Skip to main content

juni 2008 (22e jaargang nr.5)

Laatst geboekt
Marja Brak

Vlaanderen

Voordat de elektronische brievenbus de postbode bijna brodeloos maakte, snelde ik altijd naar de brievenbus. Dat doe ik nu alleen nog als ik een plof in de gang hoor. Dan heeft een vriend, die al even leesverslaafd is als ik zelf ben, me weer een boek bezorgd. De laatste keer dacht ik: dit vind ik niks. Het boek begint nogal bizar en al te fantasierijke boeken zijn aan mij niet besteed, want ik vind mijn eigen leven al onwaarschijnlijk genoeg. Maar ik zette door uit solidariteit met mijn lettervriend, om al snel te ontdekken, dat hij weer gelijk had toen hij mailde: dit MOET je lezen! ‘De engelenmaker’ van de Vlaamse Stefan Brijs is sinds de verschijning in 2005 al aan de 19e druk toe, maar was mij ontgaan.
Na een afwezigheid van bijna 20 jaar keert dr. Victor Hoppe terug naar zijn geboortedorp in de omgeving van het drielandenpunt bij Vaals. Hij is in het gezelschap van drie kinderen, baby’s nog, en zonder vrouw. Victor hult zich in stilzwijgen en geheimzinnigheid, maar daar houdt men in een dorp gewoonlijk niet van. De kinderen groeien op, de dorpelingen worden op afstand gehouden en de geruchten groeien. Ik kan over de inhoud niet veel schrijven, want dan verraad ik het verhaal. Kort gezegd gaat deze roman over het ontstaan van het leven en de herkomst van het kwaad. De volgende zin is een echte ‘flaptekst’, maar is waar: ‘Brijs is een groot verteller, die geloof en wetenschap, werkelijkheid en verbeelding, macht en onmacht, zo verweeft in een spannend verhaal dat je verbijsterd raakt.’
Hoofdpersoon Victor Hoppe heeft zich ten doel gesteld God het nakijken te geven. En als wetenschapper lijkt hij een heel eind te komen in zijn poging ‘de fouten te verbeteren die God in al zijn haast bij het scheppen heeft gemaakt’ (zo drukt hij het uit). Victor leeft en sterft als een regisseur en zelfs zijn einde verloopt volgens zijn draaiboek: ‘Ook over zijn laatste zin had hij nagedacht. Niet lang. Johannes, hoofdstuk 19, vers 30. Daar stond het.’ Hij heeft zijn leven lang geprobeerd een schepper te zijn om God naar de kroon te steken en in zijn dood is Jezus zijn rolmodel. Het is een boek, zo onwaarschijnlijk als het leven zelf, en het lijkt me iets waar leeskringen boeiende gesprekken over kunnen hebben.

Argentinië

Wanneer ik vader Zorreguita pontificaal naast koningin Beatrix - bij wat men familieaangelegenheden noemt - in de media zie verschijnen, stijgt mijn bloeddruk. Niet omdat ik eens een keer heb meegelopen in één van de destijds met grote regelmaat gehouden solidariteitsdemonstraties met de Dwaze Moeders van Argentinië. In die stille tochten in Den Haag hadden christenvrouwen een belangrijk aandeel en zij organiseerden na afloop altijd een gebedsbijeenkomst. Die deelname van mij stelde niks voor. Maar ik wind me op, omdat we in Nederland zo goed zijn in het opzetten van oogkleppen als opkomen voor gerechtigheid ons prettige leven in gevaar brengt. Dus voetbalden ‘we’ destijds gewoon in Argentinië. En dus wordt meneer Zorreguita, die nog steeds in eigen land het risico loopt een proces aan zijn broek te krijgen wegens zijn ministersrol in de Vuile Oorlog, in ons land niet achter een pilaar geplaatst, maar op de eerste rij. Misschien was hij ooit ook een beetje dom. Dat wegpoetsen gebeurt dan in een land, waar de Oranjes toch symbool van de strijd voor de vrijheid (moeten) zijn. In Argentinië zelf komt steeds meer boven tafel. Ook in onze kranten was onlangs te lezen dat een 30-jarige Argentijnse vrouw haar pleegouders aanklaagde, omdat zij haar niet verteld hadden dat zij een dochter is van vermoorde tegenstanders van de dictatuur.
Over het drama van de verdwenen kinderen zijn al meer boeken verschenen. Maar ‘Het ministerie van buitengewone zaken’ van Nathan Englander is anders, omdat het een extra dimensie heeft doordat het gaat over de Joodse gemeenschap in Argentinië. Het is ook nog eens doordrenkt van de Joodse humor: lachen om maar niet te hoeven huilen. Englander hoort pas over de tragedie die zich vanaf 1976 in Argentinië afspeelde toen hij in 1989 naar Jeruzalem ging en daar Argentijnen ontmoette, die hem vertelden over de benarde positie van Joden destijds in Argentinië. Er was sprake van antisemitisme, maar tegelijkertijd speelden veel Joden een belangrijke rol in oppositionele bewegingen. Englander groeide op in een orthodox-Joods milieu in New York. Hij poetst dat niet weg, zoals het boek zelf wel gaat over het ‘wegpoetsen’ van de typisch Joodse grote neus, de in grafstenen gebeitelde afkomst van joodse hoerenzonen en uiteindelijk van mensen zelf.
Hoofdpersoon Kaddish Poznan, zelf ook zoon van een prostituee, verdient zijn geld door ’s nachts namen van grafstenen te verwijderen op een Joodse begraafplaats in Buenos Aires waar een apart gedeelte is voor Joodse prostituees en pooiers. Welgestelde Joden hebben er geld voor over hun afkomst te verdoezelen. Een plastisch chirurg heeft dat geld even niet en biedt Kaddish in ruil voor de grafsteenoperatie een neuscorrectie aan. Echtgenote Lilian en zoon Pato mogen ook onder het mes. Pato, een linkse student, doet niet mee. En wanneer zijn vader erop aandringt dat hij zijn door het regime verboden boeken zal verbranden, weigert hij dat ook. Dat zou immers hetzelfde zijn als wat zijn ouders met hun gezicht hebben gedaan. Pato wordt later opgepakt door de politie en verdwijnt spoorloos, zoals velen tijdens het regime van de junta. De neus speelt later weer een rol als Kaddish en Lilian aan de hand van foto’s moeten bewijzen dat Pato hun zoon is: zijn neus is totaal anders! Hoe dramatisch de situatie ook is, er sijpelt toch weer humor doorheen.
Na de ontvoering van Pato worden de rollen in het huwelijk omgekeerd. Kaddish, de man van de grote beloftes, die standvastig is in zijn dromen, wordt een realist en accepteert dat zijn zoon is ‘weggemaakt’. De nuchtere Lilian gaat echter wanhopige pogingen doen, onder andere bij het Ministerie van Buitengewone Zaken, om Pato terug te krijgen. Zij kan het verhaal van Kaddish, dat hij heeft gehoord van een medeplichtige van de overheid – dat ontvoerde kinderen worden bedwelmd en uit vliegtuigen worden gegooid, de Rio de la Plata in – niet geloven. Ze zet Kaddish het huis uit en blijft hopen. Zoals al die Argentijnse Dwaze Moeders, die tot op de dag van vandaag strijden voor erkenning, blijven hopen. Niet meer op terugkeer van hun kinderen, maar op gerechtigheid. Het boek van Englander is een zoektocht naar de samenhang tussen verleden, heden en identiteit.

Niemandsland

Ook ik ben gevallen voor het ‘gehypte’ boek ‘Nachttrein naar Lissabon’ van Pascal Mercier, dat al heel lang in de literatuur top tien staat. Het maakte mij nieuwsgierig naar het debuut van dezelfde schrijver ‘Perlmann’s zwijgen’. Het grote publiek zal er niet voor vallen, denk ik, daarvoor is het onderwerp te specifiek, hoewel het verhaal op zichzelf ook uitermate spannend is. Wie zelf wel eens op een podium moet staan, zit al snel in de huid van Perlmann – ik kreeg er in elk geval weer faalangstige dromen van. De auteur put ongetwijfeld uit eigen ervaring. Pascal Mercier is namelijk het pseudoniem voor Peter Bieri, hoogleraar filosofie in Berlijn. Hij publiceerde in 2001 onder zijn eigen naam ‘Het handwerk der vrijheid’ – over de ontdekking van de vrije wil. Wat Mercier en Bieri gemeen hebben, is hun onderzoek naar verantwoordelijkheid van de mens voor zijn daden of juist dadeloosheid.
Perlmann is een zeer gezien hoogleraar taalkunde en moet een vijf weken durend internationaal mini-congres van taalkundigen in een hotel aan de Italiaanse kust voorzitten. De verwachtingen zijn hooggespannen, maar Perlmann heeft niets voorbereid en denkt te kunnen terugvallen op zijn kennis en improvisatievermogen. Maar er is meer aan de hand: zijn vrouw Agnes is twee maanden daarvoor overleden, de zekerheden op zijn vakgebied glippen hem uit handen en hij twijfelt aan zijn hele bestaan. Perlmann is tot het verlammende inzicht gekomen dat hij niets meer te zeggen heeft en misschien wel nooit iets te zeggen heeft gehad. Tot op het laatste moment overweegt hij het congres af te zeggen, maar dat durft hij ook niet en met slaappillen gewapend wacht hij in het hotel op zijn internationale vakgenoten. De andere zeven deelnemers arriveren en Mercier beschrijft het groepsproces dat dan begint. Je ziet de types voor je en daarbij kreeg ik af en toe associaties met ‘Het Bureau’ van Voskuil. Perlmann heeft het als voorzitter vanaf het begin moeilijk en hij is ook nog eens voortdurend bezig te proberen om als laatste aan de beurt te zijn voor zijn lezing. Als hij goed op dreef is, kan hij immers snel schrijven en hij hoopt zijn bijdrage tijdens het congres nog te kunnen produceren. Dan komt de verleiding: hij heeft een tekst in bezit van een Russische collega, die ook is uitgenodigd voor de bijeenkomst in Italië, maar geen uitreisvisum heeft gekregen. Deze Leskov heeft Perlmann wel zijn tekst gestuurd, in de hoop op een wetenschappelijk commentaar. Perlmann, zelf te leeg om iets te produceren, gaat de tekst van Leskov – op zichzelf al een hels karwei – vanuit het Russisch vertalen en is van plan die als zijn eigen bijdrage voor te dragen. Dit hele proces van strijd met de taal is in feite een boek in het boek en voer voor taalliefhebbers. De tekst van Leskov wordt steeds meer Perlmanns eigen tekst, mede omdat de voorbeelden en ervaringen van Leskov bijna woordelijk in zijn eigen aantekeningenschrift staan. Kun je wat hij doet wel plagiaat noemen, als je ook nog incalculeert welke moeite hij moet doen het Russisch onder de knie te krijgen? Zelf ziet Perlmann het wel als jatwerk, getuige zijn handelen in het verdere verhaal. Voor ieder die meer of minder regelmatig artikelen moet schrijven of voordrachten houden – én van taal houdt! – is dit boek een feest (?) der herkenning. Of het levert je nachtmerries op.

Zimbabwe

Zimbabwe is dagelijks in het nieuws door de verkiezingen, die de leider van het land, Robert Mugabe, volslagen manipuleert. Al sinds 2000 is de voormalige Engelse kolonie bezig economisch in te storten. In dat jaar werden tal van blanke boeren onteigend, zodat de regering hun landbouwgrond kon uitdelen aan landloze aanhangers van Mugabe en aan leden van de elite. Met als gevolg dat de productie instortte, de schappen leeg raakten en het bijdrukken van geld de inflatie opstuwde naar een bizarre honderdduizend procent per jaar. In 2002 lukte het Mugabe nog een stembusnederlaag tegen de oppositie weg te frauderen. Deze keer lukte dat niet zo gemakkelijk. Ik zou de berichtgeving hierover niet zo intens gevolgd hebben als ik niet kort voor de verkiezingen ‘Wanneer een krokodil de zon opslokt’ van Peter Godwin had gelezen.
In dit boek doet Godwin, die is opgegroeid in Zimbabwe maar nu als journalist in Manhattan woont, verslag van de lotgevallen van zijn bejaarde ouders, die ondanks alle ellende ‘hun’ land niet willen verlaten. Zelf komt hij er voor zijn werk regelmatig en probeert dan het nodige te doen om zijn ouders te helpen. De ouders van Godwin zijn in 1948 vanuit Engeland naar Zimbabwe gekomen en behoren tot een groep bejaarde oud-kolonialen voor wie er in feite geen weg terug is naar hun vaderland: Engeland of Nederland, Frankrijk of Duitsland. De ouders van Peter, vader technisch ingenieur en moeder arts, hebben zich trouwens nooit als kolonialen in de slechte zin gedragen. Maar dat maakt niet meer uit als de macht tussen blank en zwart wisselt, zoals dat ook in Zuid-Afrika het geval was en is. Ook de boeren die goed voor ‘hun zwarte mensen’ waren, worden vermoord. Zuid-Afrika schiet Zimbabwe niet te hulp en het lijkt ze niet te kunnen schelen dat de overgrote meerderheid van Mugabes slachtoffers zijn eigen mensen zijn, zwarte mensen. Misschien, zegt Godwin, zijn de zwarte Zuid-Afrikanen, die zelf nog maar een decennium van blanke heerschappij verwijderd zijn, nog steeds gevoelig voor Mugabes op rassenhaat inspelende toneelkunst. Maar wie durft er wel tegen hem op? Zelfs de anglicaanse bisschop van Harare, die een boerderij onteigend heeft en vijftig landarbeiders en hun gezinnen op straat gezet, wordt niet gecorrigeerd door de aartsbisschop van Canterbury. Die was slechts ‘ontstemd’, maar de boerderij bleef gekraakt.
Als Godwin hoort dat Mugabe in Pretoria bij de viering van de tiende verjaardag van de apartheid begroet wordt met een staande ovatie, schiet de angst door hem heen dat ‘we ras hier nooit echt te boven zullen komen. Hoeveel generaties zijn er nog nodig voordat de smaak van het kolonialisme uit onze mond verdwenen is. En ik moet ondertussen mijn eigen leven leiden. Ik kan de zonden van mijn voorvaderen niet overal waar ik ga met me meezeulen. Ik zal net als mijn vader zijn. Ik zal het land dat me gemaakt heeft de rug toekeren, net als mijn vader met zijn geboorteland heeft gedaan. Een blanke in Afrika is als een jood overal – gedoogd, op zijn hoede, wachtend op de volgende grote vloedgolf van vijandigheid.’ Peter duidt hiermee op het familiegeheim dat hij ontdekt: Engeland blijkt niet het vaderland van zijn vader te zijn. En hoe ver terug gaat schuld van het voorgeslacht? De ouders van Peter hebben de zwarte gemeenschap alleen maar goed gedaan. Ze worden er niet voor beloond, maar hebben noodgedwongen van hun huis een belegerde vesting moeten maken.
Aan één familie kun je de geschiedenis van een heel land aflezen, sterker nog: van de wereld. Nee, van de mensheid. Een prachtig land als Zimbabwe, met grote mogelijkheden tot welvaart, wordt door een machtswellusteling naar de afgrond gevoerd. Hij sleept miljoenen mensen mee. Zoals een groot deel van Afrika overkomt. Het onrecht – en het bloed – roept van de aarde. God zal het keren. Maar wanneer?

Naar aanleiding van:
Stefan Brijs, De engelenmaker, Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 429 blz.
Nathan Englander, Het ministerie van buitenlandse zaken, Anthos/Manteau, Amsterdam/Antwerpen, 396 blz.
Pascal Mercier, Perlmann’s zwijgen, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 623 blz.
Peter Godwin, Wanneer een krokodil de zon opslokt, Meulenhoff, Amsterdam, 375 blz.