Skip to main content

december 2008 (23e jaargang nr.2)

Zwartkijkers of profeten?

Inleidende opmerkingen bij het thema van de Lezersdag:
‘Hoe ziet de kerk van de toekomst eruit?’.

drs. W. Dekker

Overdreven?
In 1987 schreef Okke Jager in zijn boek: Geloven wordt onwennig, het volgende: ’Het lijkt alsof de kerk in ons land nog maar één generatie van haar ondergang verwijderd is….Wij maken de omslag mee van buitenkerkelijkheid als uitzondering naar buitenkerkelijkheid als norm.
Bij de volkstelling in 1971 gaf 27% zich op als niet-kerkelijk, terwijl dit in 1983 al geldt voor 66% van de jongeren tussen 16 en 24 jaar. De tijd is aangebroken waarin niet de buitenkerkelijkheid, maar de kerkelijkheid verklaard moet worden. Sommigen gaan nog naar de kerk zoals een alcoholist naar de kroeg gaat, die eigenlijk heel goed weet dat het allang tijd is om af te haken, maar die iedere keer weer zegt: nou, nog eentje dan. Een godsdienstleraar zei: ik sta dagelijks voor een vreemdelingenlegioen van religieuze analfabeten. Voor steeds meer jongeren is Jezus een almaar kleiner wordende stip in hun achteruitkijkspiegel’.
Ik herinner me, dat ik dit las, zoals altijd getroffen door het bloemrijke proza van Okke Jager, maar tegelijk met een gevoel, dat hij overdreef. Nu zijn we slechts twintig jaar verder en ik heb niet meer het gevoel, dat hij overdreef.
In ieder geval niet wat betreft het feit, dat buitenkerkelijkheid de norm geworden is en kerkelijkheid de uitzondering. In mijn eerste gemeente woonden slechts 600 mensen. Een deel was Gereformeerd, een deel Hervormd, slechts enkelen stonden nergens ingeschreven. In mij leefde de gedachte, dat door trouwe arbeid en gebed die laatsten en ook degenen, die tot de brede rand behoorden van nominaal Hervormden, terug te winnen zouden zijn. Nu valt me dat woord ‘terugwinnen’ op. Toen niet. Onbewust ging ik ervan uit, dat kerkelijkheid de norm was. Wie niet kerkelijk was, was op de een of andere manier de weg kwijt geraakt en kon terug gebracht worden.

Meestal gelijk
Nu is het ingewikkelde, dat dit verhaal voor een aantal dorpen in ons land nog zo opgaat, terwijl getalsmatig gezien op landelijk niveau intussen kerkelijke betrokkenheid uitzondering en buitenkerkelijkheid regel is geworden. Geografisch zijn de verschillen zeer groot. Zelfs in een stadsdeel als Rotterdam-IJsselmonde blijkt het mogelijk te zijn door hard te werken in de wijk mensen terug te winnen, die eerder waren afgehaakt.
Misschien zijn we met deze constatering dan meteen al bij een van de oorzaken dat de voorspellers van een steeds verder gaande terugloop van de kerk als ongemakkelijke zwartkijkers werden en worden bestempeld. Ik kom daar zo dadelijk op terug.
Maar eerst dit: wie de voorspellingen van de godsdienstsociologen van de afgelopen dertig jaar beziet moet zeggen, dat zij met hun prognoses over de terugloop meestal aanvankelijk op relativering en scepsis stuitten van de gevestigde kerkelijkheid, terwijl ze achteraf toch gelijk kregen. Niet in alles overigens. De godsdienstsociologen hebben bijvoorbeeld niet al vroeg aan zien komen, dat er een opleving zou komen van religiositeit. Jarenlang vigeerde de zo geheten secularisatiethese, die inhield, dat voortschrijdende moderniteit absoluut tot verdere teruggang van godsdienstigheid zou leiden. Die secularisatiethese is op grond van de feiten intussen bijgesteld. Maar de voorspellingen over de teruggang van de georganiseerde godsdienstigheid in casu het kerkelijke christendom zijn meer dan bewaarheid. Er is daarom weinig reden om aan te nemen, dat ze wat betreft de komende tien jaar niet bewaarheid zullen worden.
In: Niet zo’n kerkganger (2003), schrijft Hijme Stoffels, een van de sprekers op de lezersdag in januari: ’Het einde van het ontkerkelijkingsproces is nog steeds niet in zicht, allerlei berichten over een hernieuwde belangstelling voor religiositeit ten spijt. Het Sociaal en Cultureel Planbureau voorspelt voor 2020 een buitenkerkelijkheid van 73%. In de overige 27% zijn dan nog 7% moslims inbegrepen…Een op de vijf Nederlanders zal dan dus naar verwachting betrokken zijn bij de christelijke kerken’.
Volgens mij doen we er goed aan deze cijfers gewoon als betrouwbaar aan te nemen. Alleen, wat betekent dat voor ons geloof, ons gedrag en ons kerkelijke beleid? Dat vertellen de sociologen ons niet. Wanneer ze dat wel doen, komen ze snel in het grensgebied van geloof en wetenschap.
Natuurlijk is het mogelijk op grond van godsdienstsociologische modellen alternatieven voor beleid aan te dragen. Op het moment dat hier knopen worden doorgehakt speelt echter ook de eigen overtuiging een grote rol.

Oorzaken van wrevel
In de afgelopen jaren boterde het nooit zo tussen de godsdienstsociologen en de kerkelijke beleidsmakers. Welke oorzaken liggen daaraan ten grondslag? Misschien is de hierboven genoemde er één van. Godsdienstsociologen maakten als kerkelijk betrokken gelovigen duidelijke beleidskeuzes. Bijvoorbeeld in het geval van het ‘Samen op Weg’ proces. De godsdienstsocioloog Gerard Dekker keerde zich hier fel tegen, omdat hij op grond van sociologisch onderzoek meende te weten, dat de kerk van de toekomst het helemaal niet zou moeten hebben van schaalvergroting. Dat zou mensen juist nog verder van de kerk vervreemden. Volgens mij had hij daar trouwens nog gelijk in ook. Alleen kan hier wel een godsdienstsociologisch gezien, wijs advies botsen op een geloofsovertuiging, namelijk dat het op grond van de bijbel nodig is te allen tijde te streven naar kerkelijke hereniging.
Een tweede oorzaak van wrevel zou kunnen liggen in wat ik in het begin van dit artikel reeds noemde: de grote geografische verschillen. Er zijn plaatsen in Nederland, waar met een bepaald beleid randkerkelijken weer meer bij de kerk betrokken kunnen worden. Er zijn ook plaatsen waar het hele spreken over randkerkelijken achterhaald is. Er is nauwelijks meer een rand, de kerk zelf is een volstrekte minderheid geworden, een eilandje temidden van een totaal anders georiënteerde bevolking. Wanneer deze laatste situatie  als maatgevend wordt gezien voor toekomstig kerkelijk beleid, is het voorspelbaar dat dit irritatie oproept in die gemeenten, waar men juist de laatste tijd gemerkt heeft, dat nieuw beleid afgehaakte mensen deed terugkomen.
Een derde oorzaak van wrevel ligt wellicht nog dieper. In mijn gesprekken met diverse gemeenten en collega’s in de kerk kom ik namelijk ook veel verdringing en ontkenning tegen. Men wil eenvoudig het gegeven van de enorme terugloop niet innerlijk verwerken. Misschien zit daar angst achter depressief te raken, met lamheid geslagen te worden. Men wil niet treuren om het verlies, de vraag stellen naar schuld en oordeel. Dat laatste vindt men helemaal deprimerend.
Dat heb ik zelf echter nooit goed kunnen begrijpen. Volgens mijn verstaan van de bijbel gaat God met zijn volk om op de wijze van oordeel en genade. Wanneer het volk Israël gedecimeerd wordt, slechts een kleine rest overblijft in Babel wordt dat beleefd als een oordeel van God. In deze beleving wordt een nieuwe omgang met God geboren en een nieuwe verwachting. Daarbij wordt niet strategisch opnieuw ingezet op groei, laat staan dat het klein geworden zijn gerelativeerd wordt met de opmerking: klein maar fijn. Wat wel gebeurt, is dat een nieuwe spiritualiteit wordt geboren, bijvoorbeeld die van psalm 119: een hernieuwde toewijding aan en vreugde in de thora. De kans om tot zo’n geestelijke vernieuwing te komen laten we ons ontgaan wanneer we niet beginnen met de situatie heel serieus te nemen.
Omdat wij mensen en religieuze mensen nog meer dan andere mensen, altijd weer geneigd zijn tot verdringing, is het goed dat er nuchtere godsdienstsociologen zijn. We doen er goed aan naar hen te luisteren, ook als ze heel sombere dingen zeggen. Zo helpen ze ons om tot de rechte vernieuwing te komen.

Lezersdag
Op de lezersdag willen we het godsdienstsociologische verhaal recht doen. Daarna gaat het om de vraag wat dit betekent voor ons zelfverstaan als kerk in de toekomst. Moeten we strategisch inzetten op groei? Moeten we ons zoveel mogelijk terugtrekken om nog te redden wat er te redden valt? Hoe kan de realiteit, dat je als gelovige kerkganger behoort tot een kleine minderheid, je geloofsbeleving, omgang met God en de bijbel, herijken? Hoe leren we onze kinderen, dat het behoren bij de christelijke gemeente een zaak is van bevoorrechting en nog anders gezegd: hoe zal het restant van wat ooit grote kerken waren in ons land, een heilige rest kunnen zijn, dat het zaad van een nieuwe toekomst in zich draagt?
Ik zie er naar uit samen met velen van u over deze belangrijke zaken na te denken.