijk konden andere termen niet omschrijven waar het in de omgang met de Here God en met elkaar binnen de gemeente om gaat.
Drie dingen merk ik naar aanleiding van Versteegs artikel op. Om te beginnen: dit gegeven doet denken aan dat andere opvallende woord dat in het Nieuwe Testament zo vaak klinkt: agapè (liefde). In het Grieks waren verschillende woorden beschikbaar voor liefde (eros, filia), maar de schrijvers van het Nieuwe Testament hebben gekozen voor het relatief weinig gebruikte woord agapè. Zoals de connotaties van de andere begrippen kennelijk te veel ruis gegeven zouden hebben wanneer ze gebruikt zouden zijn om de liefde van de Here God voor de zijnen en hun liefde onderling aan te duiden, zo is het ook bij de vormgeving van het leven in de gemeente. De gemeente van Jezus Christus is niet een variant op het bekende thema van religie, maar van totaal andere aard, hier is dienen het wachtwoord.
Het tweede punt is korter. Bedenk goed in wat voor wereld de christelijke gemeente ontstaan is. Een wereld die gefascineerd was door macht. Tot in de kring van Jezus’ leerlingen was de vraag naar macht nooit ver weg. Het feit dat dit woord diakonia gebruikt wordt voor het werk in de kerk is daarmee een oordeel over de machtsfantasieën van mensen.
Dat brengt als vanzelf bij het belangrijkste punt, namelijk de oorsprong van deze keuze. Die is immers rechtstreeks terug te voeren op Jezus zelf. Als Hij in Marcus 9:33-37 hoort dat zijn leerlingen spreken over de vraag wie van hen de grootste is, draait Hij de dingen radicaal om: ‘Als iemand de eerste wil zijn, moet hij de laatste van allen zijn en een dienaar van allen.’ In het volgende hoofdstuk blijkt de vraag in de kring van de leerlingen nog steeds te leven. Jezus herhaalt zijn woorden en voegt er de diepe woorden over zijn eigen weg aan toe: ‘Want ook de Zoon des mensen is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen, en Zijn ziel te geven als losprijs voor velen’ (10:45).
Pezen in het lichaam
Terug naar Versteeg. Hij legt uit dat de ambten nooit iets anders dan een vorm van dienst zijn en geeft de volgende definitie: ‘Een ambt is zo een dienst van sommigen in de kerk ten dienste van het dienen van alle anderen in de kerk.’ (68) De roeping van de bijzondere diensten bestaat daarin dat zij de hele gemeente tot dienen brengen. Hoe doen zij dat? Versteeg wijst erop dat de apostel de door Christus gegeven diensten aanduidt als pezen. In de tijd van het Nieuwe Testament meende men dat de voedingsstoffen langs deze weg door het lichaam vervoerd werden naar de afzonderlijke lichaamsdelen. De ambten zijn dus niet anders dan de banen waarlangs het voedsel van het Woord op alle plaatsen van het lichaam, de gemeente, doordringt. Dat is de roeping van de door Christus gegeven diensten. Het is meteen ook de grens ervan.
Zoals de pezen in het lichaam naar het besef van die tijd instrumenten waren –doorgangskanalen – zo is het dan ook met het ambt. Het is geen doel in zichzelf. ‘De dienst van de ambtsdragers staat als werkelijke dienst te midden van alle andere diensten. Tegelijk heeft deze dienst door zijn coördinerend en stimulerend karakter een eigen en unieke plaats te midden van alle andere diensten.’ (78) Het beeld dat Versteeg tekent is duidelijk: het gaat om het Woord dat op alle plekken in de gemeente moet doordringen opdat de gemeente leeft als een dienende gemeenschap.
De uitleg die Versteeg geeft (ik ga aan het belangrijke werk van O. Hofius nu even voorbij), vormt een bevestiging van de lijnen die de reformatoren getrokken hebben: (1.) het is het Woord dat gezag heeft en mensen worden in dienst genomen opdat dat Woord zijn gang heeft. Binnen de gemeente en vanuit de gemeente dan in de wereld. (2.) Christus is zelf de Levende die vanuit de hemel het handelen van mensen in dienst neemt – daarbij zijn zij strikt gebonden aan de verkondiging van zijn Naam als de enige weg ten leven. En (3.) dat wat wij ambt noemen is ten opzichte van die gang van het Woord niet een zelfstandig gegeven naast de boodschap.
Een laatste opmerking in dit verband. Het woord ‘ambt’ komt in het Nieuwe Testament eigenlijk niet voor. Het is een term die in de theologische reflectie is geïntroduceerd om verschillen van de diensten die Christus aan zijn gemeente gegeven heeft onder één noemer te vatten. Op zichzelf natuurlijk geen probleem – in de systematische theologie gebeurt het voortdurend. Het is dan echter wel van belang dat die ene noemer waaronder de verschillende zaken gevat worden niet zelf allerlei lading en connotaties meebrengt die storend inwerken op de boodschap van de Schrift. L. Coenen vraagt zich in het Theologisches Begriffslexicon zum Neuen Testament s.v. ‘Dienen’ af of dat begrip dat onvermijdelijk een zekere hiërarchie introduceert wel zo geschikt is om in de kerk gebruikt te worden. Daar ligt in ieder geval een belangrijke vraag op tafel. Heeft inderdaad dat woord ‘ambt’ de gedachten niet onvermijdelijk in een richting gestuurd die vreemd is aan de doorgaande lijn in de Schrift, namelijk dat er in de gemeente van Jezus Christus gediend wordt en dus diensten zijn? En dat die mensen die door de Levende in zijn dienst genomen worden geen andere weg mogen gaan, dan de weg van de navolging van Hem die gekomen is om te dienen?
J.P. Versteeg, ‘Het karakter van het ambt volgens Efeziërs 4:7-16’, in: idem, Geest, ambt en uitzicht. Theologische opstellen, Kampen 1989, 67-100.
Dr. C.C. den Hertog is predikant van de samenwerkingsgemeente van de GKv en de CGK te Nijmegen, docent systematische theologie/ dogmatiek aan de TUA. Mailadres:
- Raadplegingen: 1014