Skip to main content

februari 2008 (22e jaargang nr.3)

   

Kroniek
Veranderingen
ds. J. Maasland

‘Begraaf mij met mijn gezicht naar beneden’, zei Diogenes. Toen men hem vroeg waarom, antwoordde hij: ‘Omdat binnen korte tijd alles ondersteboven zal worden gedraaid’. Een wrange aantekening van de Griekse filosoof bij de gang van zaken in het dagelijkse leven. Een levenservaring van alle tijden kennelijk.

Diogenes leefde van 412 v. Chr. tot 332 v. Chr. Wie met open ogen en oren in deze tijd staat, kan niet anders dan concluderen hoe het culturele en religieuze landschap van Nederland in een razend tempo verandert. Hoe moeten we op veranderingen reageren? En dan heb ik het niet over marginalia, maar over wijzigingen in denk- en leefpatronen die alles met de positie van het christelijk geloof te maken hebben.

Positieve kanten
Geconfronteerd worden met veranderingen heeft positieve kanten, om daar maar mee te beginnen. Het dwingt je opnieuw na te denken over je identiteit. Het legt vragen op tafel als: wat is voor ons onopgeefbaar en wat zou in onze tijd in aanmerking kunnen komen voor een herformulering of wat zou minder accent kunnen krijgen? We worden als kerk vandaag menig keer gedwongen om nog weer eens wat voor ons belangrijk en onopgeefbaar is opnieuw te doordenken en eventueel op te schrijven. De Duitse filosoof Rüdiger Safranski zei vorig jaar in de Karl Popperlezing dat de mens niet het slachtoffer is van processen die als een natuurramp over hem heen golven, maar dat hij ‘een moreel wezen is dat voor zichzelf kan kiezen, zichzelf kan veranderen en zichzelf kan ontplooien’. Ik weet best: dat ging over andere thema’s. Safranski zei dat in reactie op vragen over eigentijdse problemen zoals de globalisering. Dat proces is het resultaat van een reeks beslissingen en handelingen van alle individuen tezamen, was zijn reactie. Hij bedoelde: ingrijpende veranderingen en ombuigingen komen nooit zomaar uit de lucht vallen. Daar zijn gebeurtenissen en keuzes aan vooraf gegaan.
Daarom: als wij vandaag stuiten op ingrijpende veranderingen in het beeld van God, om maar een voorbeeld te noemen, dan zijn wij daar ook direct bij betrokken. Het kan ons niet helemaal vreemd voorkomen wat buren of vrienden over het geloof in God te berde brengen. Hun soms voor ons gevoel bizarre uitspraken vinden hier en daar en diep van binnen herkenningspunten. Ook wij stuiten op raadsels en vragen als het over God gaat in deze wereld. En ook wij constateren, soms tot onze schrik misschien wel, dat we met de bekende en vastgelegde antwoorden niet helemaal meer uitkomen. Wij leven nu eenmaal niet op een eiland of in een getto met allemaal gelijkgezinden. Wij kijken ook televisie en lezen ook kranten en bladen. En onze kinderen zien en weten nog veel meer dan wij. En als ze dan met hun vragen komen, hoor je jezelf soms praten.

Herman Vuijsje
Laat ik proberen wat concreter te worden als het om veranderingen gaat. Van de socioloog Herman Vuijsje verscheen vorig jaar de studie Tot hier heeft de Heer ons geholpen – Over godsbeelden en goed gedrag. Hij stelt de grondige veranderingen in kerk en samenleving uitvoerig en op een journalistieke toon aan de orde. Die veranderingen hebben volgens hem vooral te maken met ‘de voorstellingen van God, het bovennatuurlijke en het hiernamaals’. Hij constateert dat ‘de officiële geloofsbeelden van de kerken weinig meer zeggen over wat de gelovigen feitelijk denken – bovendien lijken de grote kerken zelf ook een beetje de weg kwijt’. Maar als je er dan vervolgens achter wilt komen welke bovennatuurlijke beelden mensen er in onze tijd op na houden, is daar niet zo eenvoudig een vinger achter te krijgen, vindt hij. En waarom dan niet? Omdat voor velen geloof ‘is losgeraakt van algemeen aanvaarde, objectieve noties’. Herkenbaar: je kunt in ontmoetingen en gesprekken met mensen van onze tijd als christen nog nauwelijks ergens op terugvallen. Mensen worden niet meer gehinderd door enige kennis. Velen maken op eigen houtje uit wat ze al dan niet geloven. Wie kent niet de slogan: ‘We geloven wel, maar gaan niet naar de kerk’. Met andere woorden: jij meneer of mevrouw van die kerk, verder niet zeuren! Daar is een term voor: ‘Believing without belonging’.
God is niet uit Nederland verdwenen, aldus Vuijsje, maar Hij is vervaagd. Dat heeft, volgens hem, met twee ingrijpende processen op levensbeschouwelijk gebied te maken: individualisering en convergentie. Over individualisering is al veel gezegd en geschreven, maar één van de gevolgen is dat voor veel mensen geloof helemaal is losgeraakt van letterlijke bijbelse noties en van eerder gedane confessionele keuzes. Convergentie betekent dat veel van die vage individuele voorstellingen juist in die vaagheid naar elkaar toe groeien. Het wordt een mêlee van opvattingen, ideeën en gevoelens waarin van alles en nog wat door elkaar heen loopt. Mensen ontwikkelen een individueel geloof. Ze stellen dat samen uit verschillende religieuze en levensbeschouwelijke tradities. De kerk als instituut mag dan in veler ogen een zeker belang hebben, maar niet om zich er vervolgens door te laten gezeggen. Het individu is de laatste autoriteit geworden als het om het antwoord op de vraag gaat wat religieus al dan niet door de beugel kan.
En de bijbel dan? De Nieuwe Bijbelvertaling werd toch een bestseller en in 2004 bekroond met de NS Publieksprijs? Maar wat zegt dat? Slechts een kwart van de Nederlanders gelooft dat de bijbel het woord van God is. Vuijsje steekt er de draak mee. Toen in het televisieprogramma Barend & Van Dorp de NBV aan de orde kwam en bleek dat Jezus voortaan niet meer in de kribbe maar in een voederbak gelegd werd, barstte Jan Mulder bijna in tranen uit. ‘Het was een van de grootste wonderen sinds de transformatie van Saulus in Paulus: Jan Mulder die iets beledigend vond. De bijbel…We lezen hem niet meer, we geloven niet meer wat er in staat, en toch willen we hem houden – liefst in de oude vertaling’.

Dr. Feelgood
Vlijmscherp analyseert Vuijsje de teloorgang van het ‘barse Opperwezen, de God der wrake’, die intussen plaats heeft moeten maken voor een lieve Heer, een milde Vader in de hemelen die niet boos maar verdrietig ‘een eindje met je meeloopt’ om ten slotte op te gaan in een ijl en onbestemd ‘iets’. Alles aan God is lief en aardig geworden. ‘Een God als bovenstebeste opa, als sint zonder piet, als piet zonder roe. Sterker: God de Vader begint verdacht veel op een moederlijke figuur te lijken. Hij eist niet meer, straft niet meer, is niet meer boos en nauwelijks nog bedroefd te krijgen. Wel heeft hij aandacht voor je als je die nodig hebt, hij kan luisteren, hij leeft met je mee, hij bemoedigt en bemoedert’. Een nieuw zachtaardig godsbeeld dat geheel tegemoet komt aan de troostende en zingevingskant van religie, aldus Vuijsje. Voor het andere aspect, de meer waarschuwende en controlerende functie van God en zijn dienst, is geen plaats meer. Daarom gaat er van zo’n godsbeeld geen enkele verplichting meer uit. Het kan immers altijd weer anders. ‘Gods genade is een kwestie van liefdewerk oud papier geworden’. Dat heeft diepreikende gevolgen. ‘We hoeven hem niet meer om genade te vragen… Voor God is steeds minder werk aan de winkel. Hij is lief, oké, maar niet meer zo nodig. Daardoor wordt ook begrijpelijk, waarom hij juist in onze tijd zo vrolijk gaat doen. Wie niet meer zo onmisbaar is maar toch graag mee blijft tellen, die doet er verstandig aan aardig te zin in plaats van veeleisend.’
Dit steeds meer depersonaliserend godsbeeld voert tot het ietsisme en daar is Vuijsje terecht uiterst radicaal over: het leidt tot de afbouwfase van het christelijk geloof. Iets wordt uiteindelijk tot niets. Inderdaad: tot hier heeft de Heer ons geholpen. Vanaf nu moeten we het helemaal zelf gaan doen.

Godsbeeld en verkondiging
Die veranderingen in godsbeeld hebben invloed op de inhoud van de christelijke verkondiging. Wie regelmatig kerkganger is hoort het therapeutisch godsbeeld menig keer uitdragen. Een God opgebouwd uit louter liefde, die niemand meer verloren laat gaan. Ik constateer ook vanuit mijn eigen preekpraktijk de hier gesignaleerde invloed. Minder expliciet de twee wegen, veel meer de ene Weg. De preken die ik regelmatig van anderen beluister, benadrukken ook veel nadrukkelijker een God die als Vader voor je zorgt en een Jezus die je vriend wil zijn. Waar komt die verschuiving vandaan? Er wordt meestal vrij snel gewezen op invloeden van de evangelische beweging. Daar zal het nodige van waar zijn. Toch is het me te goedkoop om daarmee te volstaan. Het heeft ook alles te maken met ontwikkelingen in de samenleving. De leiding van de Evangelische Omroep gaf onlangs ruiterlijk toe dat een confronterende benadering weinig gevolgen heeft gehad inzake de bekering van mensen.
Als gevolg van de aangrijpende ontkerstening onder ons volk zoek je als kerk naar invalshoeken om mensen vast te houden en als nog te bereiken. En dan heb je al gauw de neiging om de donkere kanten van de God van de bijbel te laten vervagen en de aansprekende te benadrukken. Je zou bijna geneigd zijn hier te denken aan een niet uitgesproken vorm van marktwerking. Zolang je binnen bijbelse kaders verantwoord blijft, is daar misschien ook wel iets voor te zeggen.
Maar heeft het ook niet te maken met interne veranderingen, met name onder voorgangers. Hoe staan wij in de gereformeerde traditie? Nemen we die tot in alle punten en komma’s persoonlijk nog voor onze rekening? Of selecteren we daar heimelijk uit en laten we de rest onbenoemd omdat we er zelf ook problemen mee hebben gekregen? Dominees zijn niet gewend in alle opzichten altijd eerlijk te zijn en ik weet waar dat vandaan komt. Ik ben een van hen. Je kunt en je hoeft niet altijd je hart op je tong te dragen. Maar ook predikanten worstelen met hun geloof. Dat is maar gelukkig ook. Het laat zien dat je ook maar een mens bent en geen automaat die een preek uit de kast haalt en voorleest. De discussie die ontstaan is naar aanleiding van het manifest van ds. Klaas Hendrikse (Geloven in een God die niet bestaat) gaat niet alleen over het thema dat hij prikkelend en uitdagend aan de orde stelt. Uit reacties van vooral collega-predikanten blijkt dat Hendrikse een gevoelig punt raakt als het gaat over de ruimte die er zou moeten zijn voor de eigen geloofsbeleving van de predikant. Uit een IKON-onderzoek van godsdienstsocioloog Hijme Stoffels in 2006 bleek dat een op de zes predikanten twijfelt aan het bestaan van God. Ik weet, je moet zulke onderzoeken met de nodige korrels zout nemen. Maar toch legt dit onderzoek de realiteit bloot dat predikanten kunnen weg groeien bij de gemeente vandaan omdat ze in twijfel geraken over opvattingen die men altijd heeft gehad. Hoe moet je daar mee omgaan als het jezelf betreft? Open en eerlijk er voor uitkomen? Voor jezelf houden en met een dubbele boekhouding verder tobben? Of de stap zetten die Busken Huet in de negentiende eeuw (1863) moedig en openlijk deed: zijn ambt bij de Waalse gemeente van Haarlem neerleggen? Zijn collega Allard Pierson deed in die dagen hetzelfde vanwege zijn modernistische opvattingen. Ik weet bijna zeker dat Huet minachtend zou schrijven over dominees die nauwelijks meer iets geloven en toch aan hun ambt blijven vasthouden. Zelf ging hij zes dagen in de week als journalist bij de Opregte Haarlemsche Courant werken om de kost te verdienen.

Verandering en verwarring
Veranderingen stichten ook verwarring. Ik kan daarom begrijpen dat gelovige mensen rust zoeken en vinden bij een groep of in een kerk waar alles op orde lijkt en waar de boodschap zonder fratsen en vragen klip en klaar wordt uitgedragen. Misschien kennen we daarom in ons land wel zoveel kerken en groepen. Ieder zijn meug en voor elk wat wils. Dat denk ik wel eens als ik vrijdags in de plaatselijke krant de aankondigingen van kerkdiensten lees. Van zwaar en zwart reformatorisch tot vrolijk en blij evangelisch en niemand heeft over belangstelling te klagen. Verwarrend voor een buitenstaander moet het wel zijn.
Om daarmee voor dit keer af te sluiten: in 2005 werd een van de grappen van de Amerikaanse komiek Emo Philips uitgeroepen tot beste religieuze grap aller tijden.
Leest u maar mee:
Op een dag zag ik een man op een brug staan, klaar om te springen. Ik zei: ‘Stop! Doe het niet!’
Hij zei: ‘Niemand houdt van mij’. Ik zei: ‘God houdt van je. Geloof je in God?’
Hij zei: ‘Ja’
Ik zei: ‘Ik ook! Ben je een christen of een moslim?’
Hij zei: ‘Een christen’.
Ik zei: ‘Ik ook! Protestant of katholiek! ´
Hij zei: ´Protestant’.
 Ik zei: ‘Ik ook! Episcopaals of Baptist?’
Hij zei: Baptist’.
Ik zei: ‘Ik ook! Noordelijk Baptist of Zuidelijk Baptist’.
Hij zei: ‘Noordelijk Baptist’.
Ik zei: ‘Ik ook! Noordelijk Conservatief Baptist of Noordelijk Liberaal Baptist?’
Hij zei: ‘Noordelijk Conservatief Baptist’.
Ik zei: ‘Ik ook! Noordelijk Conservatief Baptist Regio Great Lakes of Noordelijk Conservatief Baptist regio Oost?’
Hij zei: ‘Noordelijk Conservatief Baptist Regio Great Lakes’.
Ik zei: ‘Ik ook! Noordelijk Conservatief Baptist Regio Great Lakes Concilie van 1879 of Noordelijk Conservatief Baptist Regio Great Lakes Concilie van 1912?’
Hij zei: ‘Noordelijk Conservatief Baptist Regio Great Lakes Concilie van 1912’.
Ik zei: ‘Sterf, ketters tuig!’ En ik duwde hem van de brug.