Skip to main content

nr1 • 2007 • Kroniek

oktober 2007 (22e jaargang nr. 1)

   

Kroniek
Nog eens de dominee

Drs P.J. Verhagen

Ik begrijp sommige predikanten die zeggen te staan voor de gereformeerde traditie niet. Waarom proberen ze die traditie zo onaantrekkelijk mogelijk neer te zetten, zodat mensen wel moeten afhaken? Ik denk dan vooral aan predikanten in grotere plaatsen, met dus een meer verscheiden - en natuurlijk ook gescheiden - kerkelijke gemeenschap. Ik beweer daarmee niet dat het in een eenmanssituatie of op een eenmansplek eenvoudiger is. Maar i een grotere plaats is er eerder een verscheidenheid, die veelal een vanzelfsprekende acceptatie tussen haken zet, of in ieder geval onder toenemende druk plaatst.

Sommige van de predikanten die ik hier op het oog heb, doen er werkelijk niets aan om die gereformeerde traditie in die verscheidenheid zo uit te dragen dat de relevantie ervan opvalt. Integendeel, ze zetten die neer op een wijze die in mijn ogen groot onrecht doet aan die traditie, zogenaamd - maar geheel ten onrechte - uit naam van die traditie. En daarmee bevestigen ze het beeld van een benepen voorspelbaarheid, waarvan ik heel goed begrijp dat mensen er niet meer voor komen. Als je het één keer hoort, heb je het voor die zondag wel gehoord.

Azijn in plaats van stroop

Deze predikanten verwarren de exclusiviteit van Jezus met het wij-zij denken als sociaal-psychologisch fenomeen. Ze verwarren traditionalisme met levende bevindelijkheid. Ze presenteren zich als vrienden van de waarheid, maar zijn slaven, dienstknechten van de gewoonte. Ik ben door velen natuurlijk al lang verwezen naar de belendende panden, maar ik durf hier wel te beweren dat de gereformeerde traditie mij veel te interessant en te lief is om aan te zien en te horen hoe deze versimpeld en verarmd wordt. Daar ben ik dan weer niet de enige in, dat leeft onder henzelf ook wel. Maar wat je dan krijgt, maakt het veelal alleen nog maar erger. Laat ik dat simpele en armzalig verduidelijken. Veel preken zijn van het ‘na regen komt zonneschijn’, of ietsje traditioneler nog: ‘na regen komt zonneschijn, maar dan weer regen’. De versimpeling kan ik ook op de volgende manier verduidelijken. Dat gaat dan over de kruistheologie van deze predikanten, dus over de meest ingrijpende zaken. Het zit niet alleen maar op een liedbundel of zo vast. De betreffende predikanten weten dat het makkelijker vliegen vangen is met stroop dan met azijn. Toch doen ze het bij voorkeur en uitsluitend met azijn, vanwege het kruis. Dat is hun simpele kruistheologie. En ze geven dus hartgrondig af op alles wat richting ‘stroop’ gaat. Begrijp me goed, ik schrijf het niet om te spotten, ik schrijf het zo omdat ik het vreselijk vind. Ik mis wat dat betreft de kritische stem van Graafland, die veel beter dan wie ook van binnenuit en niet mis te verstaan de zwakten wist bloot te leggen. En men kan hem toch niet als een polemicus typeren.

Vragen staat vrij

Nu wil ik enkele mensen die ik de rol van opinieleiders toedicht iets vragen. Ik stel mijn vragen in het openbaar en vertel wie ik daarbij in gedachten heb, dan kan de lezer meedenken en meepraten; dat vind ik trouwens ook wel zo leuk. Ik denk om te beginnen aan mijn medechroniqueur ds. Maasland. Hij heeft ons in zijn laatste kroniek verteld dat hij niet langer zal zeggen: enkel psalmen, geen gezangen. Dat is mooi, zijn carrière hangt er niet meer vanaf. Ik vond zijn kroniek, als altijd plezierig om te lezen, hij is een goede compilator en observator. Ik denk bij mijn vragen trouwens niet alleen aan zijn laatste kroniek in Kontekstueel, maar ook aan zijn stuk over de avonddienst in De Waarheidsvriend, nr. 31 aug. 2007. (Om misverstanden te voorkomen, wij kennen elkaar niet persoonlijk.) Om bij dat stuk over die avonddienst te beginnen: Maasland haalt fragmenten uit stukken van ene dr. Voorberg aan en van de redactiesecretaris van Kontekstueel. Het gaat niet goed met de avonddienst. Zoals gewoonlijk ligt het aan ons, aan de preekluisteraars. Wij weten niet meer van het leven van de vrome Israëliet die naar de tempel ging om te offeren (dr. Voorberg), en wij weten de socistress niet te hanteren, zodat we op zondag moe uit ons bed stappen (ds. De Jong). Dat zal best een rol spelen, maar ik denk dat we als kerkgangers de nietszeggende preekjes (en dito liturgie), zoals ik ze hierboven typeerde, beu zijn. Want waar er wel wat gezegd wordt, en dat hebben we snel genoeg door, met een preek die wat zegt en dito liturgie, daar is de kerk (bijna altijd) vol! Tja, en dat vond ik nou weer een beetje zuur in het stuk van dr. De Leede in het vorige nummer van Kontekstueel (21e jrg., nr. 6). Het ging over de dominee. Ik citeer: ‘Eén van de ‘ministries’ is dat van de voorganger als geestelijk leider: vrijwel altijd man, begaafd spreker, sterke uitstraling, natuurlijk overwicht, vertrouwenwekkend, en met een heldere boodschap. Is daar wat op tegen? Niet veel. Bij zulke voorgangers groeien gemeenten. Daar kun je al helemaal niets tegen hebben, hoe sneu het ook is voor de omringende gemeenten, die leden kwijt raken.’ En dan komt het zure: de charismatische gemeentestructuur moet het ontgelden. Daar is het verschil tussen man en macho flinterdun, en dr. De Leede somt meer op wat niet uit de lucht gegrepen is. Gelukkig zegt hij tegen het eind van zijn artikel dan weer wel dat de persoon van de drager van het ambt er terdege toe doet. Hoe wordt daar tegenwoordig trouwens aan gewerkt tijdens de studie en in het seminarium? De karakteristieken van de voorganger die dr. De Leede noemde, met de wat schampere vraag: Is daar wat op tegen?, lijken mij onmisbaar, natuurlijk binnen een heldere kerkelijke structuur zoals De Leede bepleitte. En als je die kwaliteiten niet hebt (waarbij ik ‘man zijn’ even tussen haakjes zet), dan moet je je nog eens achter je oren krabben. Want waar elders het verschil tussen man en mancho flinterdun kan zijn (met die observatie ben ik het eens), kan bij ons het verschil tussen predikambt en letterknechterij (gezien de fantasieloze herhaling week in week uit en de macht der gewoonte die daarmee wordt uitgeoefend) bijzonder klein zijn.

Masterclass

Ik moet, als ik kerkdiensten hoor en meemaak, dikwijls denken aan zogenaamde masterclasses met musici. Laatst waren er weer een paar op tv te zien met Daniel Barenboim en jonge, inmiddels zelf gelauwerde, pianisten over sonates van Beethoven. Behalve dat je veel leert over de muziekstukken is het fascinerend om te zien hoe de maestro en zijn meestergezel aan het werk zijn. Dat gaat over noten, maten en passages, maar ook over hoe muziek te maken, op een wijze die mede jouw interpretatie laat klinken. (‘this question of truthful to the letter, it doesn’t really exist’, zegt Barenboim). Barenboim zegt trouwens ook heel boeiende dingen over het verschil tussen voorbereiden, repeteren en de eenmaligheid van het uitvoeren. Dat verschil - even terug naar preken maken en uitspreken - tussen studeerkamer en dienst miste ik in het gesprek tussen ds. Foppen, dr. De Leede en dr. Van der Schoot in het laatste Kontekstueel-nummer. Ook in dat stuk weer een klassieke sneer, nu richting kerkenraden: behoorlijk in niveau gedaald! Is dat niet een wisselwerking tussen kerkenraad en predikant, vraag ik me af? Is die predikant daar niet mede verantwoordelijk voor? Wordt daar aan gewerkt? Mijn indruk is dat kerkenraden, anders dan gemeenteleden, soms veel minder zelfbewust zijn en veel te afhankelijk blijven van hun dominee.
Ik hoorde een dirigent eens zeggen tegen een aanstormend talent: je moet wel iets doen met het orkest, anders hoor ik alleen een orkest en die kunnen het stuk heus wel spelen, maar ik hoor geen dirigent. In mijn vak kennen we zoiets als supervisie: wekelijks met een cassettebandje of een videoband van een therapiegesprek naar een supervisor en dan samen luisteren en doorpraten. Dat gaat dan over theorie, techniek, over persoonlijke gevoelens en hindernissen. En dat doe je 25 of 50 sessies lang, of nog langer. Terug naar de prediker. Je moet wel iets doen met die tekst of geschiedenis, want lezen kunnen we zelf ook wel. O wee, dat kan niet toch. De tekst moet toch wat met jou doen! Bepaaldelijk, de Geest moet wat met jou willen doen. Jazeker, maar misschien is het toch niet verkeerd om een goed boek te lezen over dit soort zaken, of eens na te gaan hoe dat bij musici werkt. Gelukkig pleitte De Leede in datzelfde stuk ook voor verplichte bij- en nascholing. Daar laat de kerk toch een en ander liggen, alsof dat hobbyistische studieverlof geen geld kost. Studievaardigheden zijn trouwens een competentie op zich. Het spreekt helemaal niet zo vanzelf dat iemand die beheerst.

Transformatie na de secularisatie

Ik wil nog een opmerking maken naar aanleiding van de genoemde kroniek van ds. Maasland. Vrijwel altijd kun je in zo’n stukje over het zingen van psalmen, en dat vrijwel niemand ter wereld louter psalmen zingt, een sneer vinden richting opwekkingsliederen en Het Boek. Ja hoor, zo ook bij Maasland. Niet dat er niet ‘een paar’ mooie liederen bij zitten, maar de schat der liederen van de kerk der eeuwen bevat toch wel nog wat anders en beters, schrijft hij. Nee, neem dan het Liedboek, dat trouwens vervangen gaat worden. Waarom zou dat nodig zijn? Heel eenvoudig: de schat van de kerk is niet van gisteren, maar van morgen!
Ik vind het veel gehoorde en gelezen verwijt benepen, omdat het zo weinig ruimhartig is. Bovendien vraag ik me af of het type betoog wel klopt. De geleerden vertellen ons dat de secularisatie als hypothese voor wat er gaande is voorbij is. Na de secularisatie is de transformatie hypothese gekomen. Wij allen zijn niet langer bezig met het afschaffen van religie. Dat is onhaalbaar gebleken. Wij zijn aan het transformeren: nieuwe vormen van godsdienst en spiritualiteit aan het ontwikkelen. En daar blijken veel meer mensen in en bij betrokken dan we een tijdje terug nog voor mogelijk hielden. Gaan wij dat nu weer afhouden? Of zoeken we en ontwikkelen we ons mee? Daar hoort een nieuw lied bij. Zou ds. Maasland zich ook vrij weten om die stap te durven wagen?  
Maar ja, heb je je dominee zover, dan heb je de organist nog. Miraculeus genoeg zijn sommigen van hen als het om opwekkingsliederen gaat opeens vergeten dat ze een dienende functie hebben en gaan ze pardoes de dienst uitmaken. Niet te spelen, zeggen ze dan. Onzin, weten wij gemeenteleden natuurlijk. Wij hebben allang organisten gehoord, die zo’n orgel ineens dingen laten doen die we niet eerder hoorden. En zet er een keer of vaker een piano bij, even oefenen natuurlijk, en het wordt als een nieuw lied! Is er geen bij- en nascholing voor organisten?

Christelijke vrijheid na de gezagscrisis

In groepsdynamische processen kennen we een interessant fenomeen. Groepsleden moeten een gezagscrisis doormaken om tot een grotere onderlinge, persoonlijke betrokkenheid te komen. Die gezagscrisis is nodig omdat de groepsleden anders te afhankelijk van de leider blijven, deze voor machtiger, in positieve maar ook in negatieve zin, houden dan hij in werkelijkheid is. Nu heb ik met dat in gedachten ook nog een vraag aan Dekker naar aanleiding van zijn stuk in hetzelfde laatste nummer van Kontekstueel. Opnieuw de worsteling met de persoon van de predikant. De predikant is zijn vanzelfsprekende gezag kwijt, schrijft Dekker. Dat is ook zo’n inmiddels klassiek punt. En het zal zo zijn. Maar het lijkt mij dat Dekker binnen een betoog van de gezagcrisis niet verder komt. Hij zegt het zelf nog net niet, hij zoekt. Het predikantschap is zwaar en drukt. De predikant gaat gebukt onder de last. Mijn vraag aan Dekker is: klopt dat type betoog over die gezagscrisis nog wel? De gemeente is veel vrijer geworden. Als we het perspectief zouden veranderen, niet langer de gezagscrisis als verklaringsmodel nemen maar het perspectief van de christelijke vrijheid? Eigenlijk is dat ook mijn vraag aan al die dominees, aan ds. Maasland, dr. De Leede en ds. Dekker. Hoe zit het met de christelijke vrijheid? Past daarin niet beter het accent op de persoon van de prediker, passen daarin niet beter de karakteristieken die dr. De Leede opsomde? En voorts ook de vragen van het leven: hoe vrij is vrij, hoe staan wij in het leven, hoe staan we voor God, hoe kijken we naar onszelf en naar de ander, hoe gaan we om met onze angsten en vreugden, met ons falen en ons succes? ‘Ondertussen zullen we het gebruik van onze vrijheid zo matigen, dat ze moet wijken voor de onwetendheid der zwakken, maar geenszins voor de wrangheid der Farizeeën’ (Calvijn). Hoe zit het met de christelijke vrijheid? Is dat niet wat de liturgie teweeg brengt: eerst haalt ze ons binnen en thuis in de ruimte van Gods nabijheid, dan brengt ze ons ertoe alles los te laten, uit handen te geven en over te geven, om vervolgens bevrijd, in ruimte op weg te kunnen gaan!  
Mij wordt duidelijk dat de gemeente met haar mondigheid en kritische instelling maakt dat het predikantschap een hele onderneming is geworden. Tijd dus om de kwaliteitseisen bij te stellen of te ontwikkelen? Dekker doet een voorzichtige voorzet, dat wel. Loopt hij daarmee niet het risico de last verder te verzwaren; we zullen ontzettend ons best moeten doen, zegt hij. Is dat niet meer van hetzelfde? Maar ondertussen zijn het, gegeven zijn type betoog, toch de postmoderne gemeenteleden, die de predikant niet meer als een geroepene, door God gezonden beleven. Ik betwijfel dat zeer. Inderdaad het gezag is niet meer automatisch gekoppeld aan zijn (ambtelijk) verschijnen op elk willekeurig moment. Het is verbonden in de eerste plaats aan de liturgie. Waarom was mijn leermeester, en vele predikers met en na hem, zichtbaar gespannen, niet in de zin van zenuwachtig, voor de dienst, en viel dat altijd weg met dat de dienst begon? Dat had hij voor zover ik weet echt niet voor een huisbezoek of een ambtelijke vergadering. Ik denk weer aan wat Barenboim zegt en zet het een beetje om naar de prediker. Het is de opwinding van het eenmalige moment om levend instrument te kunnen en mogen zijn gedurende de liturgie, van de stilte vooraf tot de stilte na de zegen. Ik denk dat de postmoderne gemeenteleden juist heel gevoelig zijn voor deze eenmaligheid.