Skip to main content

nr3 • 2022 • ‘Om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon’

36e jaargang nr. 3 (januari 2022)
thema: Dragen of zeulen: het ambt in de kerk

Jan van ‘t Spijker
‘Om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon’
Wat vraagt dat vandaag?

Bij de bevestiging van ambtsdragers worden vaak de woorden van Paulus aangehaald dat de diensten erop gericht zijn ‘om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon’ (Ef. 4:11-12). De gemeenteleden moeten worden toegerust om te kunnen leven als gelovigen. De vraag is of dat toerusten nog altijd kan en moet gebeuren op de manier waarop daar vanuit de traditie van de Reformatie vorm aan is gegeven.

In die traditie is er de diaken, de ouderling en de dominee. Kunnen we aan die drie diensten en aan de manier waarop we ze hebben ‘ingericht’ vast blijven houden nu de context waarin de gemeente haar bestaan heeft en haar bestaan ook vorm dient te geven zo overduidelijk (weer) missionair te noemen is? In dit artikel gaat het om die vraag. Eerst kijk ik naar de betekenis van de gemeente in het licht van de missie van God. Daarna naar de implicaties daarvan voor de bestaansvorm van de gemeente. Tenslotte komt in beeld wat dat betekent voor de diensten binnen de gemeente.

Bron en doel van de gemeente
Dat God de gemeente in het leven geroepen heeft, heeft zondermeer te maken met wat Hij wil bereiken. De Schriften laten zien dat het God te doen is om de doorbraak, om de (eeuwige) komst van zijn koninkrijk. Dat koninkrijk is ingeluid in de komst van Jezus Christus (vgl. Mc. 1:15). Het is gefundeerd in zijn dood en opstanding, en het zal zich ten volle manifesteren als Christus terugkomt op de wolken. Dan zal het er helemaal zijn, in al zijn luister. Vandaag lichten er echter al tekenen van op. Dat gebeurt waar in en rond en vanuit Christus sprake is van herstel van de mensheid in al haar relaties: met God, met mensen, met zichzelf, met de schepping. De kracht van verzoening, genezing en vernieuwing die Christus geeft, openbaart zich. Er schijnt iets door van wat de Bijbel shalōm noemt.

De Schriften wijzen hierbij aan dat het de drie-enige God is die zelf in het tot stand komen van het koninkrijk als eerste en als voornaamste actief is. Hij staat ervoor in. Hij zorgt ervoor. Dat is, theologisch gezegd, de missio Dei, die verstaan kan worden als de dynamische expressie van het heilsplan van de drie-enige God. Vader, Zoon en Geest zijn volledig actief in de uitwerking van het heilsplan. In die uitwerking heeft de gemeente haar plaats. Sterker nog: de gemeente vindt haar oorsprong in die uitwerking van het heilsplan van de drie-enige God. Zij is vrucht van Gods zich uitstrekken naar deze wereld. Omdat God zijn heilsplan uit wil werken heeft Hij in Christus en door de Geest de gemeente in het leven geroepen. De gemeente is namelijk de plaats waar God zijn missie op een bijzondere manier vormgeeft.[1] In en door en vanuit de gemeente zet God zijn verlossingswerk dat Hij in Christus begonnen is voort in de wereld. Dat doet Hij door de Geest, die toepast en uitwerkt en vormgeeft aan wat Christus gedaan heeft en wat Christus nog steeds doet.

Daarbij wordt de gemeente helemaal ingeschakeld. De Geest is voortdurend werkzaam, leidt en stimuleert, motiveert en inspireert de gemeente, zodat de gemeente ook echt en ten volle deel gaat hebben aan dat werk dat de Geest doet. J.P. Versteeg heeft erop gewezen dat er een wondervol ‘”in-elkaar” en “met-elkaar” en “door-elkaar” van het werk van de Geest en het werk van de [gemeente]’ is. De gemeente mag ‘het werk van de Geest’ werken. Niet slechts als een werktuig in de hand van de Geest, maar met een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om het plannen en om het overwegen van de mogelijkheden en de beste vormen en methoden die gebruikt kunnen worden. Want de leiding van de Geest ‘is niet iets, dat buiten de [gemeente] en dus buiten menselijke overwegingen en argumenten omgaat.’[2]

De gemeente is dus ontstaan in en vanuit Gods missie. Dat impliceert dat haar wezen en haar identiteit eveneens bepaald worden door die missie van God. De missio ecclesiae vloeit voort uit de missio Dei. Op de internationale zendingsconferentie van Willingen in 1952 is dat pregnant geformuleerd: ‘er is geen deelname aan Christus zonder deelname aan zijn zending in de wereld.’ Die woorden kom je regelmatig tegen als het gaat om – zeg maar – het resultaat van Willingen, waarbij ze een heel specifieke invulling krijgen als we de direct daaropvolgende woorden erbijhouden. Willingen zei namelijk ook, dat ‘dat waardoor de gemeente haar bestaan ontvangt, meteen ook datgene is waardoor aan de gemeente haar zending in de wereld wordt gegeven.’[3] Dat betekent dat het missionaire element – het betrokken zijn op het missionaire – niet als een bijkomend iets beschouwd kan en mag worden. Christus is immers (vgl. HC zondag 21) nog steeds actief bezig zijn gemeente te verzamelen uit alle geslachten van de aarde, en Hij betrekt de gemeente (zijn lichaam) daar helemaal in. Hij zet in de gemeente, als het Hoofd, door Zijn Geest, het werk voort waartoe de Vader Hem gezonden heeft.

Richting van de gemeente
Het voorgaande is veelzeggend als het gaat om de bestaansvorm van de gemeente. In die bestaansvorm zal namelijk de missionaire identiteit van de gemeente zichtbaar moeten worden. Want ga eens na: het gaat in Gods missie om de komst van het koninkrijk. De gemeente is daarbij de plaats waar God op een uitgesproken manier werkt aan die missie: in en door en vanuit de gemeente werkt God zelf aan het komen van dat koninkrijk. Hij geeft daar gestalte aan door de Geest. Dat alles impliceert dat de gemeente niets anders is dan de voorlopige manifestatie van het koninkrijk in de wereld van vandaag.
De Schriften zeggen dat het koninkrijk er pas in zijn totaliteit zal zijn als Jezus terugkomt. Tegelijk echter is het zo dat het koninkrijk nu al gestalte krijgt in de gemeente, al is het ook in een voorlopige vorm waar nog van alles en nog wat aan ontbreekt. Newbigin heeft in dit verband de aanduiding gebruikt dat de gemeente in deze wereld de ‘hermeneutiek van het evangelie’ is. Hij zei: hoe zal het evangelie ooit geloofwaardig overkomen als het niet is door en in een gemeenschap ‘die het gelooft en die het leeft.’ Jezus schreef geen boek, ‘maar vormde een gemeenschap,’ waarin Hij het centrum is.[4] De gemeente van Christus, tot leven gewekt, geïnspireerd, geleid en bekrachtigd door de Geest, leeft – als het goed is – het evangelie. Ze verkondigt in haar woorden en laat zien in haar leven waar het in het evangelie van het koninkrijk om gaat. Ze demonstreert in haar doen en laten dat het evangelie van het koninkrijk geen abstracte gedachte is, maar dat het gebeurt als Christus het echt voor het zeggen krijgt in het leven van mensen. De gemeente laat voor het oog van de wereld de realiteit zien van het komende koninkrijk dat gebouwd is op het volbrachte werk van Christus, en dat nu al vorm krijgt met alle implicaties ervan in de hedendaagse geestelijke, culturele, sociale, politieke en economische context. Ze is in deze wereld een gemeenschap van hoop, die laat zien dat de hoop op de komst van het koninkrijk leven, kracht en volharding geeft voor het leven van vandaag. Tot het moment van Jezus’ wederkomst is de gemeente de meest ‘levendige expressie’ van het koninkrijk.[5]

Meteen is daarmee gezegd dat dit alles niet in afzondering van de wereld plaatsvindt, maar te midden van de wereld. De gemeente die “uit de wereld” werd geroepen (ecclesia heeft immers alles te maken met een wegroepen uit), leeft niet tegenover de wereld. Ze leeft in de wereld, en wordt de wereld ingestuurd, om zichtbaar te maken wat de inhoud van het evangelie van Gods liefde is en wat het teweegbrengt als mensen er gehoor aan geven. De wereld in zijn totaliteit (de kosmos, Joh. 3:16), en niet alleen de gemeente, is het voorwerp van Gods liefde. De gemeente is Gods koninklijk priesterschap in de wereld, om Gods verlossende werken te verkondigen. Dit impliceert een leven midden in de wereld, in liefdevolle zorg voor de wereld, naar het voorbeeld van Jezus die kwam om mensen te redden toen zij nog vijanden van God waren. Christus streeft ernaar de hele schepping en dus ook alle mensen onder zijn heerschappij te brengen. Hij is, in en door de Geest, actief in de wereld om dat te bereiken, en daarbij wacht Hij niet op de gemeente om dat voor Hem te doen, maar Hij schakelt de gemeente in en werkt door haar heen.

Heroriëntatie op de ambten
De praktische implicaties van dit alles raken uiteraard de organisatorische principes en structuren. Als Gods missie richtinggevend is voor het leven van de gemeente, zal ze dat ook moeten zijn voor de inrichting van dat leven. Naar binnen, maar ook in relatie tot buiten. De gemeente bestaat in de wereld, en moet vanwege haar wezenlijke relatie tot het reddend handelen van God een op de wereld gerichte houding hebben, geen van de wereld afkerige houding.[6] Als God zich niet van de wereld afwendt, kan en mag de gemeente dat ook niet doen.
Dit zal zichtbaar (moeten) worden in de organisatie van de gemeente waarbij vooral de diensten die in de gemeente hun plek hebben daar invulling aan zullen zoeken te geven. De diensten zijn er immers om de gemeente toe te rusten tot haar werk in dienst van Christus (Ef. 4:12). Daarbij functioneren ze als pezen en banden in het lichaam, zodat dat lichaam zo goed mogelijk zal functioneren (Ef. 4:16).[7] En als de gemeente dan haar fundamentele plaats heeft in de uitwerking van wat God aan het doen is, in de gemeente en in en door en vanuit de gemeente ook in de wereld, dan zal het functioneren van de gemeente daar op gericht moeten zijn. Dan zullen de pezen en de banden het lichaam daartoe in beweging moeten brengen.

Dat vraagt om een principiële heroriëntatie op de ambten in de kerk. Veelal is de situatie zo dat die ambten vooral gericht zijn op het leven binnen de gemeente, en ontbreekt de lijn naar buiten grotendeels. Vanuit het perspectief van wat God voor ogen staat met (het leven van) de gemeente in het licht van de verdere uitwerking van zijn heilsplan in de wereld, moet de focus opnieuw scherp gesteld worden. De Schrift geeft aan dat Christus de nodige verscheidenheid heeft gegeven om invulling te geven aan alle aspecten van het leven van de gemeente. De apostel Paulus heeft daar verschillende keren over geschreven, soms heel direct met betrekking tot de gaven van de Geest (vgl. Rom. 12 en 1 Kor. 12), maar ook specifiek wijzend op de functies die Christus in de gemeente heeft gegeven (vgl. Ef. 4 waar Paulus spreekt over apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars). Al die functies hebben te maken met het wezen van de gemeente, dat weer alles te maken heeft met Gods missie. In de missionaire context van Paulus’ dagen is het vanzelfsprekend dat hij spreekt over apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars. Want Christus roept mensen om in Hem te geloven en om Hem te volgen. Dat is: Hij roept ze om christen te zijn, niet alleen maar binnen de veilige ruimte van de kerk, maar juist en vooral te midden van de mensen om hen heen in het leven van alledag. Om daar als gelovigen te kunnen leven hadden de gemeenteleden toerusting nodig. Dat is weer helemaal het geval in de missionaire context van vandaag. De gelovigen van vandaag maken voortdurend missionaire ontmoetingen mee, als ze hun buren, hun collega’s, hun sportmaatjes, hun klasgenoten, hun netwerkvrienden ontmoeten. Daartoe moeten ze voortdurend worden toegerust. Door mensen die weten waar het om gaat in het geloof in al zijn aspecten, naar God toe, naar elkaar toe, naar onszelf toe, naar ongelovigen toe, naar de schepping toe, naar de wereld toe, naar … Kortom: door ouderlingen en diakenen, door herders en leraars, maar net zo goed door mensen met de gaven van een apostel, een profeet en een evangelist. Christus gaf ze aan de gemeente in de dagen van Paulus omdat ze nodig waren. Zou Hij ze dan vandaag niet meer (willen) geven?

Terug naar de vraag van het begin: kunnen we nog toe met de drie diensten die we in de traditie van de Reformatie vorm hebben gegeven? Wat nodig is, is dat de theologie van de ambten opnieuw wordt doordacht vanuit de directe relatie tot Gods missie in en door en vanuit de gemeente. Het zou aan de gemeente alle elementen verschaffen die nodig zijn om vandaag in de wereld de gemeenschap van het koninkrijk te zijn die in woord en daad, binnen en buiten de gemeente, laat zien dat waar het God om te doen is geen utopie is, maar een werkelijkheid die geleefd wordt, en die uitnodigt om mee te doen.

Dr. J. van 't Spijker is universitair docent voor missiologie en praktische theologie aan de TUA. Daarvoor was hij predikant in de CGK. Van 1998 tot 2005 was hij in opdracht van die kerken werkzaam in Mozambique. Hij promoveerde onlangs op een proefschrift over de missionaire identiteit van de kerk. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Noten:
[1] Zie J.E. Lesslie Newbigin, The Gospel in a Pluralist Society (Grand Rapids: Eerdmans 1989), 119: ‘The Church is not so much the agent of the mission as the locus of the mission.’
[2] J.P. Versteeg, De Geest en de gelovige: De verhouding van het werk van de Geest en het werk van de gelovige volgens het Nieuwe Testament. Apeldoornse Studies 11 (Kampen: Kok 1976), 21-26. Waar in bovenstaande tekst [gemeente] wordt gebruikt, spreekt Versteeg over de gelovige.
[3] ‘A statement on the Missionary Calling of the Church’, in: The Missionary Obligation of the Church, Willingen, Germany, July 5-17, 1952 (London: Edinburgh House Press 1952), 3: ‘There is no participation in Christ without participation in His mission to the world. That by which the Church receives its existence is that by which it is also given its world mission.’
[4] Newbigin, The Gospel in a Pluralist Society, 222-233.
[5] The Cape Town Commitment: A Confession of Faith and a Call to Action. Didasko Files (Peabody: Hendrickson Publishers 2011), 27.
[6] Vgl. Nicholas Wolterstorff, Until Justice and Peace Embrace (Grand Rapids: Eerdmans 1983), 4-5, die tegenover een afkerige houding ten opzichte van de wereld spreekt over een ‘world-formative’ houding van de gemeente die ‘both biblically faithful and relevant’ is ‘to our modern world.’
[7] Vgl. hier de beelden die Paulus gebruikt in Efeziërs 4:16. Zie J.P. Versteeg, Kijk op de kerk. De structuur van de gemeente volgens het Nieuwe Testament (Kampen: Kok 1985), 24-26.


 

  • Raadplegingen: 1202