Skip to main content

juli 2008 (22e jaargang nr.6)

Laatst geboekt
Huwelijksperikelen

drs. H.M. Schormans-Marchand

Soms kom je een boek tegen tijdens het lezen waarvan je het gevoel krijgt dat je een ontdekking hebt gedaan. Een echt mooi boek… want er is ook veel rommel. Niet alleen literair gezien. Wanneer er ‘hart ‘ ontbreekt in een roman, kom ik er niet doorheen. W.J.M. Bronzwaer schreef ooit over ‘auctoriële compassie’: het mededogen van de schepper/auteur, die zijn schepselen tegelijk vrij laat zijn en verlost door hen op te nemen in een hoger begrijpen.

Ian McEwan is zo’n schrijver, die schrijft met barmhartigheid. Misschien komt het daardoor dat je met hem zo diep kunt afdalen in de menselijke ziel, zonder wanhopig te raken. ‘Ze waren jong, welopgevoed en allebei nog maagd op deze avond voor hun huwelijksnacht, en ze leefden in een tijd dat een gesprek over seksuele problemen ronduit onmogelijk was. Maar eenvoudig is dit nooit. Ze zaten aan de avondmaaltijd in een kleine zitkamer op de eerste verdieping van een Georgian herberg. In de kamer ernaast was door de open deur een hemelbed zichtbaar, tamelijk smal, waarvan de sprei hagelwit was en verbluffend strak getrokken, als het ware niet door mensenhand.’

Een schuchtere relatie

McEwan roept in zijn korte roman Aan Chesil Beach enkele beslissende uren op uit het leven van twee geliefden. Het is het begin van de jaren ‘60. Florence en Edward zijn zojuist in Oxford getrouwd. Ze hebben zich teruggetrokken in een herberg aan de Engelse kust. Pijnlijk precies beschrijft McEwan de gemengde gevoelens van de twee jonggehuwden. Edward ziet hartstochtelijk uit naar wat komen gaat, maar vreest ook mislukking. Florence, hoewel vol tedere genegenheid voor haar echtgenoot en gewapend met een handleiding voor jonge bruiden, voelt zich fysiek onpasselijk worden bij de gedachte aan wat onherroepelijk moet gaan gebeuren.
Het verhaal van de dramatisch verlopende huwelijksnacht wordt doorsneden met flashbacks, waarin hun beider jeugd en ontluikende liefde wordt beschreven. Florences moeder is een Oxfordse don in de filosofie die uit louter geest bestaat. Haar vader is een geslaagde zakenman. Met hem maakte ze tijdens haar tienerjaren veel uitstapjes in een wat troebele sfeer, die onopgehelderd blijft. Edward is afkomstig uit een lager milieu. Zijn vader is hoofd van een lagere school. Zijn moeder heeft een hersenbeschadiging, met als gevolg een ‘groezelig ouderlijk huis’. Voor hun studie trekken beiden, nog los van elkaar, naar Londen. Florence komt daar tot bloei in het veelbelovende Ennismore strijkkwartet dat onder haar leiding staat. Edward studeert geschiedenis, luistert naar popmuziek en gaat geregeld op de vuist, totdat hij zich ervoor gaat schamen. In Oxford leidt een toevallige ontmoeting tot een schuchtere relatie. Wanneer Edward lichamelijke toenadering zoekt, reageert Florence als een opgeschrikte gazelle. Zelf ook onervaren kiest hij ervoor dit gedrag als veelbelovend te interpreteren. Hun schaduwzijden, die van hem licht agressief, die van haar gekwetst, misschien zelfs getraumatiseerd, oefenen nauwelijks merkbaar hun invloed uit. De gang naar het huwelijk zetten ze door, terwijl veel onuitgesproken blijft. ‘Hun verkering was een pavane geweest, iets wat zich statig ontvouwde, gebonden aan protocollen die nooit werden afgesproken of verwoord, maar algemeen in acht werden genomen. Niets werd ooit besproken - maar ze voelden het gebrek aan vertrouwelijke gesprekken ook niet. Dit waren onbenoembare, onbeschrijflijke dingen. (…) het was nog niet gebruikelijk om jezelf in alledaagse termen te beschouwen als een raadsel, als een oefening in verhalende geschiedenis of als een probleem dat wachtte op een oplossing.’

Waagstuk van de liefde

De geschiedenis van Florence en Edward eindigt op Chesil Beach, het beroemde kiezelstrand waarheen Florence is gevlucht na een ontluisterende scène in het hemelbed. Edward komt haar achterna, onderwijl zijn gekwetstheid opstokend tot woede. Hij kan alleen nog maar verwijten maken en zo komt van het een het ander. Als lezer zie je machteloos aan hoe de liefde van twee goedbedoelende mensen ontspoort. De leeservaring is des te tergender omdat de golven van onbegrip zich ook steeds weer even terugtrekken, en er momenten zijn waarop de oude kameraadschap opflakkert. Maar uiteindelijk blijft het dodelijk stil, nadat Florence haar spijt heeft betuigd. Edward laat haar gaan, het huwelijk is over. De volgende ochtend eet hij het koud geworden huwelijksmaal op en rijdt hij de auto van zijn schoonmoeder terug naar Oxford. Jaren (en affaires) later kan Edward zichzelf eindelijk toegeven dat hij nooit meer iemand heeft ontmoet van wie hij zoveel hield. Hij beseft: ‘Het enige waar ze behoefte aan had gehad was de zekerheid van zijn liefde, en zijn geruststelling dat er geen haast was omdat ze nog een heel leven voor zich hadden.’
Aan Chesil Beach is prachtig geschreven en getuigt van veel psychologische fijngevoeligheid.
De vraag komt op, of de problemen waar deze twee jonge mensen mee te maken krijgen sinds de seksuele revolutie definitief overwonnen zijn. ‘De venijnige uitlopers van de Victoriaanse preutsheid en geremdheid zorgen ervoor dat de verliefden de kans van hun leven missen tijdens hun huwelijksavond (…)’ zo oordeelde Graa Boomsma in de Groene Amsterdammer. Is het zo simpel? Dit boek geeft een prachtig tijdsbeeld in miniatuur van de verhouding tussen de seksen begin jaren ’60. Naar de onschuld van die tijd kun je terug verlangen, of je kunt, als Boomsma, je gelukkig prijzen dat we hem in al zijn preutsheid achter ons hebben gelaten. McEwan zelf wijst ons echter al op de constanten die er zijn tussen toen en nu. In boven geciteerde openingszinnen merkt hij op, dat een gesprek over seksuele problemen toen welhaast onmogelijk, maar ook nu niet eenvoudig is. Hij toont hoe schaamte over het eigen vermeende tekortschieten een struikelblok kan worden in een relatie. Dit boek over het waagstuk van de liefde is tijdloos. Literatuur die hoop geeft en troost.

Het leven van een predikant

Van een heel andere orde, maar zeker ook een aanrader is de roman Engelenwoede van schrijver-dominee Frans Willem Verbaas. Onderdeel van een kleine hausse aan ‘pastorale’ romans: Gilead (Marilynne Robinson, 2005), De eindigheid der dagen (Peter Hobbs, 2007), Blijf mij nabij (Elisabeth Strout, 2006) en nu dan in Nederland Engelenwoede. Die belangstelling voor de verliteratuurde verbi divini minister geeft wel te denken. Robinson, Hobbs en Strout beschrijven de beschouwelijke en voortkabbelende levens van plattelandspastores in een wat verder of meer nabij verleden. Komen hun boeken daarmee tegemoet aan een hedendaags verlangen naar rust en spiritualiteit? Is het nostalgie?
Nostalgie kun je Verbaas in ieder geval niet aanwrijven, zijn predikant staat met beide hardloopbenen midden in de moderne tijd. Verbaas geeft ons een kijkje in het leven van dominee Erik Gouderak, die zijn dagboek begint met de omineuze zin: ‘Het is zaterdagavond, even voor elven, en ik heb nog maar vierhonderd woorden.’ Met vaart en humor schotelt de schrijver ons scènes voor uit het leven van een predikant begin 21e eeuw: het geschipper tussen de organist en de evangelicale dirigente van het gelegenheidskoor, het enthousiasme van de gemeente wanneer de predikant eens een keer geen exegese heeft kunnen doen en preekt uit de losse pols (prachtig, zo moet je het altijd doen). En dan de huwelijksdiensten: ‘De meeste bezoekers van huwelijksdiensten (…) kijken (…) om zich heen alsof ze ongewild in een folkloristisch museum verzeild geraakt, en de clown in zijn zwarte toga proberen ze zoveel mogelijk te negeren.’
Ook de types die hij neerzet zijn mooi, zoals vrijwilliger Connie. Zij doet, met iedere week een ander flitsend kapsel, al 15 jaar secretaressewerkzaamheden, als ze tenminste niet op cruise is. Dat doet Erik verzuchten: ‘Het punt met Connie is: ze doet nooit iets waar je wat aan hebt, maar ze doet het wel met de allerbeste bedoelingen.’ Ook gospelzangeres Shirley (pas bekeerd en oogverblindend) is onbetaalbaar. Ze kondigt ieder nummer aan met een geloofsgetuigenis. ‘Toen ik aan mijn preek toe was, waren er al vijf kwartier onderweg. Shirley had met haar enthousiasme al zoveel gras voor mijn voeten weggemaaid dat de grazige weide van het evangelie er inmiddels bij lag als een kaal getrapt voetbalveld aan het eind van een lang en droog seizoen.’ Zie daar het zoetzuur van de pastorie, maar Erik Gouderak is ook een dominee met hart voor de zaak: hij geniet intens van zijn bijbelkring, waar de tekst echt open gaat, en is (mooi!) als een schuchter kind in het contact met de doodzieke Paul. Eriks ijver voor de kerk wordt zijn vrouw Lucia, een joyeuze en wereldwijze stewardess, echter te veel. Als het boek begint is zij zojuist vertrokken. Ze laat Erik alleen met de boodschap dat hij verzuurd is door zijn predikantschap, dat ze nu ook eens een gewoon leven wil leiden en het geworstel met de tijdgeest zat is. Met lichte tred laat ze de zware klei van Eriks bestaan achter zich. Erik blijft achter met twee puberkinderen en zijn eigen vermoeide zelf. Hij weigert een keuze te maken tussen zijn vrouw en zijn roeping.

Roeping

De tegenstelling die Lucia ervaart komen we ook tegen in Joanna Trollope’s The Rector’s Wife (1991) en in de film As it is in heaven (Kay Pollak, 2004). Daar blijft het conflict tussen het benauwde, vreugdeloze domineesleven enerzijds en het echte leven, waarin je helemaal jezelf kunt zijn, onopgelost. Anna (The Rector’s Wife) en nog sterker Inger (As it is in heaven) kiezen uiteindelijk voor het leven en moeten daarom hun zielige, geknechte mannen laten voor wat ze zijn. Jammer maar helaas. Verbaas heeft gelukkig meer fantasie, of is het geloof? In zijn boek vinden Lucia en Erik elkaar weer, al gaat dat niet zonder slag of stoot. Beslissend voor Lucia’s ommekeer is de herinnering aan haar eigen roepingsmoment. Als tiener zat ze ooit met een afstotelijk klasgenootje, bijnaam Moby Dick, op een bankje, toen haar een besef van onvoorwaardelijke aanvaarding overkwam. Die ervaring werd richtinggevend in haar leven. Trouw aan die roeping probeert ze Erik, die inmiddels de uitputting nabij is en het allemaal ook niet meer weet, tot een nieuw begin te bewegen. Uiteindelijk zijn het echter de verdwijning en terugkeer van dochter Saar, net als Lucia een woedende engel, die Erik uit zijn apathie verlossen.
Welke boodschap geeft Verbaas ons hier nu mee, vroeg ik me af. Aan Lucia’s kant komt er weer beweging wanneer zij zich herinnert geroepen te zijn. Die harde kern geeft haar de vrijheid ook Eriks roeping te waarderen. Dat die roeping hem maar al te vaak knecht, in plaats van hem vrij te maken, daar blijft ze zich tegen verzetten. Met engelengeduld. Maar Erik? Wat gebeurt er precies met hem? Het heeft iets met engelen te maken, die hem bepalen bij al het goede wat hij thuis heeft. ‘De hemel is dichtbij en duurt maar even.’ Toch is het geen eenvoudig horizontalistisch evangelie waartoe Erik zich bekeert. Veeleer is het dagelijks leven met zijn gezin het noodzakelijke tegenwicht, dat zijn ambt, zijn omgang met God ook, weer in evenwicht brengt. Neem, lees en oordeel zelf!

Naar aanleiding van:
Ian McEwan, Aan Chesil Beach (2007)
Frans Willem Verbaas, Engelenwoede (2007)