Skip to main content

mei 2008 (22e jaargang nr.4)

Geloven in een God die niet bestaat
Dr. P. van den Heuvel

Ik was oprecht nieuwsgierig. 'Boek atheïstische dominee vliegt de winkel uit', zo meldde dagblad De Pers op 19 november 2007. Welke predikant ziet kans een boek te schrijven dat zoveel aandacht trekt? Het verscheen in november 2007, beleefde in diezelfde maand al zijn vierde druk, de uitgever verwachtte voor het eind van het jaar zo'n 15.000 exemplaren in de markt te zetten. Terwijl een gemiddelde theoloog met een totale oplage van 800 exemplaren al meer dan tevreden mag zijn. Tel daar bij op een optreden in zes televisieprogramma's en een aantal radio-uitzendingen, uitvoerige beschouwingen in minstens vier dagbladen, een compleet Hendrikse-dossier in Trouw, talloze ingezonden brieven, verhitte discussies in de kerkelijke pers. Dat maakt nieuwsgierig – naar de man en naar zijn boodschap.

De man
Het eerste dat opvalt als we het boek ter hand nemen, is dat de omslag letterlijk wordt gedomineerd door een portret van de schrijver. Dat is opmerkelijk! Ik heb in mijn boekenkast daarvan geen enkel ander voorbeeld kunnen vinden. Een biografie wordt regelmatig voorzien van een portret van de persoon die wordt beschreven. Dan betreft het echter iemand die al lang overleden is, zoals Calvijn, Barth of Buskes. Maar dat een theoloog zichzelf zo geprononceerd laat afbeelden om zijn opvattingen kracht bij te zetten, geeft te denken. Met een stoere door Zeeuwse (?) zon en zee gebruinde kop kijkt hij ons aan: donker en afwachtend. Zelfverzekerd en defensief zijn de armen over elkaar geslagen. Naast zijn hoofd is te lezen: NwA'dam. U moet zich daardoor niet van de wijs laten brengen. Dat heeft niets met een nieuwe Adam te maken, maar duidt op de uitgever Nieuw Amsterdam.
Hendrikse noemt zijn boek een manifest. Volgens Van Dale is dat een 'openbare verklaring van een partij, een politieke persoon enz.' Het gaat in dit boek niet om voorzichtige en genuanceerde overwegingen. Het is een stellingname, het hoge woord moet er bij hem uit. Hij is gedreven en hoopt er iets mee te bereiken. Wat dat is zullen we later nog zien.
Eerst nog iets over de man. Door wat hij schrijft over zijn jeugd heeft hij mijn sympathie gewonnen. Zijn vader was een overtuigde atheïst, hij is opgegroeid in de vaste overtuiging: God bestaat niet. Maar bij het rondbrengen van de rekeningen van zijn vader (dierenarts in Groot-Ammers) trof hij op de boerderijen iets aan wat hij van huis uit niet kende: 'een soort aanvaarding van het leven zoals het was', hoe moeilijk en arm ze het ook hadden. Waar kwam dat houvast en die bemoediging vandaan? 'Met berusting zeg ik te weinig, met vertrouwen te veel – ik voelde ook iets van huiver'. Deze beschrijving maakte indruk op me: je ziet een opgroeiende jongen die in verwarring is over de fundamentele vragen van het leven. 'Het heeft me geraakt en geïntrigeerd: als het waar was dat ze geloofden in een God die niet bestond, waarom deden ze dan net alsof God wel bestond? Het was me toen al duidelijk dat je die vraag niet kunt afdoen met: “Ze laten zich maar wat wijsmaken, allemaal onzin”'.
Het heeft er alle schijn van dat Hendrikse in die verwarring is blijven steken: hij is er nog steeds van overtuigd dat God niet bestaat – hij moet tenslotte loyaal blijven aan zijn vader. Maar hij kan en wil het geloof van de boeren en boerinnen in de Alblasserwaard niet wegpoetsen. Toen hij later in het bedrijfsleven werkzaam was, kwam de vraag terug: wat is er zo anders bij die anderen? En als die God waarin zij geloven niet bestaat, wat doet die God dan wel?

De hype
Een zeker gevoel voor humor kan Hendrikse niet worden ontzegd. Hij schopt in zijn boek krachtig tegen alle heilige huisjes aan die hij maar vinden kan. Daar word ik niet altijd vrolijk van. Maar er zijn ook grappige passages aan te wijzen. Zoals het aanhangsel met een selectie van opzettelijk vermeden termen. Daarin veegt hij de vloer aan met de talloze dure woorden waarvan theologen zich soms bedienen: 'aleatorisch materialisme, alteriteit, antinomie, anthropomorfisme' enzovoort. Hij steekt ook de draak met al die vreemde woorden ('achterlijk taalgebruik') waarvan het kerkelijk jargon doorspekt is. 'Stel je voor, je weet van niets en je vraagt: “Is hier ook een wc?” En je krijgt als antwoord: “Ja, naast de consistoriekamer, ziet u daar de kerkrentmeester die bij het liturgisch centrum staat te praten met de tertius van het breed moderamen van de classis?” Dan heb je toch al in je broek geplast?'
Toch heeft het boek daar zijn populariteit niet aan te danken. Het is allereerst de combinatie van predikant en atheïst die de aandacht heeft getrokken. 'Zijn onthulling in verschillende media dat hij niet gelooft dat God bestaat, bezorgde hem landelijke bekendheid als de atheïstische dominee', aldus de cover van het boek. Let op het woord 'onthulling': dat riekt naar sensatie! Hendrikse  suggereert dat hij een unieke persoonlijkheid is. In zijn eigen woorden: 'Ik heb nog nooit iemand ontmoet die zich een religieuze of gelovige atheïst noemde. Aangenaam, dan wil ik de eerste wel zijn: ik geloof niet dat God bestaat, maar ik geloof wel in God'.
Voeg daarbij zijn provocerend taalgebruik. Hij is daarin een goede leerling van Wilders: als je aandacht wilt krijgen, moet je denigrerend over je tegenstander spreken en zijn opvattingen als achterlijk kwalificeren (Hendrikse gebruikt bij voorkeur de aanduiding 'middeleeuws' als hij het ergens niet mee eens is). Maak de ander belachelijk door een karikatuur van zijn overtuiging te maken en succes is verzekerd! Gebruik niet te veel argumenten, want dan geef je de ander de kans om daar serieus op in te gaan en dat kan de bedoeling niet zijn. Haal vooral ook fel uit naar mensen die het dichtst bij je staan: bij Wilders moet met name de VVD het ontgelden en door Hendrikse worden atheïsten van allerlei snit genadeloos neergesabeld. Op deze wijze scoort Wilders in de peilingen en Hendrikse in de verkoopcijfers.
Ik ben me ervan bewust dat ik op deze manier Hendrikse onrecht doe. Hij wil helemaal niet op één lijn gezet worden met Wilders en hij denkt ook volstrekt anders. Maar dit is precies de manier waarop hij de kerk behandelt: hij doet aan zijn gesprekspartners voortdurend onrecht en maakt daarmee elk gesprek onmogelijk.

Het boek
De titel van het boek dekt de inhoud: het gaat over God die niet bestaat en over het geloven in God. Hij begint met het eerste: dat God niet bestaat. Op de eerste negen bladzijden heeft hij die stelling al zestien keer herhaald. Als je iets maar vaak genoeg zegt, wordt het vanzelf waar – zo moet hij gedacht hebben. Om maar weer de eigen woorden van Hendrikse te volgen: het idee dat God bestaat, berust op een historische en bijbels misverstand. God bestond oorspronkelijk niet, dat is 'geleend' van het heidendom. Zodoende staat het christendom tot op de dag van vandaag bol van het heidendom. Oorspronkelijk was hij gewoon god onder de goden maar later werd hij als de God van Israël de enige en de grootste, die geen andere goden naast zich duldde. 'Deze vorm van dictatuur wordt monotheïsme genoemd: er is maar één God'. Om het oppergezag van de machthebber kracht bij te zetten werd God uitgeroepen tot 'Almachtige' en heeft de kerk zich tot almachtig instituut verheven.
De bijbel speelt een uiterst bescheiden rol in het boek van Hendrikse. Ik geef een voorbeeld hoe het dan toegaat. Op blz. 32 wordt de tekst uit Hebreeën 11:6 geciteerd: 'Wie tot God komt, moet geloven dat Hij bestaat'. Hendrikse vervolgt: 'Korter en kernachtiger kan het misverstand niet geformuleerd worden: als je in God gelooft, geloof je dat hij bestaat.... Maar God kan onmogelijk bestaan op de manier waarop een appeltaart bestaat. Anders uitgedrukt: God valt buiten de categorie van verschijnselen waarvoor het woord 'bestaan' zinnig kan worden gebruikt. Eenvoudiger en duidelijker: God bestaat niet'.
Deze passage is karakteristiek voor het hele boek. Op geen enkele wijze doet hij een poging om te verhelderen wat de bijbeltekst dan wél wil zeggen. Vervolgens trapt hij een open deur in door te stellen dat God niet 'bestaat' op de wijze zoals een appeltaart 'bestaat'. Om dan de simpele conclusie te trekken dat God dus niet bestaat. Op de volgende bladzijde noemt hij enkele theologen die net als hij massieve formuleringen over het bestaan van God afwijzen en tastend zoeken naar woorden om over Hem te kunnen spreken. Daarop reageert hij als volgt: 'Met alle respect hoor, maar dat noem ik bellen blazen. Dat God bestaat, wordt niet bevestigd of ontkend, maar in nevelen gehuld. Zo blijft de godgeleerde buiten schot, snapt God zelf nauwelijks meer of hij nu wel of niet bestaat, en begrijpen gewone mensen er helemaal niets meer van'. Opnieuw: er worden geen argumenten gebruikt. Dat is dus de methode Hendrikse: je noemt de redenering van je tegenstander gewoon 'bellen blazen' en de overwinning is behaald.

Vrijzinnig fundamentalisme
'Geloven is ook, en misschien vooral: het uithouden met vraagtekens, ze onder ogen zien en durven leven met onzekerheid en onduidelijkheid. Misschien kan geloven pas beginnen nadat je afscheid hebt genomen van antwoorden'. Met deze woorden van Hendrikse kan ik ver mee gaan. Het zoeken, het verlangen, de onzekerheid, de vertwijfeling, de aanvechting – ze horen allemaal bij het leven van het geloof. Het is de waarde van de vrijzinnige levenshouding dat ze daar ruimte voor wil houden. Ze bewaart ons voor een al te zelfgenoegzame houding, alsof wij alle antwoorden op zak hebben en alsof de waarheid een onaantastbaar gegeven is waarover wij kunnen beschikken.
Wat mij zo irriteert in dit boek is niet zozeer dat de schrijver vragen stelt, maar juist de rotsvaste zekerheid waarmee hij antwoorden formuleert. Daarin doet hij voor de eerste de beste fundamentalist niet onder. Hij weet allemaal precies hoe het is gegaan en hoe het zit. Met name als het over de bijbel gaat.
Ik geef een staaltje bijbelse theologie à la Hendrikse: 'In het boek Exodus is van een bestaande God geen sprake. In het begin wisten ze het dus al (let op het woordje 'dus', PvdH): God bestaat niet. Atheïsten bestonden nog niet; er was niks tegen te spreken. Als er al sprake was van atheïsme, dan was het bij de bijbelschrijvers zelf. Het hele Oude Testament is te lezen als een voortdurende strijd tegen 'afgoderij', ofwel het benadrukken van wat God niet is: niet als die andere goden'. Je vraagt je natuurlijk af of er vanuit Exodus nog iets meer over God te zeggen valt. Dat blijkt niet veel te zijn: als het woord 'God' valt, gebeurt dat in de context van bevrijding. Ik ben de Here uw God die u uit het diensthuis geleid heb – zo is dat later opgeschreven. Maar het moet duidelijk zijn: Mozes, en niet God, moet zijn volk bevrijden. God is niet een 'bevrijder'. Zo is het vandaag nog: voor bevrijding moet je bij mensen zijn. De uittocht is geen werk van God. 'Dat zal toch niet?', zo vraagt Hendrikse zich af. Om direct het antwoord te geven: 'nee, ze zijn er op een gegeven moment gewoon vandoor gegaan, weg uit de slavernij, de woestijn in, op hoop van leven'. God is een gebeuren, een ervaring, is alleen daar waar mensen in beweging komen. God is: 'ga maar, dan ga ik met je mee'. Meer konden de bijbelschrijvers er niet van maken.
Zo maakt Hendrikse de bijbel tot een religieuze grabbelton: hier er daar vindt hij iets wat hij gebruiken kan, vervormt het naar behoefte en poneert vervolgens dat de bijbel er dus ook zo over denkt.

Monotheïsme
Hendrikse weet nauwkeurig hoe het monotheïsme is ontstaan. Hij legt het ons uit alsof hij er zelf bij is geweest: iedereen vond natuurlijk dat zijn god de beste is. Daaruit is een soort competitie ontstaan en begon iedereen aan de eigen god de hoogste kwalificaties te verlenen. 'De spreekkoren van de supporters laten zich radenˋ: de onze is beter, sterker, machtiger dan die van jullie, we are the champions. Een strijd tussen menselijke godsbeelden dus, zoals elke geloofsdiscussie er een is'. JHWH en zijn buren werden concurrenten en gingen op de vuist. Eerst werden de andere goden alleen maar als inferieur beschouwd, later werden ze als afgoden bestreden. Het hoofdstuk eindigt met de woorden uit Deuteronomium 6 waarin Israël het geloof in de Ene belijdt: 'Luister, Israël, de Heer, onze God, de Heer is de enige'. Hij geeft als commentaar: 'dat was (voorlopig) de triomfantelijke slotsom van een lange ontwikkeling: onze God heeft gewonnen. En zo, als Heer en Meester, is de God van Israël onze jaartelling en de kerkgeschiedenis binnengewandeld. Bij wijze van spreken dan'.
Zo wordt een van de meest fundamentele woorden van de Schrift krachteloos gemaakt. Hij durft dit geloof in de Ene zelfs een bedenkelijke ontwikkeling te noemen en spreekt in dat verband van dictatuur.

Modern heidendom
Hendrikse wil alle ruimte geven aan ietsisten en andere zinzoekers. Hij moedigt de mensen aan zelf een eigen geloofspakket samen te stellen. Jezus krijgt 'de plaats die hem toekomt tussen zijns gelijken zoals Boeddha, Socrates, Confucius, Ghandi en Albert Schweitzer. Geen Zoon van God, geen opgestane verzoener, verlosser of middelaar, maar voorbeeldmens, superhumanist, wijsheidsleraar, wegwijzer naar het Jodendom, inspirator in de strijd tegen onderdrukking, of noem het zelf maar op.' Hij is het toppunt van verdraagzaamheid. Behalve als hij iemand tegen komt die gelooft dat in de bijbel niet alleen gedachten van mensen zijn opgetekend maar dat daarin God zelf aan het woord komt. Dat kan niet waar zijn. Slechts één keer valt hij uit zijn rol, aan een ziekbed. 'Als iemand zegt: “In de nacht vóór de operatie werd ik gerustgesteld, was het alsof er een stem tot me sprak”, dan heb ik niets te zeggen. De beoordeling van het godsgehalte van andermans ervaringen overstijgt mijn godgeleerde competentie'.
Maar als het over de Heilige Schrift gaat, is er van deze terughoudendheid niets te bespeuren. Dan weet hij secuur hoe die is ontstaan en hoe mensen dat allemaal zelf hebben bedacht.
Ik kan er niet meer toe komen te beschrijven wat zijn 'geloven in God' dan wél inhoudt. Hij omschrijft het ergens als 'trouw blijven aan wat je hebt ervaren en gezien: dat leven, ondanks alles, goed kan zijn'. God is geen persoon: goden als personen zijn door mensen geschapen. Maar God als liefde, geest, kosmische kracht gebeurt wel op een persoonlijke manier. Als er iets gebeurt tussen mensen, krijgt God in die ene mens voor de andere een persoonlijke vorm. Hij beseft zelf ook wel dat het vage en abstracte teksten zijn: 'Probeer maar eens iemand uit te leggen dat jij gelooft in God als de onpersoonlijke grond van jouw persoonlijke geloof. Succes!'
Het lezen van dit boek heeft bij mij een groot gevoel van treurigheid achtergelaten. Omdat niemand echt serieus wordt genomen: de drie-enige God niet, de bijbel niet, de kerk niet maar ook de moderne mens niet.

N.a.v. Klaas Hendrikse, Geloven in een God die niet bestaat. Manifest van een atheïstische dominee. Met een voorwoord van Harry Kuitert, Nieuw Amsterdam Uitgevers, 2007.