Skip to main content

juli 2008 (22e jaargang nr.6)

Een luisteroefening naar Psalm 58
dr. G.W. Marchal

In deze bijdrage leg ik in kort bestek verantwoording af van de weg die ik als dienaar van het Woord ben gegaan. Al doende wordt ook duidelijk waar ik nu sta en waarheen ik hoop te gaan. De proef op de som is de eerbiedige omgang met een weerbarstige tekst, Psalm 58. Onderweg is in de loop van de (bijna veertig dienst)jaren een en ander gebeurd.

Ik heb eigenlijk nauwelijks last gehad van een strikt omschreven geloofsleer, die een onbevangen omgang met de Bijbel verstoort. Onbevangenheid geldt in beperkte mate. Niemand is een tabula rasa: je neemt jezelf altijd mee. Ik heb de ‘leer’ altijd (h)erkend als ‘de denkvorm van een levensbeweging’(G.P. Hartvelt1). Over een en ander schrijf ik in het eerste stukje (Belijdenis en bekentenis). Verrassend was voor mij de ontdekking dat de Bijbel vooral in een liturgische setting staat. De heilige teksten zijn ‘in de dienstpraktijk geboren’ (W. Barnard). Daarover gaat het in het tweede stukje (Lezen en luisteren). Ten slotte probeer ik recht te doen aan Psalm 58. ‘Kloppen op de deur’ is een beeld dat Luther vaak noemt. Op zijn beurt ontleende hij het aan de kerkvader Augustinus. We forceren de toegang niet. De beleefdheidsvormen gelden hier zoveel te meer. Ter wille van de leesbaarheid heeft dit laatste gedeelte enkele onderverdelingen.

Belijdenis en bekentenis

De Bijbel is Heilige Schrift, Woord van God. Het is goed gereformeerd om dit te belijden. Gereformeerd betekent voor mij reformatorisch: het spoor van Luther en Calvijn volgen, die groot respect toonden voor de traditie van de kerk, de eeuwen door, en niets anders begeerden dan de Bijbel verstaan en vertolken. Al hun vermogens, aangescherpt door het vele dat zij van anderen ontvingen, zetten zij daarbij in. Zij wisten zich in alles afhankelijk van de Heilige Geest: Gods bezielende adem, Zijn verrassende aanwezigheid, die de Bijbel deed ontstaan, liet bestaan en doet verstaan. In de weg van dit belijden ben ik altijd gegaan. Om vroom en dapper (van oorsprong één!) te kunnen blijven, is het wel zaak om deze belijdende uitspraak – de Bijbel is Gods Woord – nader te verklaren. Het kleine woordje ‘is’ kan een wereld van misverstand, spraakverwarring, onmacht en ook onwil om elkaar te verstaan, teweegbrengen. Het heeft de betekenis als bij het Heilig Avondmaal: dit is Mijn lichaam, Mijn bloed. Het getuigt van en verwijst naar de levende God. Het verzegelt de belofte dat we hier staan en gaan in het krachtenveld van de Heilige Geest. Met de woorden van een voorganger, een luistervink bij uitstek, dr. J.M.Hasselaar (1917-1992): ‘Het geschreven woord is teken en zegel op de zekerheid, dat het levende Woord niet verre van ons is’2.
Mij moet ook een bekentenis van het hart. Het historisch-kritisch bijbelonderzoek heeft mijn ogen gescherpt voor de leef-, denk-, geloofswereld waarin de Bijbel is ontstaan, ontvangen en overgeleverd. Anderzijds heeft het mijn oren bepaald niet geopend. Met de woorden van dr. Willem Barnard: ‘De vorm van het verhaal is als een opperhuid. Wie de huid verwijdert, doodt het lichaam. (…) Wie van het verhaal de vorm afstroopt, de woordkeus schrapt, de relatie aanvecht, die vilt het. Het verhaal is dan doodgemaakt. En de Schrift monddood’3. Ik raak steeds meer onder het beslag van de poëtische zeggingskracht van de bijbelwoorden. Daarom ga ik het liefst in de leer bij Schriftleerlingen die niet vreemd zijn in het land van de dichter. Ook hier geldt een aforisme van Okke Jager: ‘Dichters brengen dichterbij’. Tot de wereld van de dichters reken ik ook gezongen teksten, muzikale bewerkingen, afbeeldingen en uitbeeldingen van bijbelwoorden in allerlei vormen van kunst. Al met al: uitingsvormen van een vernieuwd verstaan. Een wereld die tijdens de academische studie nauwelijks of niet aan de orde kwam. De wetenschap is in onze cultuurkring primair hoofdzaak, beschreven in kille, afstandelijke, prozaïsche taal. Deze manier van denken en doen – met een winst- en verliesrekening – raakt ook het volgende punt.

Lezen en luisteren

Eugene Peterson (hoogleraar in Vancouver, Canada) heeft mijn ogen geopend, beter nog: mijn oren gescherpt voor een kardinale kwestie, die oergereformeerd, volop bijbels is4. Hij onderscheidt ten minste een viertal werkwoorden, actief in de smidse van de Schrift: spreken, schrijven, lezen, luisteren. Doorgaans beperken wij ons tot lezen, schrijven, (s)preken. We lezen wat geschreven is en brengen aldus onze bevindingen ter sprake. De woorden van de Schrift zijn geboekstaafd, maar oorspronkelijk zijn ze uitgesproken, vooral in de kring van de eredienst (zie bijv. Openb. 1:3). Ten diepste zijn de woorden van God afkomstig. ‘Het heeft Hem behaagd om mensen nodig te hebben’ (F.O. van Gennep), zich in en door mensen, vooral ook menselijke taal, verstaanbaar te maken. Daarom zijn we niet met letters bezig, maar bidden we al werkend om de Heilige Geest, die levend maakt, die geschreven woorden doet leven. Het lezen moet zich verdiepen tot luisteren. Op de wijze van ‘His Masters Voice’ (zie Jes. 50:4-5).
Peterson noemt een verrassende tekst, Psalm 40:7: ‘Oren, die U voor mij hebt gegraven’. Hij maakt een doorgang, een gehoorgang door de schedel, waardoor Hij toegang krijgt tot de innerlijke diepte van een mens, tot zijn geest en hart. Tussen lezen en luisteren is een verschil. Bij het luisteren gebruiken we onze oren, bij het lezen onze ogen. We luisteren naar het geluid van een stem. Lezen houdt zich aan letters op papier. Luisteren vindt plaats tussen personen. Lezen is enkelvoudig, kan ook zonder de nabijheid van de schrijver. Wie luistert, moet zijn aandacht bij de spreker houden en is aan hem overgeleverd. Een boek is overgeleverd aan de ‘genade’ van de lezer, die het naar believen opent en sluit. Bij het luisteren neemt de spreker het initiatief, bij het lezen de lezer.
De Bijbel is Woord van God. Dat graaft dieper dan ‘Heilige Schrift’. Als de Here God zichzelf verstaanbaar maakt – ten diepste in en door Hem, die het Woord, sprékend God is (Joh. 1!) – is de Heilige Geest zeer nabij. Ik probeer dit alles vruchtbaar te maken, luisterend naar Psalm 58.

Kloppen op de deur van Psalm 58

Psalm 58 is een langgerekte schreeuw om recht. Geboren uit en gaande gehouden door een situatie waarin het leven wordt platgewalst, vrijwel doodgedrukt. Het recht is wellicht nog meer dan de liefde. In de liefde wordt het kwade (voorlopig) toegedekt, in het recht wordt het onthuld en weerstaan. Wij hebben, in alle kringen en verbanden, aan niets zo’n schreeuwende behoefte als aan recht. De Bijbel geeft het een voorname plaats (tot in het laatste oordeel!). ‘Het evangelie der liefde voegt daar niet zo bar veel aan toe. Want de kern van de goddelijke liefde ligt toch weer in het recht. Het recht is ook het gebinte van het gebouw der liefde’ (A.A. van Ruler5).
In een ont-rechte situatie, zoals in Psalm 58, vallen alle frutseltjes en franjes weg. Je wordt hardhandig teruggeworpen op wat wezenlijk telt. Alle woorden, ook de geloofswoorden, worden krachtdadig geschift. Wat blijft over in deze ontzettende smeltkroes? Ook je theologie – en ieder mens is, hoe dan ook, een God-zoeker, een God-zegger – komt in een maalstroom. Wie niet in deze worsteling wil meegaan, zal Psalm 58 terzijde schuiven als een primitief, wraakzuchtig lied. Zo’n mens zal zich ver verheven voelen boven een uitspraak als die in het voorlaatste vers: ‘De rechtvaardige zal zich verheugen, wanneer hij de wraak aanschouwt; hij zal zijn voeten wassen in het bloed van de goddeloze’.

Dietrich Bonhoeffer (1906-1945)

Bonhoeffer preekte ooit over deze Psalm6. In het Seminarium Finkenwalde, op zondag 11 juli 1937. In een kring van predikanten, theologische studenten en andere geloofsgenoten. Zij verzetten zich in woord en daad, met gevaar voor eigen leven, tegen Hitler en zijn trawanten. Finkenwalde werd spoedig op last van de autoriteiten (de goden! Ps. 58:2) gesloten. Bonhoeffer zelf werd ter dood gebracht door de strop, op 9 april 1945. Ik citeer het begin van deze indrukwekkende preek. ‘Kan deze vreselijke wraakpsalm ons gebed zijn? Mogen wij zo bidden? Het antwoord op deze vraag is heel duidelijk: nee, wij mogen zeker niet zo bidden. Aan veel vijandschap zijn wij ook zelf schuldig’. Waarom kunnen wij deze Psalm niet meebidden? ‘Niet omdat wij daarvoor te goed zijn (wat een oppervlakkige gedachte en wat een onbegrijpelijke hoogmoed!),maar omdat wij daarvoor te zondig zijn, te slecht’. In het vervolg zegt Bonhoeffer: ‘Alleen wie zelf helemaal zonder zonde is, kan zó bidden’. Dat recht komt alleen Hem toe, die bij uitstek de Zoon van David is, Jezus Christus.

Spoorzoeken

Aan het begin klinkt een vraag, die een uiterst negatief antwoord krijgt.’Spreekt gij, goden, inderdaad recht?’ De NBV spreekt de ‘machtigen’ aan. Wie tot regeren, ook en vooral tot rechtspreken is geroepen, krijgt een taak, die mensenmaat te boven gaat. Je doet dan heel nadrukkelijk mee in het beleid van de Here God over ons bestaan. Wie is daartoe in staat? Ik denk aan een andere voorganger, dr. Jan Koopmans (1905-1945). Hij lijkt in vele opzichten op Dietrich Bonhoeffer: nog geen veertig jaar geworden; gedood door een kogel uit een Duits geweer; een kostbare geestelijke erfenis. Koopmans verzuchtte ooit, in die barre, boze jaren van rechteloosheid: ‘We hebben nooit genoeg voor de tweede faculteit gebeden’7. Hij doelde op de rechtenstudie. Het bederf van het beste vervalt tot het slechtste. Dit laatste wordt in de Psalm in geuren en kleuren beschreven. In geuren, dat wil zeggen: het stinkt. In kleuren, dat is: gitzwart. Venijn als van een slang! Een adder, die niet meer te bezweren is! Er klinkt een hartstochtelijk gebed, waarin de beeldwoorden over elkaar heen tuimelen:
‘God, sla hun de tanden uit de mond,
verbrijzel de kaken van die leeuwen, HEER -
dat ze verdwijnen als water dat wegvloeit, 
als pijlen die op de boog al breken, 
als een slak die kruipend oplost in slijm, 
als een misgeboorte die nooit de zon ziet, 
als een doorntak, die in storm verwaait, 
nog voor hij de pot kan verhitten’ (7-10).
Vreselijke woorden. Ze zijn te groot voor ons. Je wordt er duizelig van. Tegelijk geldt: ze zijn zó levensecht! Ze helpen mij om staande te blijven in een verbijsterende wereld, waar ik zelf een deel van ben, ook deel aan heb. Onze theologie, onze geloofsinventaris is vaak zo braaf, burgerlijk, op en top fatsoenlijk, dat er weinig of niets van over blijft als het echt gaat spannen om ons heen en in onszelf.

Loon

In het laatste vers klinkt een woord dat te denken geeft: loon. De mensen zullen uiteindelijk zeggen: ‘Toch is er loon voor de rechtvaardige’. Wie onzorgvuldig met dit element van loon omgaat, brengt alles in de war. We zitten met de Here God niet aan de onderhandelingstafel, als zou de ene dienst de andere waard zijn. Een verheven variant hiervan is: een definitieve verrekening in het hiernamaals. Het laatste woord van de Psalm snijdt deze pas af: ‘Toch is er een God, die recht doet op aarde’.
De Bijbel spreekt overigens nogal onbevangen over ‘loon’. Ik noem een aantal plaatsen: Genesis 15:1; Jesaja 40:10; Matteüs 5:12; 1 Korintiërs 3:8; Openbaring 22:12. Een prangende vraag: heeft Luther dan tevergeefs geleefd en gewerkt? Hij bezong het hooglied van de genade, keerde zich tegen de leer van de verdiensten, wilde alleen maar weten van de ‘vreemde vrijspraak’, van de genade om Christus’ wil. Terecht en ter zake?
Niet wij, mensen – de Bijbel noemt ons ‘vlees’, dat is: sterfelijk, stoffelijk en schuldig – leggen de hand op het vermeende loon, dat ons toekomt. Het loon ligt, evenals de wraak, zo ook het recht, in de handen van God. Hij is niet onze partner in zaken, maar onze Vader om Christus’ wil. Voor zover er sprake is van loon, is het genade-loon. Ik denk aan de gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard (Mat. 20:1-16). Ieder krijgt even veel. De genade kent geen gradaties.
David heeft recht (!) van spreken omdat de Here God zelf de uitlegger van de woorden is geworden. Bonhoeffer raakt het hart van de Zaak: in en door Jezus Christus is het recht van God bezegeld op de aarde, getekend door het kruis. Daar en zo is de diepte en demonie van het kwade, ook het kwade als onrecht, ontmaskerd en veroordeeld (Kol. 1:15). Ook de wraak is aan God (Rom. 12:19).
De rechtvaardige ziet het gebeuren. Uiteindelijk zal de Here God alles en allen recht zetten. Daarom wordt geroepen, met de moed van de hoop (Op. 6:10; 16:6; 19:2). Kan er dan nog sprake zijn van ‘zijn voeten wassen in het bloed van de goddeloze’? Ik weet maar één uitweg, uitleg, die steekhoudend is. Ook deze psalmwoorden zijn niet meer los verkrijgbaar. Ze zijn met Christus gestorven en opgestaan8. Er blijft maar één bad over, waarin en waardoor mensen gereinigd worden, in de rechte verhouding tot God kunnen staan. Zij komen, met de woorden uit het laatste bijbelboek, ‘uit de grote verdrukking (!); en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed van het Lam’ (7:14; zie ook 2 Kor. 5:21). De vreugde is ingekaderd, verankerd in het lijden van Christus, die de Heer van de kosmos is.

Dr. G.W. Marchal is predikant (PKN) te Beekbergen.

Noten:
1 G.P.Hartvelt, Symboliek, Een beschrijving van kernen van christelijk belijden, Kampen 1991, 61.
2 J.M.Hasselaar, Beluisterde Schriftwoorden, ‘s–Gravenhage 1988, 201.
3 W.Barnard, Stille Omgang, Brasschaat 1992, 498.
4 Eugene Peterson, Dragende Delen – Pastor zijn op authentieke wijze, Ekklesia Gorinchem
1993, 77vv..
5 A.A.van Ruler, Over de psalmen gesproken, Nijkerk 1973, 62.
6 Dietrich Bonhoeffer, Mijn ziel keert zich stil tot God, Baarn 2002, 51vv..
7 Gecit. door G. d’Olivat, Dr Jan Koopmans, In de Waagschaal, Jrg. 25-12, 223.
8 Wij kunnen de psalmen niet zomaar overnemen. O.Noordmans, Verzamelde Werken II,
Kampen 1979, 22: ‘De diepste tonen uit het psalmboek zijn in Jezus’ mond tot kruiswoorden geworden en zo kunnen wij dan ook niet bij de psalmen niet komen dan door de dood van Jezus heen. De psalmen moeten eerst tot gezangen worden, voor wij ze kunnen gebruiken (curs. N.). Met andere woorden, zij moeten met Christus in het Nieuwe Testament weer opstaan, nadat ze met Hem gestorven zijn’.