Skip to main content

december 2008 (23e jaargang nr.2)

Bereidwillig en oprecht

Op zoek naar de echte Calvijn

Prof.dr. H.J. Selderhuis

ˋWie ik ben, weet u wel, of u zou het in ieder geval moeten weten. Ik ben een man die het recht van onze hemelse Heer zo ter harte gaat dat ik mij door geen enkel mens af laat brengen van de meest nauwgezette handhaving van dat recht.´(CO 12, 338)1 In deze weinige woorden vertelt Calvijn in feite alles over zichzelf en over zijn hele optreden vanaf zijn bekering tot en met zijn sterven. Maar de vraag is of er niet toch nog wat meer over Calvijn te zeggen valt.

Biografieën
Het aantal biografieën over Calvijn lijkt groot, maar is in feite zeer beperkt. Punt is namelijk dat er verhoudingsgewijs weinig bronnenonderzoek naar de persoon Calvijn is geweest en dat het vaak zo gegaan is dat de ene biograaf gewoon de andere naschreef. In een recent boek heeft Irena Backus2 nog eens aangetoond hoe enkele vroege levensbeschrijvingen eeuwenlang beeldbepalend zijn geweest zonder dat in die eeuwen ooit is nagegaan of het daar beschrevene wel klopte.
In feite zijn de twee bepalende Calvijnbeelden, namelijk het overwegend positieve en het vooral negatieve beeld, al vrij kort na Calvijns dood ontstaan en de eeuwen door nauwelijks veranderd. De biografie die Calvijns opvolger in Genève, Theodorus Beza nog in het sterfjaar van Calvijn (1564) publiceerde, tekent ons Calvijn als de grote reformator en geloofsheld. Met enige moeite zijn er bij Beza ook enkele negatieve kanttekeningen bij Calvijns karakter op te merken. De derde druk van dit werk van Beza in 1575 was voor Hieronymus Bolsec aanleiding zijn La Vie de Calvin (1577) te publiceren waarin hij diens ‘leven, zeden, duivelse listen en zijn lichamelijke dood waarmee hij deze wereld onder godslasteringen, vloeken, ergernis, verwensingen en in uiterste wanhoop verlaten heeft’ beschreef (Bolsec, Vie, 140). Bolsec zegt met zijn werk de dwalingen van de calvinistische sekte aan te willen wijzen om zo velen naar de katholieke kerk terug te kunnen leiden. De structuur die hij toepast is bedoeld om Calvijn als ketter neer te zetten. Dat is ook de reden waarom hij zo veel aandacht geeft aan Calvijns sterven, dat vanwege de verschrikkingen typerend zou zijn voor het sterfbed van een ketter. Maar ook in zijn leven toonde Calvijn al aan ketters te zijn. Zo beschuldigt Bolsec Calvijn er onder andere van een overmatige eter en drinker, echtbreker, hoerenloper, homoseksueel, gierigaard en revolutionair te zijn, die bovendien lijdt aan eerzucht, hoogmoed, halsstarrigheid, wraakzucht en vernieuwingszucht. Daarbij voegt zich nog een aantal theologische afwijkingen. Bolsec's werk kende in de zestiende eeuw een grote verbreiding en werd in het Latijn, Duits, Nederlands en Pools vertaald. Nog in de 19e eeuw verschenen Franstalige edities.
Het beeld was dus dat van de onbarmhartige Calvijn, de man zonder hart, de nietsontziende ketterjager die zijn vijanden opjoeg, maar ook zijn volgelingen opzadelde met een levensstijl waaraan elke vreugde ontbrak.

Archief
Het onderzoek naar de historische Calvijn is jonger dan veelal wordt gedacht. In feite is het pas sinds enkele decennia dat notulenboeken en andere in Genève aanwezige bronnen getranscribeerd en bestudeerd worden. Dat onderzoek van de archieven heeft inmiddels aangetoond dat Calvijn bepaald niet de beslissende macht in deze stad had, en ook dat zijn ideeën in veel opzichten vooruitstrevend en zeker niet reactionair waren. Verder heeft de bredere bestudering van Calvijns werk – dat wil zeggen: breder dan slechts de Institutie – aan een veranderd beeld van Calvijn bijgedragen, aangezien het negatieve beeld zoals gezegd grotendeels ontstaan is door enkele werken, die in de literatuur beeldbepalend zijn geworden zonder dat gevraagd werd of het geschetste beeld ook met de feiten klopte. Het geschrevene werd intussen wel kritiekloos door anderen in onder andere naslagwerken overgenomen. Belangrijk element in de gewijzigde visie is dat steeds meer oog is gekomen voor hetgeen Calvijn over zichzelf vertelde. Treffend is immers dat Calvijn ook niet zo heel positief over zichzelf dacht, zodat beeld en zelfbeeld van Calvijn in bepaalde opzichten overeenkomsten vertonen.

Zijn uitspraak – in de brief aan Sadoleto – dat hij niet graag over zichzelf sprak (De me non libenter loquor, CO 5, 389), is veelal opgevat als zou Calvijn helemaal niets over zichzelf verteld hebben. Echter niet alleen een zorgvuldig lezen van zijn brieven en commentaren openbaart veel over de mens Calvijn, maar ook het feit dat Calvijn in zijn geschriften en preken vaak over ‘wij’ spreekt als hij ‘ik’ bedoelt, is een sleutel tot een beter verstaan van Calvijn. Calvijn heeft dus wel veel over zichzelf verteld en dat niet alleen op zo’n verborgen wijze. Steeds weer noemt hij in zijn brieven een aantal negatieve kenmerken waarvan hij zich bewust is, maar die hij tegelijk moeilijk weet te verbergen. Zo geeft hij toe grote moeite te hebben door matiging en verdraagzaamheid de vrede te bewaren, hoewel hij er wel tegen zijn natuur in (tamen vim ingenio mea) zijn best voor wil doen (CO 11, 365). In de voorrede op de Psalmencommentaar schrijft hij: ‘Ik moet erkennen dat ik van nature niet veel moed heb, schuchter, bang en slap ben.’ (CO 31, 19). Dat Calvijn anders dan sommige beschrijvingen van hem doen vermoeden niet van steen is, blijkt behalve uit zijn vele pastorale brieven, bijvoorbeeld uit zijn reactie op de mededeling dat Luther zijn werk met genoegen heeft gelezen. ‘Indien wij door zulk een gematigdheid niet vermurwd worden, dan zijn wij helemaal van steen. Ik ben werkelijk vermurwd. Ik heb dus iets geschreven, dat hem voldoet.’ (Calvijn aan Farel, 20 nov. 1539).

Ondanks dit inzicht in eigen gebreken is Calvijn van mening dat hij geleefd heeft zoals hij ook anderen had voorgehouden (CO 9, 620), een mening die door het onderzoek bevestigd is. De kritiek op zijn levenswandel en de verwijten van zedeloosheid op verschillend gebied die reeds tijdens zijn leven de ronde deden, blijken ongegrond te zijn. Hij kan absoluut geen onwaarheid spreken; dat gaat regelrecht tegen zijn natuur in (CO 20, 8-9). Hij houdt van oprechtheid en openheid (CO 9, 249). In die openheid gaat hij nogal ver, zoals in zijn kritiek als jonge theoloog op de ervaren en vijftien jaar oudere Bucer. Hij zegt echter niet anders te kunnen: ‘Ik wil liever openhartig m’n beklag over je doen dan de ergernis in me onderdrukken en zo nog groter maken’ (CO 14, 252). Hij vindt het dan ook eerlijker in zijn ‘boereneenvoud’ aanstoot te geven dan op huichelachtige wijze iemand te prijzen (CO 13, 594). Wie denkt dat hij een ‘slijmjurk’ is, kent hem slecht (CO 19, 42) en het is voor hem dan ook het toppunt van geluk als anderen even open met hem spreken als hij met hen (CO 15, 304).

Zelfbewust
Calvijn heeft een eigen zegel ontworpen en uit dat feit alleen spreekt een bepaald zelfbewustzijn. Maar uit wat hij erop liet zetten spreekt nog meer, want het zegel vertelt alles over wat hem dreef of zoals men in het Engels zegt: his drive. Het zegel toont een hand, met in die hand een hart. Dat zegt al alles. Calvijn wilde God zijn hele hart aanbieden, ´prompte et sincere´ staat er omheen. Bereidwillig en oprecht. Beide zijn een leven lang waar gebleken, het ´prompte´ in dat onophoudelijke en vooral ook voortdurende, soms zelfs ondoordacht overkomende ijveren. Maar ´sincere´ eveneens, want je kunt van de man zeggen wat je wilt, hij probeerde open en eerlijk te zijn en je wist meteen waar je met Calvijn aan toe was. Dat zegel zegt echter nog iets, want aan weerszijden van die hand met dat hart staan twee letters de 'I' en de 'C', dat kan staan voor Iesus Christus, maar ook voor Ioannes Calvinus. Dat maakt het lastig maar tegelijk ook helder. De zaak van Calvijn en die van Christus liggen in elkaars verlengde, en vallen bij Calvijn eigenlijk met elkaar samen. Hij is daarin niet de eerste geweest, niet de enige en zeker niet de laatste, maar bij hem valt het wel heel erg op. Als je je eigen zaak zozeer met die van God identificeert, kun je ontzettend veel werk verzetten, maar word je ook bijzonder kwetsbaar doordat zakelijk en persoonlijk nauwelijks nog te scheiden zijn. Dat is een ander aspect van Calvijn dat zijn inzet en vasthoudendheid verklaart, maar ook de verklaring is voor een houding die weerstand kan opwekken.
Calvijn zag zich als Gods herdershond: ´Een hond blaft als hij ziet dat zijn baasje aangevallen wordt. Ik zou toch wel heel laf zijn als ik zag hoe Gods waarheid aangevallen wordt en dan stom zou blijven zonder ook maar iets te laten horen´( CO 12, 67).
Calvijn zelf refereerde in een brief aan Bucer wat deze over Calvijn zou kunnen zeggen: ‘Je zult waarschijnlijk zeggen dat het mijn aard is in brieven met bliksems te gooien en in de persoonlijke ontmoeting mild te zijn.’ Zelf dacht hij daar anders over. ‘Ik ben graag duidelijk en of het nu in een brief is of in het bijzijn van mensen, ik kan mij niet terughouden als ik mijn mening duidelijk onder woorden wil brengen. Openheid is meer waard dan sluwheid en daarom zeg ik gewoon liever wat ik denk’ ( CO 10, 141).

Open
Calvijn was opener dan vaak gedacht is. Ook was hij meer mens dan vaak gedacht is. Een mens die - met Luthers typering van de christen - ‘simul iustus et peccator’ was. Dat deze mens toch voor een belangrijk deel onbekend blijft, past in feite wel bij zijn levensinstelling. Een instelling die ook bij zijn sterven moest blijken. Zo wenste hij dat het bij hem net zo ging als bij Mozes, grafloos dus, uit vrees voor postume verering.Voor de zekerheid wilde hij ook geen grafsteen. Calvijn mocht onbekend blijven als het Evangelie dat hij wilde dienen overal maar bekend werd gemaakt.

Prof.dr. H.J. Selderhuis is hoogleraar kerkgeschiedenis aan de Theologische Universiteit te Apeldoorn

Noten
1. CO= Ioannis Calvini Opera Quae Supersunt Omnia. Ediderunt Guilelmus Baum, Eduardus Cunitz, Eduardus Reuss. Vol.1-59 Brunsvigae, Berolinae 1863-1900
2.
Irena Backus, Life Writing in Reformation Europe: Lives of Reformers by Friends, Disciples and Foes, Aldershot 2008.