Skip to main content

juli 2008 (22e jaargang nr.6)

Kroniek

ds. J. Maasland

Een kroniek dient een verhaal te zijn van chronologisch geordende gedenkwaardige en historische feiten (met dank aan Wikipedia). Gelet op de naam van ons tijdschrift is daarbij ook de actuele context van belang. We willen immers graag een brug slaan tussen de gereformeerde traditie en de vragen van onze tijd. Na enig wikken en wegen bleef mijn aandacht haken bij de volgende drie memorabilia.

De Nadere Reformatie kreeg aandacht omdat deze beweging 400 jaar geleden (1608) begon. Kenners van de bevindelijke wereld mochten hun zegje doen in het dagblad dat zich graag ziet staan in deze traditie: het Reformatorisch Dagblad. De hete meidagen van 1968 werden in de media gememoreerd, waarbij de vraag op tafel kwam: wat is er vandaag nog over van het elan dat toen geëtaleerd werd. Is de wereld er sindsdien op vooruit gegaan. En aan het begin van het jaar prikkelde dr. Govert Buijs zijn hoorders met de oecumenelezing onder het thema ‘God is terug – maar voor de kerk is het nog even wennen’. Buijs vindt dat de kerk slecht voorgesorteerd staat op de ‘relimarkt’.
Samenvattend verdeel ik mijn verhaal in drie punten: 1. de bevindelijke gemeenschap, 2. de utopische gemeenschap en 3. de kerkelijke gemeenschap. Omdat in de gereformeerde traditie een degelijke verkondiging meestal een niet al te uitgebreide voorafspraak kende, eerst dit: onlangs (14 juni 2008) overleed criticus en literatuurwetenschapper Kees Fens (1929).

Hemel in scherven

Fens was door zijn katholieke opvoeding van jongs af gefascineerd door godsdienst, theologie en religieuze kunst. Jarenlang schreef hij in de ooit katholieke Volkskrant essays over kerkmuziek, heiligenlevens, dogma’s en traktaten, meestal naar aanleiding van boeken die slechts door specialisten werden gelezen. Direct na zijn heengaan zond de NPS/VPRO in het tv-programma ‘Het uur van de wolf’ een documentaire over hem uit: ‘Kees Fens, erfgenaam van een lege hemel’. We zien hem daarin de kerk van Onze Lieve Vrouw van Altijddurende Bijstand aan de Chasséstraat in de Amsterdamse wijk De Baarsjes binnenstappen. Als jongetje van zeven jaar was hij daar in de dertiger jaren misdienaar geweest. Intussen is deze kerk van binnen ontmanteld en ontruimd. Als Fens binnenkomt, horen we hem verzuchten: Grote God. Hij schrikt om wat hij ziet en concludeert hoe deze bijna helemaal gesloopte kerk als het ware model staat voor het aangrijpende verval van de kerk. Fens: ‘God was nog jong in mijn jeugd, maar Hij is oud geworden en in de versukkeling geraakt. Je zou bijna, om met Gerard Reve te spreken, medelijden met Hem krijgen. In deze omvangrijke stadswijk is tegenwoordig één huiskamer voldoende om de gelovigen bijeen te laten komen. De kerk is archeologie geworden. Er zijn nog slechts brokstukken van over. De hemel is in scherven naar beneden gekomen. Hier en daar zie je ze nog liggen, maar het geheel is er niet meer’. Fens zei dit niet triomfantelijk, maar met een brok in de keel. En zo hoort dat ook. In een indrukwekkend interview in het literaire tijdschrift De Gids (Themanummer bij het Holland Festival: Hemel & Aarde) zegt Fens: ‘Wat ik verschrikkelijk vind, is dat zoiets ook kennelijk niemand meer interesseert’.

Bevindelijke gemeenschap

Wat heeft de klacht van Fens met het stil staan bij vierhonderd jaar Nadere Reformatie te maken? Op het eerste gezicht schijnbaar weinig. Is het verval in grote delen van de Rooms-katholieke kerk inderdaad ontstellend groot, juist in de bevindelijke gemeenschap lijkt kerkelijk meeleven nog altijd volop aanwezig. Hier worden geen kerken ontmanteld, maar worden soms juist megakerken gerealiseerd om het groeiende aantal kerkgangers verantwoord een plaats te geven tijdens de erediensten.
Wat mij intrigeert is de vraag naar de relatie tussen Reformatie en Nadere Reformatie en de bevindelijk gereformeerden van vandaag. Godsdienstsocioloog prof.dr. Hijme Stoffels moge dan stellen dat de minizuil van de bevindelijk gereformeerden het meest herkenbaar en het meest stabiel is gebleven in de afgelopen tien jaar, maar waarin dan? Ik citeer Stoffels via het Reformatorisch Dagblad: ‘De ontwikkelingen in de bevindelijk gereformeerde zuil hebben iets verdrietigs, iets tragisch. Opinion leaders doen er alles aan om bepaalde zaken tegen te houden. Ze vechten om het oude overeind te houden. Geen open internet en de vrouw in de SGP blijven we afwijzen. Het heeft iets van: We hebben hier een stukje grond en dat blijven we verdedigen. En toch wordt dat stukje steeds een beetje kleiner’, aldus Stoffels al weer even geleden in zijn analyse van de bevindelijke stroming in ons land.
De Utrechtse kring rond Gisbertus Voetius koos begin 17e eeuw voor het woordje ‘nader’ omdat men vond dat de Reformatie dichter bij de werkelijkheid van alledag gebracht moest worden. Leer en leven horen bij elkaar aan te sluiten. ‘Nader’ ofwel ‘verder’: Het gaat om een voortgaand proces. We zijn ge-reformeerd om voortdurend ge-reformeerd te worden. Stilstand werkt verstikkend. Dan raken we zelfgenoegzaam en wordt wat eens leven was dor en doods. Vormendienst komt vervolgens in de plaats van een levend en levendig geestelijk leven.
Dr. F.A.van Lieburg stelde onlangs: ‘De huidige groep van bevindelijken met haar eigen theologie en gedragscodes is wezenlijk een andere dan die van de oudvaders in de zeventiende eeuw’. In een gesprek dat het RD had met dr. W.J. op ´t Hof en dr. W.J. van Asselt reageert eerstgenoemde daar afwijzend op. Hij vindt dat het in de Nadere Reformatie vooral ging om het staan in de zuivere, gereformeerde leer in de kerk. En dat is bij de nazaten nog altijd het geval. Van Asselt protesteert en geeft Van Lieburg min of meer gelijk: Sinds de Afscheiding heeft de reformatorische theologie inderdaad een versmalling gekregen.
Om mijnerzijds tot een voorlopige conclusie te komen: ook christenen, die hechten aan een leven in gehoorzaamheid aan de letter van de Schrift hebben het in onze totaal geseculariseerde cultuur moeilijk. Dat betreft dus ook de bevindelijke gemeenschap in ons land. Intern wordt het leven streng en strak geregisseerd. Nerveus wordt elke kritische vraag bij de traditie afgewezen. Standaard is de klacht over de geringe geestelijke vrucht op de prediking. Het blijkt kortom moeilijk om een werkelijk christelijk en bevindelijk leven te integreren in een samenleving waaruit God verdwenen is. Steeds wordt alle nadruk gelegd op de positie van het gezin. Inderdaad, daar vindt de primaire overdracht plaats van wat God in het Evangelie bedoelt. Maar dat vraagt wel om ouders die zelf leven uit het heil in Christus. En daar wringt veelal de schoen. Gevolg: veel uiterlijk vertoon en veel verlies aan werkelijke inhoud. Overigens tobben daar niet alleen gelovigen uit de bevindelijke hoek mee. Samen met de katholieken van Fens zitten ook wij menigmaal met de scherven in de hand van wat eens een indrukwekkend geheel leek te zijn.

Utopische gemeenschap

Als Parijs niest, is Europa verkouden, zo luidt een bekend gezegde. Hoe ging het ook al weer in die roerige meimaand van 1968? De protestacties van studenten in het Franse Nanterre leidde mei 1968 tot sluiting van twee faculteiten. Parijs raakte daarna ook in de greep van de confrontatie met de gevestigde macht. Maar deze gebeurtenissen stonden niet op zichzelf. Een jaar eerder waren er in Berlijn studentenprotesten geweest. In Amsterdam hadden provo’s en kabouters zich gemanifesteerd en was er de flower-powerbeweging in San Francisco. Je had de oorlog in Vietnam met wereldwijde protesten inclusief grote politieke gevolgen daarvan in de Verenigde Staten: in 1968 besloot president Johnson zich niet meer herkiesbaar te stellen voor een nieuwe ambtstermijn. Toen kwam er eerst de schokkende moord op Martin Luther King en later die op Robert Kennedy. Inderdaad: the roaring sixties.
Mij viel op dat de beoordeling van de feiten sterk uiteenloopt. Van ‘zwaar overschat’ tot ‘de overlijdensakte van de Europese christelijke beschaving’, was wat ik in bezinnende beschouwingen aantrof. Veel hangt af van de positie die men in het heden inneemt. Herinneringen zijn immers altijd gekleurd en zelden objectief.
In Nederland is 1968 een icoon geworden voor een periode die steeds meer een mythisch karakter heeft gekregen. Wie op afstand in de tijd er verhalen over leest, zou op z’n minst denken dat jongeren in die dagen massaal de straat opgingen, allemaal aan de drugs raakten en uitbundig de vrije liefde bedreven. In werkelijkheid was het vooral een hoofdstedelijk gebeuren. De doorsnee Nederlander moest weinig hebben van provo’s. Opiniepeilingen in die dagen lieten zien dat de grote meerderheid van de bevolking er slechts één predikaat voor over had: herrieschoppers tegen wie de politie niet hard genoeg kon optreden.
Toch laat dat onverlet dat de Nederlandse samenleving in die dagen in korte tijd een reuzenzwaai maakte. Ik citeer uit een verslag in de Volkskrant: ‘In 1960 stond ons land binnen Europa nog bekend als een land van trouwe kerkgangers en gehoorzame burgers. Tien jaar later stond Nederland symbool voor de permissive society, die alle ruimte bood aan drugs, prostitutie en pornografie. De strenge christelijke ethiek had plaats gemaakt voor steeds liberalere ideeën op het gebied van abortus, euthanasie, homoseksualiteit en aanvankelijk zelfs pedofilie’.
Het bouwwerk van de verzuiling stortte in een razend tempo ineen. Geruisloos liepen velen weg uit de voorheen zo vertrouwde kaders en kozen hun eigen koers. De positie van de kerken werd gemarginaliseerd. Tot op de dag van vandaag zijn de gevolgen van die omwenteling tastbaar.
Hoe oordelen betrokkenen thans over wat er toen plaats vond? De redactie van het weekblad Vrij Nederland bracht vlak voor de meivakantie dit jaar een dubbeldik nummer uit met als hoofdthema: Mei 1968 – Kinderen van de revolutie. Ze liet daarin de kinderen aan het woord van de iconen van de jaren zestig. Met die iconen worden onder andere bedoeld: Hedy d’Ancona, Boudewijn de Groot, Anja Meulenbelt, Simon Vinkenoog. Ik citeer willekeurig een aantal veelzeggende uitspraken van hen die in de 60-er jaren kind waren van deze vooruitstrevende koplopers. ‘De vrijheid in de liefde bleek in veel gevallen een verhulde vorm van egoïsme. (…) De wereld was heel groot en chaotisch. En onze ouders waren erg met zichzelf bezig. (…) Ik werd niet meer opgevoed of zo. Mijn vader werd mijn beste vriend (…) Ik wist wel dat mijn vader heel veel vreemd was gegaan. (…) Ik heb in mijn jeugd structuur en aandacht gemist. Er ontbrak stabiliteit. Het leven draaide om Simon en dat is eigenlijk altijd zo geweest’. Hadassah de Boer (dochter van Hedy d’Ancona) bekent: Onze generatie is veel minder uitgesproken. We nuanceren alles. Een beetje over-soft zijn we.’
Het laatste jaar verschenen er ook romans waarin de rekening wordt opgemaakt van de zestiger jaren en daarna. Criticus Rob Schouten wijdde er eind vorig jaar in het dagblad Trouw een uitvoerige bespreking aan onder het opschrift Demasqué der utopisten. Hij stelt zich terecht de vraag: Hoe diep zat dat engagement toen, dat het nu al verworden is tot object van nostalgie? Schouten schrijft onder andere over de roman ‘Lucifer’ van Connie Palmen. Hoofdpersoon Lucas Loos, alter ego van de musicus Peter Schat, valt uiteindelijk door de mand. ‘De voormalige muzikale anarchist, die ooit een concert van Haitink in het Concertgebouw met een toeter onderbrak, draagt na zoveel jaar onder het motto ‘wie nooit van mening is veranderd, heeft nooit nagedacht’, een gelikte symfonie op aan het Concertgebouworkest. Oftewel, hoe een voormalig reactionair een buiging maakte naar de ooit verfoeide burgerlijkheid’. En Louise Fresco vertelt in haar roman ‘De utopisten’ kritisch de levensloop van haar hoofdpersoon Michiel van Straten: ‘In een mengsel van activisme, opportunisme en behaagzucht belichaamt hij de hoofdloop van zijn generatie: van links activist tot maatschappelijk succesnummer’.
Wat een heerlijk medium is de literatuur toch, denk ik dan. Het neemt royaal de tijd om uiteindelijk terugblikkend genadeloos de utopische droom te ontleden en tot zijn ware proporties te herleiden. Schouten: ‘Ten teken dat het utopisme van de jaren zestig en zeventig definitief geschiedenis en nostalgie is geworden’. Ook hier alleen maar scherven, zij het dan van de hemel op aarde.

Kerkelijke gemeenschap

Dr. Govert Buijs (universitair docent sociale en politieke filosofie aan de VU) hield 18 januari de jaarlijkse oecumenelezing van de Raad van Kerken in Nederland. Volgens het persbericht zou hij ingaan op de vraag hoe het christelijk geloof door de hedendaagse cultuur herkend kan worden als intellectueel uitdagend en spiritueel aantrekkelijk. Er zijn volgens hem vandaag genoeg kansen om het christelijk geloof als een aantrekkelijke spirituele weg neer te zetten.
‘God is terug – maar voor de kerk is het nog even wennen’. Buis bedoelt niet dat er vandaag in ons land een situatie zou zijn ontstaan als bij voorbeeld kort na de Tweede Wereldoorlog: drommen mensen voor de kerkdeuren op zondagmorgen. Hij bedoelt wel dat de voorspelling van nogal wat sociologen als zou de eindfase van de kerk zijn aangebroken onjuist is gebleken. Er is volgens hem een nieuwe religieuze situatie ontstaan. Dat dient de kerk zich aan te trekken, maar vooral: ze moet er zich op leren instellen. Hij gebruikt het bekende beeld van een markt. De kerk is een kraam geworden op de relimarkt. Eén van de vele, wel te verstaan. Ze is geen monopolist meer maar een van de vele marktaanbieders op het veld van de religie. Een monopolist heeft geen reclame nodig. Ieder kent het merk en de kwaliteiten er van. En hij is de enige aanbieder. Maar een marktspeler kan bekendheid bij anderen met het eigen product niet veronderstellen. Hij zal steeds zijn potentiële klant grondig en juist moeten informeren over zijn product. Ik citeer Buis via zijn column in het Nederlands Dagblad: ‘De communicatie dient dus helder te zijn. De marktspeler dient heldere keuzes te maken over wat men wel en wat men niet aanbiedt. De marktspeler dient het andere aanbod te kennen om er zo met het eigen aanbod op in te kunnen spelen en vooral ook om op eerlijke wijze het verschil aan te kunnen geven tussen het eigen product en de producten van andere spelers’.
Met een vaag verhaal over zijn koopwaar komt een marktkoopman niet ver. Wie als kerk in de huidige situatie opereert op de relimarkt moet durven zeggen dat het christelijk geloof een eigen verhaal is dat in alle opzichten voluit de moeite waard is.
Ik kan niet anders zeggen dan het een zeer inspirerend verhaal te vinden. Ook zijn analyse van de achterliggende decennia tot de situatie waar we vandaag in beland zijn. Eerst was er de generatie van schrijvers als Wolkers en Maarten ’t Hart die een massieve dam opwierpen tegen de voortgang van de christelijke traditie. We zijn overspoeld, aldus Buijs, sinds de zestiger jaren met een golf van afscheidsliteratuur en afscheidstheologie. En dat heeft weer tot gevolg gehad dat de ineenstorting van het Nederlandse christendom tot spanning en verlamming heeft geleid binnen de kerken. Maar vandaag ziet hij de contouren van een nieuwe generatie, die hij de pluraal assertieven noemt. Jongeren die er volstrekt vanzelfsprekend van uitgaan dat er nu eenmaal allerlei religies en levensovertuigingen zijn. Maar die er tegelijk van overtuigd zijn geraakt dat Jezus de Weg, de Waarheid en het Leven is. Ze vergelijken religies en levensovertuigingen met elkaar en ervaren juist zo de waarde van het eigen christelijk geloof. En komen daar vervolgens vrijmoedig voor uit.
Buijs concludeert: die pluraal assertieve houding is nu precies de instelling die past bij een marktspeler. Kennis hebben van wat er op de relimarkt in de aanbieding is. Maar tegelijk innerlijk overtuigd zijn geraakt van wat God ons in Christus heeft geschonken. De unieke waarde en betekenis van het eigen product kennen om het vervolgens overtuigend aan de man proberen te brengen. Is dat niet wat ook Paulus deed op de Griekse relimarkt, de Areopagus in Athene? Als religieuze ondernemers dus aan de slag achter de kraam van het Evangelie op de markt van het moderne leven. Zou het dan toch nog mogelijk zijn dat de scherven van de hemel om ons heen weer bij elkaar worden gebracht en het perspectief naar Gods toekomst voor velen om ons heen heropend wordt?