Skip to main content

mei 2008 (22e jaargang nr.4)

Redactief
drs. P.L. de Jong

Twee jaar geleden werd er een canon van de Nederlandse geschiedenis gepresenteerd. In 50 vensters werd samengevat wat iedere Nederlander an de geschiedenis van ons land zou moeten weten. De behoefte aan een canon kent twee achtergronden.
In de eerste plaats klink steeds vaker de roep om kennis van de Nederlandse cultuur in het integratiedebat. Mensen die in Nederland integreren moeten zich een beeld kunnen vormen van de Nederlandse identiteit en geschiedenis.
In de tweede plaats wordt er al lang geklaagd over de teloorgang van de feitenkennis in het
Nederlandse geschiedenisonderwijs. De canon biedt een houvast: wat zou in het onderwijs in ieder geval aan de orde moeten komen.
Nu speelde het christelijk geloof in de Nederlandse geschiedenis een enorme rol. Als redactie boeide ons de vraag in hoeverre kerk en christendom in deze canon een plek hebben gekregen. Want dat zegt heel veel over de wijze waarop men op het moment naar onze geschiedenis kijkt en zeker ook over de waardering van de rol van het christelijk geloof daarin. Lang was het christelijk of zelfs gereformeerd karakter van Nederland een bijna vanzelfsprekend uitgangspunt in het kijken naar het verleden. Maar zo kijken niet veel mensen meer. In de geseculariseerde samenleving van de 21e eeuw worden bewust andere accenten gelegd. De keuze van de 50 vensters maakt dat duidelijk. De vraag is of dat terecht is. En wat dat zegt over onze visie op God en de betekenis van het christelijk geloof in onze Nederlandse geschiedenis.
We zetten in met een bijbelstudie van drs. H.C. Marchand naar aanleiding van Openbaring 4 en 5: Christus het geheim van de geschiedenis.
Vervolgens bespreekt Prof.dr. A.Th. van Deursen de vijf van de vijftig vensters waarbij het christelijk geloof expliciet aan de orde is en de opmerkingen die daarbij gemaakt worden. Een en ander stemt hem niet vrolijk. Volgens hem geeft de canon een vertekend beeld.
Ook dr. A. Vos vindt dat de canon de rol van het christelijk geloof negeert. Alleen al de geschiedenis van de universiteit in ons land maakt duidelijk dat je niet om het christelijk geloof heen kunt. De steeds terugkerende vraag in deze thematiek is hoe je vanuit gereformeerd perspectief naar de gebeurtenissen zou moeten kijken. Als een op zich neutraal gebeuren of steeds alert op de hand van God’? Tot voor kort wees men – zeker binnen hervormd, gereformeerd en evangelisch circuit - Gods hand heel direct aan in belangrijk gebeurtenissen als bijvoorbeeld de ondergang van de Armada (1588,ˋGods adem heeft ze verstrooid!’), de overwinning op Nazi-Duitsland (1945, Miskotte, ˋGods vijanden zullen vergaan!’), het ontstaan van de staat Israël (1948) of de val van de muur in Berlijn. Is onze geschiedenis te relateren aan Gods werk in deze wereld?
Volgens prof. dr. A. van de Beek wordt onze identiteit alleen maar bepaald door de canon van Gods daden in Israël en in Jezus Christus en is Nederland het land van onze vreemdelingschap.
Ds. C. Blenk, van huis uit historicus, ziet meer ˋhand van God’ in onze geschiedenis. En maant Jezus zelf niet te letten op de tekenen en die ook te duiden?
In de vaste rubrieken schrijven dr. P. van den Heuvel en drs. P.J. Verhagen. De eerste las het geruchtmakende boek van ds. Klaas Hendrikse over ˋGeloven in een God die niet bestaat’. Hendrikse neemt niemand serieus, zo is zijn trieste slotconclusie.
Verhagen wijdt vrijwel heel zijn Kroniek aan de impressies die hij onlangs opdeed tijdens een internationaal congres over religie, spiritualiteit en psychiatrie. Inspirerend, zo begrijpen we.