Skip to main content

november 2008 (23e jaargang nr.1)

Terug van weggeweest (1)
Briefwisseling tussen twee predikanten over hun ervaringen in Indonesië en Chili en Nederland

Aan twee predikanten die in een zendingssituatie werkten, vroegen we naar hun ervaringen als mens en (gereformeerd) theoloog in de context van overzee. En wat waren bij terugkomst de meest opvallende waarnemingen in de kerken in ons land? Wat doet een andere context met je verstaan van de bijbel? Hoe kijken ze aan tegen de ontwikkelingen binnen de Protestantse Kerk in Nederland, zoals de zogenaamde evangelicalisering van de kerk? Met welke vragen zouden ze ons willen confronteren? Ds. C.M.A. van Ekris is predikant in Breukelen. Van 2002 tot 2006 was hij werkzaam als predikant-docent in Indonesië. Ds. G.C. Vreugdenhil is predikant in Woerden. Van 1998 tot 2006 werkte hij in een soortgelijke functie als ds. Van Ekris in Chili. Beiden werkten in dienst van de Gereformeerde Zendingsbond.

Ik heb de kerken in Nederland als een verademing beleefd

Breukelen, september 2008

Dag Gerrit,

Interessant om in deze briefwisseling samen ‘hardop te filosoferen’ over wat je nu ziet en beleeft wanneer je terugkeert in Nederland, en in onze kerk, na een langdurig verblijf in een andere cultuur.

Ik begin maar gelijk. Het was voor mij een verdieping om op Java te beseffen hoe fundamenteel en uniek onze reformatorische traditie is. Juist daar werd me dat duidelijk. En dan met name rond de essentie: Alleen de Schrift en heel de Schrift. Ik gaf Oude Testament op een seminarie, en het was bij vlagen adembenemend om op college gewoon een hoofdstuk van bijvoorbeeld de profeten te lezen. Goed vertalen, goed lezen, en met elkaar eerlijk laten gebeuren wat in dat hoofdstuk gezegd wordt. Het was mijn ervaring dat de Schrift als vanzelf culturele, existentiële en kerkelijke werkelijkheden aangrijpt. Ineens stond het ter discussie hoe onze kerk, onze cultuur of wijzelf met de dingen omgaan. Op college was daar ruimte voor. Gek genoeg leek dat in de kerk minder het geval. Het hangt zeker samen met mijn beperkte ervaring en culturele afstand, maar de preken die ik jarenlang hoorde leken zo ingekapseld door kerkelijke, systematische en culturele sjablonen, dat het vaak voorspelbare, moralistische en soms zelfs vervelende verhalen werden. De ‘excitement’ op college, de durf om te laten klinken wat er staat en dat te laten staan, die kwam ik eigenlijk niet zo vaak tegen in de kerk. Begrijp me goed, ik heb genoten van de mensen waarmee ik leefde, ik ben diep van ze gaan houden en heb zoveel respect voor ze. Maar als uitgezondene ben je behalve deelnemer ook observator, en dat mechanisme van inkapseling heeft me aan het denken gezet. Zeker niet als iets specifieks voor Java, maar als een steeds op de loer liggend gevaar in welke kerk dan ook.

Die ietwat vlakke kerkelijke taal was voor mij zo verwarrend, omdat er in het alledaagse leven juist zo’n ‘directheid van de dingen’ was. Dagelijks zie je de rauwe dingen, het gevecht van mensen om overeind te blijven, om te overleven met bijna niets. Je ziet het op de gezichten van mensen, je hoort het in de verhalen van de buren, de collega’s en de studenten. Er is amper een ‘beschermingslaag’ om het leven heen, en het voelt alsof er op Java een directere toegang is tot de werkelijkheid van het leven, tot de dood, de armoede, het onrecht, de wanhoop. Vandaar mijn verwarring. Het leek soms wel alsof de prediking daar midden in vlakker was dan het leven zelf. Het leken om zo te zeggen parallelle werkelijkheden, die eigenlijk alleen in het persoonlijke gesprek of in het eigen geestelijke leven bij elkaar kwamen, maar niet zo zeer in de theologie of in de preek. Het kerkelijke leven had iets steriels, het alledaagse leven iets onstuimigs.

Met de ervaring van dat mechanisme kwam ik terug in Nederland. Ik heb toch het gevoel dat de verhoudingen hier iets anders liggen. In tegenstelling tot Java is juist hier het algemene leefklimaat, het dagelijkse leven, daar waar mensen met elkaar over spreken, wat je hoort op de radio en ziet op tv, zo steriel en vlak. Op een bepaalde manier heeft onze cultuur iets zo dwingends. Het dwingt je tot een monotoon leven van hard werken, veel verplichtingen en een enorme mentale druk, en het leven krijgt daardoor ongemerkt een soort vale kleur. De dagelijkse gesprekken van de ‘shiny happy people’ zijn vaak vlak en vervelend en maskerend. Veel gezinnen en personen zitten in een soort systeem, en als iedereen op zijn tenen loopt, is het systeem net vol te houden. Maar alle dingen van het leven die dat systeem ontregelen, de dood, de breuken, de schuld, het verraad, en dat waarmee je overhoop ligt, daar moet je bijna maar aan voorbij leven. Want je hebt geen tijd om stil te staan. Die levensthema’s spelen zich daardoor af in het verborgene, in het isolement, in je allerpersoonlijkste binnenwereld. Ze worden weggemoffeld.

Eerlijk gezegd heb ik bij terugkeer, wat dit betreft, de kerken die wij in Nederland bezochten als een verademing beleefd. In tegenstelling tot de meer algemene cultuur om me heen, is daar de taal nog aanwezig die de levensgevechten benoemt en je daaruit optilt. Er is een gemeente die met elkaar meeleeft en weet heeft van het kapotte en het ontregelende, en dat ook met elkaar beleeft. Er zijn gebeden waar de dingen zonder franje gezegd kunnen worden tot God. En er is vooral de Schrift en een willen luisteren daarnaar. Dat waren mijn eerste ervaringen bij terugkomst.

Ik blijf dat in essentie zo vinden. In de kerk krijg ik steeds toegang tot een werkelijkheid die mij verder overal toegesloten blijft. Ik adem daar dus op. Tegelijkertijd zie ik scherper dat hetzelfde mechanisme als op Java hier werkzaam is. Er dreigt een soort sterilerisering van onze geloofstraditie. Aan de ene kant zie ik steeds meer de dogmatisering, waarin het geloof een archaïsch discours wordt, slechts voor insiders, veraf van de gevechten van het leven en in die zin steriel. Aan de andere kant zie ik het gevaar dat kerken dicht op onze seculiere - en volgens mij dus steriele - cultuur willen zitten, onder het mom van relevant of missionair of bij-de-tijd te willen zijn. Maar juist daardoor lopen zij het risico de vervlakking die daar heerst binnen te halen en zelfs te bestendigen. Daarom: Is het niet de tijd voor een soort onverstoordheid in de kerk? Dat wij een robuust vertrouwen hebben of ontwikkelen in de waarheid en de werkelijkheid van de Schriftgedeeltes zelf, een zeker weten dat daarin thema’s en taal aan de orde komen die ieder mens steeds weer zullen aangrijpen – ook al zijn ze wellicht op het eerste gezicht vreemd aan ons alledaagse leven.

Nu ja, Gerrit, mijn limiet van woorden is bereikt. Ik stuur je de brief als een opening tot het gesprek. Zet gerust je eigen ervaringen of observaties hier dwars tegen in, mochten die anders zijn.

Met collegiale groet,

Kees van Ekris.


 

Ik merk dat het hier in de kerk heel cognitief is geworden

Woerden, september 2008

Beste Kees,

Hartelijk dank voor de aftrap die je hebt gegeven. Wat je schrijft is helder. Je bent in Java opnieuw onder de indruk gekomen van de actualiteit en radicaliteit van de bijbelse boodschap. Tegelijk leverde dat spanning op met de kerkelijke traditie en prediking. Verder signaleer je hier dezelfde problemen als op Java, zij het in een andere setting. Het gevaar van dogmatisering van de geloofstraditie en het risico van vervlakking. Aan het slot kom je op voor een robuust vertrouwen in de waarheid en de werkelijkheid van de Schrift. Nu ik mijn bijdrage schrijf, realiseer ik me hoe verschillend de setting is waarin wij beiden gewerkt hebben. Daarom leg ik mijn verhaal er eerst maar eens naast en kunnen we op basis daarvan verder in gesprek gaan.
Het seminarie waar ik als docent Oude Testament werkte, en de presbyteriaanse kerk waarvan wij lid waren, bevonden zich in een klimaat dat sterk door de pinksterkerken gedomineerd werd. Het merendeel van de studenten was afkomstig uit de pinksterkerken die Chili rijk is. De kleine presbyteriaanse gemeente moest haar plek vinden temidden van pinksterkerken die als paddestoelen uit de grond opkwamen. Niet ver van de plaats waar wij woonden, bevonden zich de twee 'pinksterhoofdsteden' van Chili. Meer dan de helft van de inwoners behoort tot de groeiende groep 'evangelicos' of 'pentecostels'. Hoewel deze kerken zich aan de onderkant van de Chileense samenleving bevonden, en de schaarste van financiële middelen steeds weer een terugkerend probleem was, zette dat toch niet de toon. Het centrale thema was de Heilige Geest. Daarover gingen de gesprekken met de studenten aan het seminarie of met de pastores van de kerk. Als docent van het seminarie werd ik vaak door studenten uitgenodigd om bij hun kerk te gast te zijn. Steevast werd ik gevraagd te preken. Ik heb dan ook het voorrecht gehad om in de meest uiteenlopende pinksterkerken voor te gaan. Een heldere preek en een goede uitleg van de Schrift werden erg gewaardeerd. Zo heb ik een wereld leren kennen die ik van huis uit niet kende.
Ik had vanuit de reformatorische traditie veel liefde meegekregen voor het Woord. In de lessen en in de prediking draaide alles om de uitleg van de Schrift. Voor de mensen die ik ontmoette, was de Schrift weliswaar belangrijk en was er veel honger naar het Woord, toch werd me steeds meer duidelijk dat zij hun geloof niet primair definieerden in termen van de Schrift. De Bijbel nam in de kerkdiensten een belangrijk plek in, maar het 'eigenlijke' was toch wel de aanwezigheid van God zelf, door zijn Geest. Deze aanwezigheid van God concretiseerde zich op heel verschillende manieren. Mensen gaven soms na de preek profetieën in naam van Christus, die direct te maken hadden met wat ik had gepredikt. Soms waren er manifestaties van tongen of gingen mensen spontaan hun zonden belijden. Soms vond er bevrijding plaats, een andere keer weer genezing. Mensen ontvingen dromen of visioenen. Weer anderen ontvingen woorden ter bemoediging van iemand die het moeilijk had, of riepen mensen die in zonde leefden op om in het reine met God te komen. Heel divers allemaal. Wat me het meest bij gebleven is, is het diepe besef van de heiligheid van God. Telkens wanneer de tegenwoordigheid van de Heilige Geest zichtbaar of tastbaar was, ging men over tot aanbidding en moest alles in de samenkomst ervoor wijken. Vaak heb ik moeten denken aan Mozes die bij de brandende doornstruik zijn schoenen uittrekt, omdat de Heilige God aanwezig is. Dat besef van ontzag voor de heiligheid van God heeft nog de meeste indruk op mij gemaakt.
Kijk ik terug, dan denk ik dat ik mij steeds in het krachtenveld heb gevoeld van Woord en Geest. Misschien moet ik wel zeggen: spanningsveld. Het accent op het Woord dat ik vanuit Nederland heb meegekregen, en de openheid voor de Heilige Geest die ik zag bij mijn Chileense broeders en zusters. Die spanning ervaar ik nog steeds, nu ik terug ben in Nederland. Ik ben dominee in een kerkelijke traditie die sterk gefocust is op het Woord. De gereformeerde traditie en theologie is een echte Woordtheologie. De omgang met de levende God is bemiddeld: er zit 'een Boek' tussen. In de eredienst en in heel het kerkenwerk zijn we steeds bezig met het Woord. Ongetwijfeld heel belangrijk. Ik zou de laatste zijn die dat wilde ontkennen. Tegelijk zie ik en merk ik, dat het in de kerk heel cognitief geworden is en dat heel veel mensen het levende contact met God zijn kwijt geraakt. Ze zijn met 'een Boek' bezig, zonder echt contact te hebben met God. Typerend hiervoor is de manier waarop we bidden. We richten ons tot God met onze dank en voorbede, en dan zeggen we Amen. Ons gebed is tot een monoloog geworden. Wij zijn in gesprek met God. Maar wanneer komt het moment dat Hij iets kan zeggen? Met monologen kun je geen relatie in stand houden, laat staan een relatie met de levende God. Ik bedoel maar: door de focus zo sterk te richten op het Woord, geven we de rechtstreekse ontmoeting met de levende God gewoon geen kans. Dat directe contact met de Here God vond ik wel in de pinksterkerken in Chili. Iets wat me niet loslaat als ik denk aan de situatie van de kerk in Nederland. Maar daarover misschien later meer. Ik ben benieuwd hoe jij daar tegenaan kijkt.

Met broederlijke groet,
Gerrit Vreugdenhil