Skip to main content

juni 2008 (22e jaargang nr.5)

Katholiciteit en ambt
dr. P. van den Heuvel 

In de bundel 'Ook wij zijn katholiek' komt ook het ambt ter sprake. Dat is geen wonder, want het ambt is in de vroeg-christelijke kerk een van de drie pijlers waarop het gebouw van de kerk rust: de canon (de Schrift), de regula fidei (de regel van het geloof; wij zouden zeggen: de belijdenis) en het ambt.
In de Nederlandse Hervormde Kerk was in 1969 de bezinning op het ambt uitgelopen op een vraagteken. Toen verscheen het rapport: Wat is er aan de hand met het ambt? Een bezinning van tientallen jaren had geen eenduidige ambtsvisie opgeleverd. In 1982 werd in Lima door de Wereldraad van Kerken het rapport Doop, eucharistie en ambt vastgesteld, dat tot op de dag van vandaag een grote rol speelt in de kerkelijke discussie. Deze tekst was het resultaat van 50 jaar oecumenisch overleg van de protestantse kerken met vertegenwoordigers van de Oosters-Orthodoxe kerken en de Rooms-Katholieke Kerk. Lima ziet het drievoudig ambt van bisschop, presbyter en diaken als het algemeen aanvaarde patroon van de kerk van de eerste eeuwen en vraagt aan de kerken te overwegen om dat patroon alsnog te aanvaarden. Voor alle duidelijkheid: bij presbyters moeten we niet denken aan onze ouderlingen, die komen in het hele verhaal niet voor. Met de presbyters doelt het Lima-rapport op de plaatselijke voorgangers, dus de priesters of predikanten die met handoplegging in het ambt worden bevestigd (geordineerd). Deze geordineerde ambtsdragers zijn vertegenwoordigers van Jezus Christus, die als herauten en gezanten zijn boodschap van verzoening verkondigen tegenover de gemeenschap. Door de verkondiging en sacramentsbediening vormt dit ambt het centrum voor de eenheid van het leven en getuigenis van de plaatselijke geloofsgemeenschap.

Twee lijnen

Margriet Gosker, predikant van de protestantse gemeente in Venlo, stelt in haar bijdrage aan de bundel vast dat er binnen de Protestantse Kerk in Nederland grote verschillen zijn in de visie op het ambt.
Aan de ene kant heerst er een nuchtere praktisch-functionele taakopvatting, waarbij het woord 'ambt' soms opzettelijk wordt vermeden – zo bang is men voor een arrogante invulling van het ambt. Men vindt dat alles zo goed en efficiënt mogelijk geregeld moet worden, maar ziet in principe geen verschil met andere maatschappelijke organisaties. Dan zijn ambtsdragers mensen die hun steentje bijdragen om het kerkelijk bedrijf gaande te houden. Woorden die van oudsher bij het ambt horen, zoals 'roeping van Godswege' en 'zending in Christus' naam' worden liever vermeden. Het ambt als Christusrepresentatie vindt men te zwaar aangezet. Gemeenteleden die best een taak willen vervullen, schrikken terug voor het ambt als ze geconfronteerd worden met de vraag naar hun roeping.
Daartegenover pleit mevr. Gosker ervoor belangrijke aspecten van het ambt die in de belijdenis, de bevestigingsformulieren en de kerkorde bewaard zijn gebleven serieus te blijven nemen en opnieuw te doordenken. Zij betreurt de verschraling van het ambtsbesef: 'als het ambt verbleekt ziet de kerk wit'. Wie zijn uitgangspunt neemt in de katholiciteit van het ambt in oecumenisch perspectief, verstaat het ambt allereerst als dienst aan Gods Woord in continuïteit met het apostolisch getuigenis. Ze is van mening dat de bezinning verlost moet worden van het puur functioneel-organisatorisch perspectief dat in de mode is (het ambt als klus die geklaard moet worden) en dat de bezinning weer geplaatst moet worden in het licht van roeping en zending, van katholiciteit en apostoliciteit.

Instemming

Ik wil graag voorop zetten dat deze insteek mijn hartelijke instemming heeft. Vroeger leek het ambt soms een erebaantje en was het gevaar van ambtshoogheid en ambtelijk machtsmisbruik niet denkbeeldig. Er zijn nog altijd predikanten die geen tegenspraak dulden of ambtsdragers die menen de wijsheid (alleen) in pacht te hebben. Het ambt is 'dienst' en dat moet ons bescheiden en nederig houden. Maar dat mag niet in mindering worden gebracht op wezenlijke noties van roeping en zending. In een ambt vertegenwoordigen we een overheidsinstantie of gezagsinstantie die ons in dienst heeft genomen. Wie in het kerkelijk ambt staat komt niet voor zichzelf, maar weet zich gezonden door de Koning van de kerk: wie u ontvangt, ontvangt Mij en die Mij gezonden heeft. Dat verleent geestelijk gezag, niet zozeer aan de persoon van de ambtsdrager maar aan het woord dat hij of zij brengt. 'Alsof God door onze mond u vermaande; in naam van Christus vragen wij u: laat u met God verzoenen' (2 Kor. 5). Als ambtsdrager zijn we soms zelf verlegen met de boodschap. Die snijdt ook diep in ons eigen vlees. De wet die we anderen voorhouden, veroordeelt onszelf. De genade die we anderen verkondigen, mag onze eigen ziel vertroosten. We staan als ambtsdragers niet boven en buiten de gemeente, in die zin is er geen 'geestelijke stand'. Maar er blijft iets aanwezig van de representatie van Christus die door onze dienst de gemeente wil bouwen en bewaren bij het Evangelie. Dat tilt het ambt uit boven de taak om 'de zaak draaiende te houden', 'de tent te runnen' of 'de klandizie weer op peil te brengen'.
Mevr. Gosker brengt in dat verband nog andere waardevolle aspecten naar voren, waarop ik in dit bestek niet verder kan ingaan. Ik denk aan wat ze zegt over het ambt als charisma. Daarin gaat het niet om de predikant als charismatische figuur met persoonlijke uitstraling, maar om het charisma, de gave die de Heilige Geest schenkt. En over het ambt als dienst aan de wereld: het ambt heeft een dimensie van katholiciteit 'want het evangelie is bestemd voor alle mensen over heel de wereld in alle tijden en voor alle volken en rassen'. Ook de roeping om de eenheid te zoeken en te bewaren staat in dat perspectief: 'opdat zij allen één zijn'. De katholiek-oecumenische visie op het ambt bewaart waardevolle bijbelse elementen.

Vragen

Toch zijn er ook vragen te stellen bij de driedeling van bisschop, presbyter en diaken, zoals die door Lima wordt gehanteerd en door velen als uitgangspunt wordt genomen. Ik laat de bisschop – waar Kronenburg in het interview opnieuw voor pleit - nu rusten, daarop ben ik al eerder ingegaan naar aanleiding van de bijdrage van H. de Leede in Kontekstueel (juli / oktober 2007). Deze keer stel ik de vraag wat dit uitgangspunt betekent voor de positie van de kerkenraden in de protestantse kerken.
Opvallend is allereerst dat er – op basis van de Lima teksten – een nadrukkelijk onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds de predikanten en anderzijds de ouderlingen en diakenen. In deze visie staan eigenlijk alleen de predikanten in het geordineerde ambt: zij worden in hun eerste gemeente met handoplegging in het ambt bevestigd. Het ambt van dienaar des Woords is het eigenlijke ambt.
Daarnaast zijn er de ouderlingen en diakenen die een soort hulp-ambt bekleden. Men wijst op het klassieke bevestigingsformulier waarin ze vergeleken worden met de Levieten die 'als medehelpers' aan de priesters waren toegevoegd. Zij werden niet met handoplegging in het ambt bevestigd. Dat volgens de kerkorde van de Protestantse Kerk tegenwoordig ook de ouderlingen en diakenen met handoplegging bevestigd kunnen worden, wordt als een bedrijfsongeval beschouwd.
Ik heb er moeite mee dat in de huidige discussie het onderscheid tussen de predikanten enerzijds en de ouderlingen en diakenen anderzijds verder wordt aangescherpt. Het is waar dat er in de gereformeerde traditie altijd een zekere rangorde in de drie ambten is geweest. Maar principieel golden ze alle drie voluit als ambtsdragers, die bij de bevestiging op dezelfde vragen antwoord moesten geven. Jarenlang is er voor geijverd om aan de ouderlingen en diakenen in de kerk een volwaardige plaats te geven; met schaamte werd geconstateerd dat we veel te lang een 'dominees-kerk' waren gebleven. En wat gebeurt er nu? Nu maken we plotseling een zwaai van 180 graden en wordt alleen het ambt van predikant gezien als een ambt dat volwaardig kan meetellen in de oecumenische discussie en worden de andere ambtsdragers weer naar het tweede plan geschoven.

Drie argumenten

Voor deze tweedeling worden drie argumenten aangevoerd: allereerst dat men in tal van andere tradities de ouderling niet kent; vervolgens dat alleen de predikanten met handoplegging (moeten) worden bevestigd en dat zij dus alleen als geordineerde ambtsdragers kunnen gelden; in de derde plaats dat de predikant een ambt draagt in de (landelijke) kerk als geheel en dat de andere ambten aan de plaatselijke gemeente gebonden zijn.
*    Het eerste argument, dat andere tradities de ouderling niet kennen, kan niet doorslaggevend zijn. De bijzondere positie van de ouderling is nu juist de specifiek gereformeerd-katholieke bijdrage aan de discussie over het  ambt! Er zijn goede gronden (ook bijbelse argumenten) om de oudsten of ouderlingen te erkennen als volwaardige ambtsdragers.
*    Wat betreft de handoplegging: in de Rooms-Katholieke Kerk heeft de ordinatie (de priesterwijding) een sacramentele lading. Mevr. Gosker wijst er terecht op dat deze ordinatie niet helemaal op één lijn kan worden gezet met de handoplegging in onze kerken. Ze omschrijft de ordinatie onder aanroeping van de heilige Geest als roeping, sacramenteel teken, erkenning van ambtsgaven en toewijding. Als de kerkorde van de Protestantse Kerk nu ook voor ouderlingen en diakenen bevestiging met handoplegging mogelijk maakt is dat geen bedrijfsongeval! Daarmee wordt juist recht gedaan aan de visie van Bucer, die in één zelfde ordinatie (bevestigingsliturgie) met handoplegging heeft voorzien, voor episcopen, presbyters en diakenen. 
*    Tenslotte: ook op het argument dat de predikant een spilfunctie vervult omdat hij of zij de verbindende schakel vormt tussen de gemeente en de kerk, valt het nodige af te dingen. Ik bestrijd de stelling dat de predikant niet aan een gemeente maar aan de kerk is gebonden. Het is waar: de toelating tot het ambt van predikant geschiedt door de kerk als geheel (in het colloquium), terwijl bij de weg naar de andere ambten een plaatselijke aangelegenheid is. Maar men wordt bevestigd als predikant van de plaatselijke gemeente en heeft daarbuiten geen enkele directe bevoegdheid (ord. 3-9-2). Ouderlingen en diakenen nemen samen met de predikanten voluit hun plaats in in de meerdere vergaderingen van de kerk: de generale synode bestaat in meerderheid uit niet-predikanten. Ze participeren in alle bovenplaatselijke en landelijke taken van de kerk (visitatie, opzicht enz.). Het enige verschil is dat predikanten op verzoek ook elders een taak kunnen vervullen in de eredienst.
Het onderscheid tussen de predikanten en de andere ambtsdragers wordt dan als volgt uitgewerkt: de predikant draagt het ambt omdat hij of zij 'in persona' Christus representeert. Ouderlingen en diakenen bekleden hulpambten, waarin zij de gemeente representeren.

Vertegenwoordigers van de gemeente

Juist met dit laatste heb ik grote moeite, dat men de ouderlingen en diakenen ziet als vertegenwoordigers van de gemeente. Ik voorzie dat  daardoor een nieuwe tweedeling in de kerkenraad ontstaat die het proces van functionalisering (waartegen men zich terecht verzet) juist in de hand zal werken. De predikant wordt dan de geestelijke leider van de gemeente, terwijl de anderen in hun hulp-ambt hun bestuurlijke taken moeten uitoefenen. Ongewild en onbedoeld keren we terug naar de besturenkerk waaronder we 150 jaar geleden hebben. Ik heb het als altijd als een uiterst principiële zaak beschouwd dat de ouderlingen en diakenen, hoewel ze gekozen waren door de gemeente, zich niet gedroegen als representanten van de gemeente (als volksvertegenwoordigers, die hun oren moeten laten hangen naar hun kiezers), maar voluit als ambtsdragers die zich in dienst wisten te staan van Christus zelf. Alleen zo kunnen zij geestelijk leiding geven aan de gemeente! Op deze wijze komen predikanten en ouderlingen/diakenen niet tegenover elkaar te staan, maar behoren ze samen op geestelijke wijze leiding te geven aan de gemeente.
Van Ruler heeft in 1961 geschreven: door het situeren van de ouderlingen en diakenen als 'het lekenelement' of 'de vertegenwoordiging van de gemeente' wordt de presbyteriaal-synodale grondgedachte niet alleen totaal verminkt maar ook totaal opgeheven. Dat zijn krasse woorden, die we nog eens goed moeten overwegen, voordat we stappen in deze richting ondernemen.
Samenvattend: ik ben er dankbaar voor dat de aandacht voor de katholiciteit de geestelijke betekenis van het ambt onderstreept: als dienst aan Christus en zo als dienst aan de wereld. Ook dat daardoor de roeping van het ambt om teken en instrument van de eenheid te zijn wordt geaccentueerd. Maar juist omdat dit alles van zo grote betekenis is voor de kerk, pleit ik ervoor deze verantwoordelijkheden niet te reserveren voor de predikant, maar ze voor te houden aan de kerkenraad als geheel en aan alle ambtsdragers afzonderlijk.