Skip to main content

nr2 • 2007 • ‘Laat de dokter zijn werk doen’

december 2007 (22e jaargang nr. 2)

   

‘Laat de dokter zijn werk doen’
(Gebeds)genezing in het licht van de wijsheidsliteratuur

Dr. G. van Ek

De grote aandacht op dit moment voor gebedsgenezing zal ongetwijfeld mede samenhangen met de overgang van het faustische naar het postfaustische denken, waarin onze cultuur op dit moment lijkt te verkeren.1 Het faustische denken kenmerkt zich door dynamiek, onrust en een diep verlangen om de werkelijkheid te onderzoeken en vooral ook te beheersen. In zo’n tijdperk past uiteraard de moderne arts en zijn status is in een dergelijke context onbetwistbaar. Nu dit faustische denken plaats lijkt te moeten maken voor een postfaustische cultuur waar complexiteit en communicatie centraal staan en waar ook meer opening is gekomen voor het irrationele, moet ook het geloof dat zich in het westen sterk heeft gelieerd aan het faustische denken, een nieuwe weg zoeken. De enorme aandacht voor gebedsgenezing zal daar een uiting van zijn.

Is die hernieuwde aandacht voor gebedsgenezing terecht? Een antwoord op deze vraag zoeken we in eerste instantie in de Schriften van het Oude en Nieuwe Testament. Nu wil het geval dat er nergens zo expliciet over het thema van de arts en (gebeds)genezing gesproken wordt als in het deuterocanonieke boek Jezus Sirach. Ook voor protestanten, die dit boek niet in hun canon hebben, is het de moeite waard om hier eens naar te kijken. Niet alleen vanwege een uiterst interessante en actuele passage over dit onderwerp, maar ook vanwege het feit dat Jezus Sirach in de traditie staat van de zogenaamde oudtestamentische wijsheidsliteratuur (Job, Spreuken en Prediker). Het boek Jezus Sirach is aan het begin van de tweede eeuw voor Christus in het Hebreeuws geschreven. Ergens aan het einde van diezelfde eeuw heeft de kleinzoon van de auteur een Griekse vertaling gemaakt en deze is als deuterocanoniek boek terechtgekomen in de canon van de Rooms-Katholieke Kerk. De passage over de arts treffen we aan in Sirach 38:1-15. Allereerst geven wij deze passage hieronder weer in de vertaling van de NBV, vervolgens letten we op de belangrijkste structurerende elementen om daarna specifiek in te gaan op het thema ‘genezing’. Ten slotte proberen we tot een conclusie te komen met het oog op de actuele problematiek rond gebedsgenezing. We zijn hierbij in de gelukkige omstandigheid dat P.C. Beentjes, die in Nederland mag gelden als de Sirachkenner, aan deze passage een artikel heeft gewijd.2 Voor de bespreking van de structurerende elementen van deze passage maken we zonder verdere paginaverwijzing gebruik van dit artikel.

Tekst

1 Eer een arts, want je hebt hem nodig,
ook hij is door de Heer geschapen, (inclusio met vers 12)

2 en hoewel genezing van de Allerhoogste komt,
wordt hij door de koning beloond.
3 Een arts wordt om zijn kennis geëerd,
hij wordt door aanzienlijken bewonderd.
4 Door de Heer brengt de aarde geneeskrachtige kruiden voort,
een verstandig mens versmaadt ze niet.
5 Werd het water niet zoet door een stuk hout (Exodus 15:23-26!),
zodat zijn kracht zichtbaar werd?
6 De Heer zelf gaf de mensen de kennis,
zodat hij om zijn wonderbaarlijke kruiden wordt geprezen.
7 Daarmee geneest hij en neemt hij de pijn weg,
8 de apotheker maakt er een balsem van.
Het werk van de Heer kent geen einde,
hij brengt genezing op de aarde.

9 Mijn kind, negeer je ziekte niet,
maar bid tot de Heer, dan zal hij je genezen (Exodus 15:26!).
10 Bega geen misstappen, handel rechtschapen,
reinig je van elke zonde.
11 Breng een aangenaam geurend offer, geef een handvol tarwebloem,
breng een rijk offer, alsof je al op sterven ligt (of: ‘voor zover je bezit toereikend is’3)

12 Laat de dokter zijn werk doen, ook hij is door de Heer geschapen,
houd hem niet op een afstand, ook hij is nodig. (inclusio met vers 1)

13 De goede afloop ligt soms in zijn handen;
14 ook hij bidt tot de Heer
dat hij hem de weg naar genezing wijst
en het leven redt.

15 Moge wie zondigt tegen zijn maker
in handen vallen van een arts.

Structuur

Om de verschillende onderdelen van deze perikoop goed te laten uitkomen, is in bovenstaande weergave op verschillende plaatsen door een witregel een cesuur geplaatst. Verder zijn de verzen 5 en 6 gecursiveerd weergegeven. Aan de hand van deze lay-out laat een aantal zaken zich verduidelijken. Allereerst kunnen we zien dat in de verzen 2-8 de derde persoon overheerst. Dit gedeelte is constaterend van aard. In de verzen 9-11 overheersen echter imperatieven. Hier wordt in de leerling de lezer direct aangesproken. Het lijkt erop dat de verzen 1 en 12 een inclusio of ‘omraming’ vormen. Mogelijk hebben we hier te maken met een oorspronkelijke literaire eenheid. Er zijn namelijk naast het gegeven van de inclusio nog andere goede argumenten om te veronderstellen dat de verzen 13-15 secundair zijn. Het is in ieder geval ook vanuit de NBV al zonder meer duidelijk dat vers 15 totaal uit de toon valt en in strijd is met de positieve teneur van de voorafgaande verzen.
Verder is het opvallend dat de gedachte die in vers 4 wordt ontwikkeld, wordt voortgezet in vers 7. De verzen 5 en 6 lijken een terzijde te vormen, maar dan wel een heel functioneel terzijde. Hier klinkt namelijk Exodus 15:23-26 door. In dit bekende gedeelte gaat het over het stuk hout dat Mozes in het bittere (>Mara) water werpt, dat daardoor zoet wordt (vs. 25a). In het vervolg van deze Exodusperikoop gaat het dan over het houden van wetten en regels en het feit dat de Heer degene is die het volk geneest (vss. 25b-26). Op het eerste gezicht is het verband tussen het gebeuren te Mara (vss. 23-25a) en het vervolg (vss. 25b-26) niet zonder meer duidelijk. Toch ligt hier een duidelijk verband gezien het woordspel tussen het aanwijzen (jārāh) van het stuk hout en de goddelijke aanwijzingen door wetten en regels, of kort gezegd de Thora (vgl. Bubers ‘Weisung’). In de verandering van het water door het aangewezen stuk hout, is de helende kracht van Gods aanwijzingen (Thora) getekend. Dit betekent echter dat in Jezus Sirach 38:1-8 wordt teruggegrepen op de Thora! Heel opvallend verwijst Jezus Sirach 38:9b ook weer terug naar Exodus 15:26. Daarmee is Exodus 15:23-26 niet alleen structuurbepalend voor zowel het eerste als het tweede gedeelte, maar worden de gedachten die Jezus Sirach uiteenzet in het eerste en tweede gedeelte, ook verbonden via een tekst uit de Thora. We zijn dan met recht in het hart van de Schrift!

Genezing

Behalve het vreemde slot, spreekt de perikoop, zoals boven al werd aangeduid, heel positief over de arts en de apotheker. Zij zijn door God geschapen. Het is niet alleen onverstandig om geen gebruik te maken van hun kennis en kunde, maar men doet dan zelfs af aan Gods glorie op aarde: ‘Het werk van de Heer kent geen einde, hij brengt (door arts en apotheker) genezing op aarde’ (vs. 8). God als geneesheer (Ex. 15:26) wordt door Jezus Sirach dus verbonden met het werk van de arts en de apotheker!
Het tweede gedeelte (vss. 9-12) laat een drietal aspecten zien van het ziek zijn en zoeken naar genezing. Allereerst is er sprake van gebed: ‘Bid tot de Heer, dan zal hij je genezen.’ Dat het hier niet gaat om een vanzelfsprekend gebeuren, blijkt wel uit het vervolg. Na deze perikoop over de arts en genezing wordt er gesproken over dood en rouw (vss. 16-23).
Het gebed om genezing wordt vervolgens verbonden met een leven naar de wet en reiniging van zonden (vs. 10). Het is opvallend dat hier het persoonlijk gebed tot de Heer die bij machte is om te genezen (Ex. 15:26!), wordt verbonden met het persoonlijk houden van de Thora, terwijl Exodus 15:26 juist een oproep tot het volk als collectief is. Met andere woorden: tussen het persoonlijk gebed en het persoonlijk onderzoek naar eventueel begane misstappen, klinkt de herinnering aan een collectief gebod! Dit maakt het verband tussen gebed, gebod en genezing complexer en spannender dan op het eerste gezicht lijkt.
Het derde aspect betreft het offer. De NBV, die de Griekse tekst van de kleinzoon van Jezus Sirach volgt, lijkt te willen zeggen dat je dit offer dient te brengen gedurende je ziekte (‘alsof je op sterven ligt’; vs. 11b) met het oog op genezing. Dan lijkt een reinigingsoffer of offer als verzoening voor begane misstappen bedoeld te zijn. Hier is echter sprake van een merkwaardige tekst. De oorspronkelijke Hebreeuwse tekst is helderder: ‘voor zover je bezit toereikend is’. De drie offertermen die voorkomen in dit vers, komen we ook tegen in Leviticus 2:2. Daar gaat het zeker niet over een reinigingsoffer of offer ter verzoening, maar eerder over een gave die iemand aanbiedt vanwege een niet nader genoemde reden. Het zou in dit verband dan heel goed kunnen gaan om een gave na de genezing uit dank voor het leven dat weer als gave mocht worden ontvangen; een gedachte die aan het Oude Testament niet vreemd is.
Ten slotte komen we dan weer uit bij de inclusio: ‘Laat de dokter zijn werk doen, ook hij is door de Heer geschapen’ (vs. 12). Hier wordt het betoog weer teruggebogen naar het eerste gedeelte en komt de reguliere geneeskunde weer helemaal in het vizier! Gebed, gebod, offergave én reguliere geneeskunde blijken geen onverzoenlijke tegenstelling te vormen. En dat wist de wijze Jezus Sirach aan het begin van de tweede eeuw voor Christus al!

Conclusie

Moeten wij nu streng faustisch blijven denken en de reguliere geneeskunst vooral verre houden van het geloof of moeten wij postfaustisch de aandacht meer gaan richten op gebedsgenezing? De wijze Jezus Sirach kon ons hier wel eens thoratisch de juiste weg wijzen. Het is kenmerkend voor de wijsheidsliteratuur om Gods glorie juist te zien in de brede verbanden van de schepping. Wie van Gods scheppingsgaven gebruik maakt, mag na ontvangen genezing juist naar het heiligdom komen om daar met zijn of haar gave de dank te brengen voor het leven dat weer opnieuw als gave mocht worden ontvangen.

Dr. G. van Ek is predikant in de PKN en docent praktische theologie PTU

Noten:

1. Zie o.a. Hub Zwart, Denkstijlen (Annalen van het Thijmgenootschap 93, 3), Nijmegen: Valkhof Pers 2005. Zie met name pp. 210-230.
2. Panc Beentjes, De wijsheid van Jesus Sirach: een vergeten joods geschrift, Budel: Damon 2006, 141-148. [Hfst. 16: ‘Een gedurfde visie op de geneeskunst (Sirach 38:1-15)]
3. Vertaling op grond van de oorspronkelijke Hebreeuwse versie.