Skip to main content

november 2008 (23e jaargang nr.1)

Weten wij nog hoe kwaad het kwaad is?
Naar aanleiding van de dissertatie van dr. A.A.A. Prosman

dr. H. de Leede

In 1920 verwees een Amsterdams predikant Nietzsche met ‘diens verheerlijking van de brute kracht ten koste van de geestesrijkdom’ naar het circus. Hij voegde eraan toe dat ‘wij Europeërs van tegenwoordig daaraan (deze nieuwe romantiek en verheerlijking van de physieke kracht) ten eenenmale ontgroeid zijn’. Nietzsche: een warhoofd en een eendagsvlieg.

Dat zal niemand deze predikant nu nog nazeggen. Was Nietzsche niet veelmeer een voorvoeler van een nieuwe tijd? Nietzsche een profeet. Zelfs soms meer dan dat, volgens de theoloog dr. F. de Graaff. Prosman besteedt in zijn dissertatie een paragraaf aan diens Nietzsche interpretatie. Bij lezing hiervan werd mij ik mij bewust hoe wonderlijk, zo niet bizar, het gedachtegoed van deze geniale theoloog was, wiens bekendste boek Als de goden sterven in menig boekenkast van theologen en theologisch geïnteresseerden van orthodoxe huize te vinden was en is.

Profeet, idool of demon
Nietzsche: profeet van een nog verborgen tijd en duider van de onderstromen van de cultuur, compromisloos criticus van een verburgerlijkt christendom en verpersoonlijking van het protest tegen de geest der eeuw (Verlichting en Liberalisme). Of is Nietzsche de verpersoonlijking van de geest uit de afgrond der aankomende eeuw en zelfs wegbereider van een niets ontziend nieuw Germaans heidendom in de gestalte van het nationaal-socialisme? Nietzsche: profeet of demon? De receptie van Nietzsche schommelt heen en weer tussen ‘domesticering’ en ‘demonisering’. Zo gaat dat door tot op vandaag. Nog altijd is het een soort van ‘prae’ wanneer een theoloog zich intensief heeft bezig gehouden met Nietzsche.1 Nietzsche als idool of icoon. Nietzsche krijgt zo haast mythische proporties. En dat wordt nog versterkt door de schemer waarin hij de laatste 11 jaar van zijn leven heeft verkeerd, na zijn geestelijke ineenstorting in januari 1889 .

Geloven na Nietzsche
Onmiskenbaar heeft dit alles een zekere grond. Geen naam staat meer voor de culturele verschuivingen in de onderstromen van onze Europese cultuur als die van Nietzsche. In zijn dissertatie Geloven na Nietzsche. Nietzsches nihilisme in de spiegel van de theologie2 gaat dr. Ad Prosman het gesprek aan met (de doorwerking van) Nietzsches denken in onze cultuur.
Van meet af aan is helder dat dr. Prosman Nietzsche zeer serieus neemt als een geducht tegenstander van het hart van het christelijk geloof, zonder hem te domesticeren en zonder hem te demoniseren. Domesticering en demonisering maken beide Nietzsche immers in zekere zin ‘onschadelijk’. Prosman wil Nietzsche serieus nemen op diens volle sterkte als vraag aan de theologie. Want wij ‘geloven na Nietzsche’. Wat ernstiger is: velen geloven na Nietzsche niet (meer) en liggen daar ook helemaal niet van wakker.
Prosman citeert P.J.M. van Tongeren, Vlaams theoloog en docent, die opmerkt dat voor hedendaagse studenten ‘Nietzsches gedachten over de vrouw schokkender zijn dan zijn gedachten over God’. Naar mijn inzicht ligt in deze achteloosheid van de moderne westerling ten opzichte van g/God de meest harde rots voor het zaad van het evangelie. Miskotte dacht nog tot in de jaren ’60 dat de moderne mens het ‘rot vond dat er geen God is’, maar ik denk dat die ‘vierde mens’ van Miskotte in zijn prachtige boek Als de goden zwijgen er niet meer is. Als hij nog bestaat, is hij 55+. Maar met dat ‘g/God’ een non-item is geworden, verdwijnt ook het verhaal van Jezus als de Christus uit het collectieve geheugen, en daarmee zoveel meer: gebed, verootmoediging, schuld belijden, verzoening, vergeving, etc. Prosman heeft met zijn boek een van de belangrijkste thema’s voor de missie van de kerk te pakken: Nietzsches nihilisme in de spiegel van de theologie.

Grote waardering
Ad Prosman heeft een mooi boek geschreven. Ik vind het een bewonderenswaardige prestatie om zo’n gedegen studie te klaren naast het predikantschap. Ik heb er ook veel aan gehad. Wie in korte tijd iets over Nietzsche wil weten, kan hier terecht. Prosman neemt de ruimte voor een goede referentie van Nietzsches geschriften, steeds vanuit de drie thema’s die er voor de vraagstelling van het boek toe doen: de Wil tot Macht, de Dood van God en de Eeuwige Wederkeer. Wie vervolgens wil weten hoe de receptie van Nietzsche in de theologie van de 20ste eeuw was, krijgt een goed overzicht. De belangrijkste namen komen langs: Barth, Miskotte, Girard, Küng en Jüngel. Prosman eert de verder vrijwel nooit geciteerde en hierboven al genoemde dr. F. de Graaff met een forse, maar ook zeer kritische bespreking. Wie nog eens goed wil weten hoe het ook al weer zat met de ‘God is dood’-theologie van de jaren ’60 en ’70 kan hier terecht. En voor wie Jean-Luc Marion nog slechts een naam is of ook dat niet, wordt hier geïnformeerd. Het is zo’n boek dat je theologische existentie voedt. Op een of andere manier komen alle vragen waar het in de theologie om gaat langs en ‘op het scherp van de snede’.

Inhoud van de studie
Hoe heeft de theologie gereageerd op Nietzsches nihilisme? En hoe is de theologie ingegaan op Nietzsches proclamatie van de dood van God? Deze onderzoeksvraag legt Prosman in het boek uiteen in een aantal subvragen. Wat is Nietzsches nihilisme? Wat verstaat hij onder de dood van God? Hoe verhoudt zich het nihilisme tot de dood van God? Wat zijn de reacties van de onderzochte theologen op Nietzsches nihilisme en op zijn proclamatie van de dood van God? En – ten slotte – welke conclusies kunnen we hieruit trekken voor de theologie nu? Het boek bestaat uit drie delen.

Deel 1: Nietzsche en het nihilisme
In het eerste deel van zijn boek geeft Prosman een analyse van het nihilisme van Nietzsche. In dat kader komt ook de tegenstelling tussen Christus en Dionysius aan de orde, en het grote thema van de dood van God. Uiteraard zet dit deel in met het overbekende aforisme uit Also sprach Zarathustra over de dwaze mens die op klaarlichte dag met zijn lantaarn de markt op gaat en de verbaasde omstanders toeroept dat hij God zoekt, maar niet kan en niet zal vinden. Want Hij is dood en – zo roept hij verbijsterd de onwetende omstanders toe – ‘wij hebben Hem gedood’. Zijn verbijstering is dat ‘wij nog nauwelijks beseffen wat dat betekent’.
Prosman toont in dit deel aan dat de dood van God bij Nietzsche echt de dood is van de christelijke God, dat wil zeggen van de God van Jezus die tegelijk de Christus van Paulus is. Dat is Prosmans belangrijkste Lesefrucht bij Nietzsche. Daar ligt ook voor de theologie ‘na Nietzsche’ de uitdaging. De dood van God is dus niet de verdwijning van de God van de metafysica, als een soort natuurnoodwendigheid. Zo is Nietzsche door de filosofie na hem verstaan en geïnterpreteerd. Door Heidegger bij voorbeeld. Die verdwijning van God uit ons symbolisch universum zou dan wel ingrijpend zijn – de mens komt er immers achter dat hij er dus alleen voor staat – maar verder is het zoals het is. Het gaat bij de dood van God ook niet om de heftige woede van Nietzsche tegen en de doodverklaring van een perverse, moralistische burgerlijke God van een machtskerk. In zekere zin zou dat zelfs voor Nietzsche pleiten, omdat hij in dat geval wellicht terecht tekeer gaat. Op die manier is Nietzsche vaak door theologen geïnterpreteerd, en in wezen onschuldig gemaakt. Hij kon zelfs een profetisch getuige worden van de w/Waarheid, zijns ondanks.
Prosman maakt duidelijk dat het Nietzsche bij de dood van God gaat om de moord op God. Niet minder dan dat. Wij hebben Hem vermoord! De God van het christendom, de Christus van Paulus. Die moord is verschrikkelijk en noodzakelijk beide. Verschrikkelijk – dat zeker. ˋWie wist dit bloed van ons af?’, roept de dwaze mens de mensen op de markt toe. De ontbinding van God, de stank die zijn ontbinding achterlaat – het is niet te bevatten. De moedwillige en radicale moord op de God van het christendom is noodzakelijk omwille van het zuivere nihilisme waar het Nietzsche om gaat. Het zuivere nihilisme is de soevereine aanvaarding en beaming van het leven, van de aarde, van de Wil tot macht en van de eeuwige wederkeer van de dingen. Er is geen horizon, er is geen doel, er is geen zin, elk verlangen naar een betere wereld is een perversie die afleidt. Er is alleen leven, alleen wil tot macht. Door de dood van God breekt een nieuwe tijd en een hogere geschiedenis aan. Het moment is de tijd van de realisering van de Übermensch aan gene zijde van goed en kwaad, de mens ‘aan het medelijden voorbij’. Want het medelijden houdt mensen klein. Het medelijden voedt het ressentiment. En ressentiment leidt tot wraak. Uit die wraak heeft de mens God gedood. Dat is zijn reactief nihilisme. Dat kenmerkt het christendom. Welnu, daaraan voorbij komen. Dat is de geboorte van de Übermensch. Het christendom heeft met haar mededogen met zieken en lijdenden meegewerkt aan de verslechtering van het Europese ras.
Daartegenover opteert Nietzsche voor de voorname mens. Dat is de mens ‘Jenseits von Gut und Böse’. De mens die strijdt tegen alles wat de mens klein maakt: ressentiment, schuldgevoel, gevoel van waardeloosheid. Daarom moet de bovenaardse werkelijkheid verdwijnen. Immers naarmate die bovenaardse werkelijkheid wordt afgeschaft, neemt het werkelijkheidskarakter van het aardse leven toe. Zo komt er ruimte voor de Dionysische vreugde, de beaming van het leven. Zo wordt het nihilisme – het reactieve nihilisme – overwonnen in het zuivere nihilisme. Ik citeer Prosmans samenvattende definitie van Nietzsches nihilisme:
ˋNietzsches nihilisme is een kracht (de wil tot macht) die door het christelijk geloof een negatieve gerichtheid heeft gekregen, maar die krachtens de verdere ontwikkelingen, die met historische noodzaak komen, de hoogste christelijke waarden zal ontmaskeren, met als gevolg dat het tot een echte aanvaarding van de werkelijkheid komt (de eeuwige terugkeer), zodat de mens zich uiteindelijk zal kunnen emanciperen (de Übermensch) en ook de religie weer een creatieve – in plaats van een onderdrukkende – rol kan gaan spelen in het leven' (151).

Deel 2: Nietzches nihilisme en de theologie
Dit deel zet in met de Nietzsche-receptie bij Karl Barth en diens excurs over ‘das Nichts’ en ‘das Nichtige’. Daarna komen Miskotte en de andere genoemden langs. Prosman laat zien dat veel theologen de g/God, die Nietzsche dood verklaart, interpreteren als de god van de metafysica. Volgens de radicale God-is-dood theologen is dat voor de theologie geen ramp. Wanneer de God van de metafysica dood is, komt er juist ruimte voor de bijbelse God, de God van Israël en Jezus Christus. Prosman wijst deze interpretatie nadrukkelijk af. Juist de ‘cristic structure’ van Nietzsches radicale aanvallen op God – het gaat, zo Prosman, echt om de moord op God – laat zien dat het Nietzsche maar niet gaat om de verdwijning van de god van de westerse metafysica. Het is Marion die op deze ‘cristic structure’ (een soort negatief spiegelbeeld van de christologie, tot in het taalveld toe, zo laat Prosman zien aan de hand van teksten uit Also sprach Zarathustra) attendeert zonder daar overigens de conclusies uit te trekken die Prosman trekt. Namelijk dat het bij Nietzsche echt gaat om de dood van de God van de Bijbel en de radicale afschaffing van het christelijk godsgeloof met zijn onopgeefbare kernnoties als barmhartigheid, schuld en vergeving, en niet het minst de hoop op een betere andere wereld. Zoals we al zagen: daarom is Nietzsche voor Prosman theologisch zo relevant.
Het zijn Barth en Miskotte met wie Prosman het meest congeniaal is wanneer het gaat om de inschatting van de radicale ernst van het nihilisme van Nietzsche. Wat Nietzsche leert, is radicaal tegengesteld aan wat Oude en Nieuwe Testament ons openbaren aangaande God, het kwaad en de humaniteit. Voor de Miskotte-kenners levert de analyse door Prosman van Edda en Thora en Als de goden zwijgen een boeiend en belangrijk gezichtspunt op. Volgens mij overtuigend laat Prosman zien dat Miskotte door een te statisch religiebegrip niet inziet dat die ‘vierde mens’ niet zo ‘ongeneeslijk religieus’ is als Miskotte veronderstelt. Het nihilisme van de moderne mens is niet in wezen verhulde religie of hang daarnaar. Heidendom is de religie van menselijke natuur, volgens Miskotte. Daarom neemt hij het nihilisme niet echt serieus. ˋReligie is voortaan (na Nietzsche, HdL) de beaming van de chaotische werkelijkheid die geen heidense eenheid of geborgenheid biedt (zoals het heidendom van Miskottes Edda en Thora deed)’ (251) .
Ik onderstreep Prosmans conclusie dat ook Barth Nietzsche niet op volle sterkte serieus neemt. Barth gaat niet mee in de interpretatie van Nietzsche als zou deze zich in zijn kritiek richten op de uitwassen van een verburgerlijkt verworden christendom met een verstikkende moraal. Barth stelt onomwonden dat Nietzsche het christelijk mensbeeld in de kern ervan wil vernietigen en wil vervangen door een ‘humaniteit zonder medemens’. Nietzsches Übermensch is het tegenbeeld van Christus. De leer van de eeuwige terugkeer, de ontkenning van de opstanding en de hoop op het Rijk dat komt. En de wil tot macht is de radicale ontkenning van het hart van het christelijk geloof, namelijk dat Gods kracht in onze zwakheid wordt volbracht. Het christendom is een godsdienst van slaven en een geloof dat mensen verkleint. En daartegen zegt Nietzsche radicaal ‘neen’. Prosman onderstreept dat Barth dit scherp ziet, scherper dan menig ander theoloog. In het geding met Nietzsche staat het hart van het christelijk geloof op het spel. En in dat geding staan wij in onze cultuur ‘na Nietzsche’.
Maar Barth ‘bederft’ het weer door in zijn leer over Das Nichtige zozeer de nadruk te leggen op het in Christus overwonnen zijn van Das Nichtige, dat het daarmee ook weer zijn tanden verliest. Het radicale kwaad is reeds verworpen, afgewezen en overwonnen. Bij de schepping reeds en nog radicaler door de opstanding van Christus (373), zo vat Prosman Barth kritisch samen. Zo is Das Nichtige als het radicaal-boze en als radicale afwijzing van Gods genade en verkiezing toch weer onschuldig gemaakt.

Deel 3: Nietzsche en het christelijk geloof
In dit deel komt Prosman tot zijn conclusie. De kern van Nietzsches nihilisme is dat de dood van God een voortdurend doden van God is door middel van de parodie. Prosman concludeert dat vanuit passages in Also sprach Zarathustra. Daar blijkt het lachen om de God die gedood is en toch weer is opgestaan als verhaal van de gekruisigde Christus en dat als evangelie een slavenmoraal heeft gecreëerd, het sterkste wapen te zijn tegen deze God. Geloven na Nietzsche vraagt een gevoeligheid voor deze onderstroom in onze cultuur. De onderstroom van een stem die zegt: er is geen transcendentie, geen Hinterwelt, geen waarheid, geen doel en geen verlossing. Daartegenover staan nieuwe waarden en normen, gebaseerd op macht zonder ressentiment, maar ook zonder mededogen. Genade-loze religie.

De vierde mens voorbij
Ik vind de slotbeschouwing van Prosman wat teleurstellend. Ik had wel gewild dat hij wat verder doorgepraat had. Nu het echt spannend wordt. Dat neemt niets van mijn waardering weg. Waarom ik verder wil, is omdat Prosman ons op een cruciaal punt brengt. De ervaring dat wij leven in een cultuur die de ‘vierde mens’ van Miskotte voorbij is. Wij komen meer en meer de mens tegen die het niet ˋrot’ vindt dat er geen g/God is, maar prima. Die afrekent met Jezus Christus en de in Hem geschonken menselijkheid. Dit nihilisme is diep doorgedrongen in onze cultuur. De radicale ontkenning van ons geschapen zijn en de nog radicalere ontkenning van het kruis en de opstanding als het fundament van waarachtig nieuw mens zijn.
Waar ik op door zou willen denken is een pneumatologische ‘verwerking’ van Barths leer over Das Nichtige. Door zijn christologische concentratie heeft Barth de scherpte van zijn eigen analyse over het wezen van het kwaad – de ‘ontologie’ van het ‘neen tegen de genade’ – afgepunt. Het Nichtige ligt al met Pasen achter ons, aldus Barth.
Wat gebeurt er wanneer we Barths leer over Das Nichtige ‘pneumatologisch’ verwerken? Als realiteit van het aanzwellend ‘neen’ in de voortgaande geschiedenis? Er is een ‘geest uit de afgrond’ die zich breed maakt, een toespitsing van het kwaad waarover de Schrift zelf ook spreekt.

Slot
De dissertatie van Prosman daagt mij uit om daarover door te denken: Weten wij nog echt hoe kwaad het kwaad is? Realiteit is in de geschiedenis op weg naar de voleinding? Met het bekende beeld van Noordmans: de val trekt zijn scheuren voor ons uit zoals de scheur in het ijs voor de schaatser.

Dr. H. de Leede is rector van het Theologisch Seminarium Hydepark in Doorn.

Noten:
1. Zo kreeg de nieuwe scriba van de Protestantse Kerk in Nederland, Arjan Plaisier, van de beweging Op Goed Gerucht, bij monde van haar voorzitter, Jan Offringa, het voordeel van de twijfel omdat hij in zijn dissertatie zich had beziggehouden met Nietzsche.
2. Zoetermeer 2007, verdedigd als academisch proefschrift aan de VU op 14 mei 2007.