Skip to main content

nr5 • 2006 • Kroniek

juni 2006 (20e jaargang nr. 5)

Kroniek
Ruimte voor de Heilige Geest

Ds. G. Hette Abma


Is de enorme aandacht voor het werk van de Geest niet verblijdend? Wie echter zijn oor te luisteren legt, komt tot een trieste slotsom: het lijkt wel een Babylonische spraakverwarring! Wat wij nu meemaken is heel wat anders dan de bijzondere viering van het wekenfeest waarover Lukas ons verslag doet. Anno Domini 33 is het juist de verrassende ervaring dat ieder in zijn eigen taal de magnifieke daden van God hoort verkondigen. Taalbarrières worden zomaar weggenomen. Dat is helemaal niet verwonderlijk: want de Geest doorbreekt de grenzen die door mensen zijn gemaakt.

In onze situatie merken we hoe de communicatie vaak ernstig verstoord is. Waarom verstaat een bevindelijk gereformeerde dominee niet wat een pinksterbroeder beweegt? Hoe komt het dat er geen verheugde respons vernomen wordt, maar woorden van zorg en moeite gehoord worden? Waar is het aan te wijten dat een vrijgemaakte predikant stampij maakt als zijn collega’s begeren dat er ‘New Wine’ geschonken wordt? Laat spotters niet veronderstellen dat ze te diep in het glaasje hebben gekeken. Opnieuw gebeurt wat Joël heeft gezegd: God zal aan het eind der tijd zijn Geest uitstorten over alle mensen. Uw zonen en uw dochters zullen profeteren. - En wie wil hen dat verbieden? - Jonge mannen zullen visoenen krijgen en oude mannen zullen bijzondere dromen hebben. - Denkt iemand dat te kunnen verhinderen?  

Polarisatie

Vorig jaar november is door de Christelijke Hogeschool Ede in samenwerking met CV/Koers een studiedag belegd over de Geestesgaven. Onmiddellijk hebben de christelijke gereformeerde hoogleraar J.W. Maris en de vrijgemaakte docent C.J. Haak uiting gegeven aan hun misnoegen betreffende de positieve benadering van de charismatische verschijnselen binnen de kerken der Reformatie. Bijna elke dag krijgen we in de christelijke kranten de verslagen over de strijdtonelen die zich op de slagvelden afspelen. Met een aantal voorbeelden wil ik dit illustreren.
Met gevoel voor dramatiek zei prof. dr. W. Balke dat het schip van de kerk vandaag meer dan ooit uit de luwte in de volle stormachtige zee is terecht gekomen. Op deze smeuïge taal vergastte hij de predikanten van de Gereformeerde Bond tijdens de contio. Kordaat stelt hij vast dat de kerkverlating met grote snelheid verder gaat. Zijn we als dienaren van het Woord in staat de rijkdom en de vrijheid van het Evangelie te laten schitteren tegen de afgrond van het nihilisme en de terreur van de islam? Dat lukt volgens hem niet als we ons gehoor aanraden houvast te zoeken in het drijfzand van onze ervaringen, hetzij reformatorisch of evangelicaal. De één maakt zich druk om geestesgaven, de ander om rituelen. We proberen altijd weer de Geest in onze greep te krijgen. Dat alles leidt alleen maar tot eindeloos gezwabber.
Wie de schoen past, kan deze subiet aantrekken. Voor dr. J. Hoek moet dit lukken. Enkele dagen na de jaarlijkse predikantenconferentie sprak de hersteld hervormde predikant W. van Vlastuin tijdens een studiedag voor theologiestudenten uit zijn eigen kerkverband. Hij memoreert dat door een onderzoek van CV/Koers aan het licht is gekomen, dat tweederde van de predikanten van de gereformeerde gezindte ruimte wil geven aan de gaven van de Geest. Dit komt ook tot uiting in een recent verschenen boek Gaven voor de gemeente. Over het werk en de gaven van de Heilige Geest, Zoetermeer 2005. Pertinent neemt Vlastuin stelling tegen Hoek, omdat die van oordeel is dat de kerk de charismatische beweging positief-kritisch tegemoet dient te treden. Onbegrijpelijk is het voor hem alleen al dat deze theoloog veronderstelt dat het mogelijk is charismatische elementen te integreren in de gereformeerde theologie. Dat is – nu even met mijn eigen woorden gezegd - zo iets als dogmatiek van het zuiverste water mengen met het vuur van de Geest. Een onmogelijke combinatie moet dat zijn!  
Dr. W. van Vlastuin spitste zijn betoog toe op de gave van de profetie. Als sleuteltekst noemde hij de woorden van Paulus betreffende de gemeente: Gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus de uiterste hoeksteen is (Ef. 2:20). Het gaat volgens hem om het unieke ambt van de apostelen en de profeten. Hun getuigenis klinkt alleen op het beslissende heilshistorische moment. Op herhaling moeten we niet rekenen. Profetie, zoals die in de Bijbel voorkomt, vindt nu niet meer plaats, want de canon is afgesloten. Van mijn kant wil ik graag vernemen of de Heilige Geest op die manier niet monddood gemaakt wordt. Direct zullen we mogen aannemen dat de Heilige Geest zich op de beslissende punten geheel heeft uitgesproken. Maar tot bemoediging kan de Geest toch nog wel opnieuw gaan spreken? Ten overvloede wil ik er van mijn kant direct bij aantekenen dat de Geest nooit in conflict zal raken met het reeds gegeven Woord. Te dwaas voor woorden te veronderstellen dat God met zichzelf in tegenspraak zou komen!

Vuurbang

Op grond van allerlei vooroordelen is dr. Van Vlastuin niet ontvankelijk voor wat de Geest nu concreet tot de gemeente te zeggen heeft. We krijgen te horen dat hij beducht is voor de invloed van de charismatische beweging, omdat die kan leiden tot relativering van het dogma. Niet de leer, maar de sfeer. De ervaringen gaan dan prevaleren boven de leerstellingen. Daarop zou ik willen reageren: alles kan gebeuren, maar het hoeft niet per definitie. De predikant zegt bang te zijn dat in de charismatische beweging de verzoening wordt gerelativeerd. Opnieuw: akkoord. Maar het behoeft niet het geval te zijn. Zo zal hij zelf ongetwijfeld op een zelfde manier reageren, als door mij naar voren gebracht wordt dat ik er bang voor ben dat bij bevindelijk gereformeerden de vrome mens in het middelpunt van de aandacht komt te staan. Vreemd overigens dat ze juist in die kring zo vuurbang zijn voor de charismatische ervaringen. Er wordt een sterke hang naar bevinding opgeroepen en dan lijkt het erop dat zo’n verlangen niet in vervulling mag gaan. De stelling van dr. Van Vlastuin wijst toch duidelijk in die richting: voor het christendom in Nederland is niet de ongeestelijkheid buiten de kerk het grootste gevaar, maar de overgeestelijkheid binnen de kerk. Wie knippert niet even met zijn ogen wanneer hij zo iets leest? Wat een verschil met wat de jonge dominee Wim van Vlastuin schreef in zijn mooie publicatie Opwekking die bij De Banier verscheen in 1989.
Vanouds is er in de Gereformeerde Kerken in Nederland een zekere aversie tegen een ervaringsmatige beleving van het geloof. Toch hebben we de laatste decennia kunnen zien hoe ook daar een charismatische beweging door de gemeenten gaat. Al zijn er ook uitingen van achterdocht. Dat geldt zeker ook binnen de Nederlands Gereformeerde Kerken. Daar heeft tot verrassing van velen New Wine duidelijk weerklank gevonden. Dit is een vernieuwingsbeweging binnen de Anglicaanse Kerk in Engeland. Als zendingspredikant maakte Dick Westerkamp in Rwanda kennis met New Wine. Nadat hij voorganger is geworden in Houten vraagt hij aandacht voor het gebedspastoraat. Dit betekent dat er tijdens een pastoraal contact ruimte gegeven wordt voor een inzicht dat God wil geven. Zo valt er soms een verrassend licht over de problematiek waar een gemeentelid mee kampt. Ook wordt het ministry-gebed geïntroduceerd. Na de kerkdienst kan iemand voorbede vragen. Daarbij leeft de concrete verwachting dat de Heilige Geest krachtig wil doorwerken.

Achterdocht

Eind januari 2006 werd de zevende gemeenteconferentie van de Nederlandse tak van de New Wine-beweging gehouden in Houten. Tijdens die ontmoeting heeft Dick Westerkamp de bezoekers willen toerusten om zich weerbaar te kunnen opstellen, wanneer ze met achterdocht te maken krijgen en bestreden worden. Zo kwam de vraag aan de orde: ben je nog wel gereformeerd als je streeft naar charismatische vernieuwing? Volgens Westerkamp is het juist gereformeerd om open te staan voor correctie. Je bent gereformeerd om steeds weer hervormd te worden. Een traditie kan stollen en wordt dan tot een vrieskist. Juist de werking van de Heilige Geest hebben we nodig om op een goede temperatuur te komen. Nog zo’n telkens opkomende vraag: is er geen gevaar van excessen? Zijn respons is helder: je moet het kind niet met het badwater weggooien. Ten slotte nog een reactie op de vaak geuite verdenking dat de ervaring zo normatief wordt. Dit verwijt kaatst Westerkamp terug naar zijn tegenstanders: ’Domineren bij hen geen andere ervaringen, bijvoorbeeld dat er geen wonderen meer gebeuren? Veel orthodoxe reformatorische christenen hebben de wereldbeschouwing van de Verlichting. Alles is dichtgetimmerd. God is eigenlijk teruggezet op de achterste bank in de kerk. Het maakt geen verschil of Hij er is.’ Kort en krachtig is zijn verweer: ‘We moeten onze ervaring conformeren aan de Schrift en niet de Schrift aan onze ervaring.’

Azusa Street

Eigenlijk lopen de traditionele kerken een eeuw achter. Juist dit jaar wordt immers herdacht hoe in april 1906 de zwarte prediker J. Seymour tijdens een samenkomst in een haveloos gebouw aan de Azusa Street te Los Angelos krachtig werd aangeraakt door de Heilige Geest. Voor zo’n explosieve manifestatie bleek de gevestigde kerk te klein te zijn. Sindsdien heeft de pinksterbeweging een stormachtige groei doorgemaakt. Wereldwijd zijn er 597 miljoen christenen die tot die beweging gerekend kunnen worden. Dat is ruim een kwart van alle christenen. Naar verwachting zal dit aantal de komende twintig jaar met de helft toenemen. Ter gelegenheid van het honderdjarig jubileum van de Azusa Street Movement hebben de Verenigde Pinkster- en Evangeliegemeenten (VPE) voor het jaar 2006 als thema gekozen: Heilige Geest, kom met kracht! Om een goede impuls daarvoor te geven werd het boek van de twee pinkstertheologen Robert en William Menzies: Spirit en Power in het Nederlands vertaald en uitgegeven onder de titel: Geest en kracht.
Zowel vader als ook zoon Menzies zijn in februari en maart 2006 naar ons land gekomen om hun visie uit te dragen. Opvallend is hun bescheiden manier van spreken. Naar hun besef is ondanks de groei van de pinksterbeweging de toekomst toch onzeker: zal het lukken een solide onderbouwing te geven van haar geloof en dit over te dragen aan de komende generatie? Karakteristiek voor de pinksterbeweging is het verlangen naar een diepere ervaring in de omgang met God. Dr. William Menzies keert zich tegen elitarisme op basis van de charismata. De tweedeling van gewone en echte gelovigen is volgens hem een gevaar voor de pinksterbeweging. De nadruk op buitengewone ervaring van Gods glorie is niet terecht. Het is nodig in te zien dat God soms luider spreekt door het lijden heen. We moeten dus niet te veel geïmponeerd worden door openbaringen van geestelijke kracht. Overigens wil hij wel vasthouden aan de gedachte dat wedergeboorte en heiliging onderscheiden moeten worden van de bekrachtiging die de Geest wil geven tot getuigenis in de wereld. Dankzij de doop met de Geest ontstaat er geen superieur soort christendom. Aangezien dit dikwijls in twijfel getrokken wordt zal nadere uitleg altijd welkom zijn.

Cessationisme

In zijn boek Geest en kracht geeft Menzies senior omstandig aan dat er een onderscheid is in de manier van spreken over de Heilige Geest door Lukas en Paulus. De apostel Paulus beschrijft vooral het verlossingswerk door de Geest en de evangelist Lukas legt de nadruk op de charismatische en profetische dimensie van het werk van de Geest. Het gaat bij hem om het effectieve getuigenis van de gemeente in het werk van zending en evangelisatie. Wie de pinkstergave gelijk stelt met de bekering laat het missionaire aspect verloren gaan en doet tevens de verwachting van de komst van Jezus in heerlijkheid verslappen. Op dit punt ligt naar het inzicht van William Menzies de betekenis van de pinksterbeweging voor de traditionele kerken: graag wil men het verlangen wakker roepen naar de vervulling met de kracht van de Heilige Geest. God wil ook in deze tijd grote dingen doen. Gelukkig blijkt het bastion van het cessationisme steeds meer geslecht te zijn geworden. Met andere woorden: men gaat er niet langer van uit dat God na de tijd van de apostelen is opgehouden de bijzondere gaven van de Geest te schenken.
In allerlei publicaties over de hernieuwde belangstelling voor het werk ven de Heilige Geest kwam ik steeds weer tegen dat er een verschil is tussen de pinksterkerken en de verwante evangelische beweging. Volgens de pinkstergelovigen volgt de doop met de Heilige Geest als een aparte ervaring ná de persoonlijke bekering. De evangelischen zijn ervan overtuigd dat de bekering en de geestesdoop gelijktijdig plaats vinden. Is het niet mogelijk het verschil van opvatting uit de wereld te helpen? Jaren geleden las ik de verhelderende visie van Dennis en Rita Bennett in hun boek Nieuw leven met de Heilige Geest, Kampen 1975. Sinds de wedergeboorte woont de Geest in je, maar wanneer je zijn presentie volledig aanvaardt ontvang je zijn geschenken. Daarbij wordt het wat verouderde voorbeeld van het antichambreren gebruikt. Wanneer je nog volop bezig bent met de voorbereiding van de ontvangst, dient een gast zich reeds aan. Je laat deze even in de voorkamer wachten tot je gereed bent om de bezoeker hartelijk te verwelkomen. Wie ziet hoe schraal en schriel het er in het kerkelijk leven aan toegaat, mag wel vragen: heb je de Heilige Geest ooit welkom geheten?
Het lijkt me goed als nog een andere kwestie aan de orde komt. Is het spreken in tongen het noodzakelijke teken van de geestesdoop? Volgens dr. C. van der Laan, hoogleraar theologie van de pinksterkerken aan de VU en directeur van de Azusa Hogeschool, werd daar in het begin van de geschiedenis van de pinksterbeweging wel eens krampachtig mee omgegaan. ‘Je kunt niet zomaar zeggen dat iemand die niet in tongentaal spreekt, niet in de Geest is gedoopt’, geeft hij te kennen. ‘Je mag in tongen spreken, je hoeft het niet.’ Dit is volgens hem tegenwoordig de gangbare opvatting in zijn kringen. Zo kunnen wij dus nog steeds leren van de fouten die bij de eerste generatie van de pinkstermensen gemaakt zijn. Het staat overigens reeds in de eerste brief aan de gemeente van Corinthe met de suggestieve vragen: zijn ze allen apostelen? Zijn ze allen profeten? Hebben ze allen de gaven der genezing? Spreken ze allen tongentaal? Zijn ze allen in staat die taal te vertolken? Niet, dus! Streef ernaar de beste gaven te ontvangen (12:29vv).

Bezorgdheid

Ongeveer tegelijkertijd laat ds. M. Karens een heel ander geluid horen tijdens de winterconferentie van de Jeugdbond van de Gereformeerde Gemeenten in Haamstede. Volgens hem is het werk van de Heilige Geest vooral gericht op het toepassen van het heil aan de harten van verkoren zondaren. Hij wees de opvattingen die in de pinksterkringen en de charismatische beweging leven over de doop met de Geest als een tweede zegen van de hand. In die kringen legt men naar zijn inzicht te veel nadruk op de genadegaven. Aan het slot van zijn lezing gaf hij uitdrukking aan zijn bezorgdheid over de toenemende invloed van dergelijke opvattingen in de reformatorische gezindte. Zelf wil de genoemde predikant staan in de traditie die al van de vroege kerkvaders af leert dat de bijzondere geestesgaven uitsluitend voor de begintijd van de kerk golden. Als ik hem goed begrijp moet er dus helemaal geen aandacht gevestigd worden op de genadegaven. Heel beducht is ds. Karens voor de charismatische beweging, want daardoor zal onvermijdelijk het gereformeerde erfgoed verkwanseld worden. Met deze overtuiging staat hij niet alleen. In het Reformatorisch Dagblad schreef ds. C. Harinck een behoorlijk negatieve recensie over het reeds genoemde boek Gaven voor de gemeente. Het geeft volgens hem een eenzijdig beeld. Dit komt omdat het geschreven is door voorstanders van de charismatische gaven. Men moet volgens hem er beslist andere boeken naast lezen. Bij al de beschreven ervaringen mis ik de boetvaardige tollenaar en de Christus, die met God verzoent. Nu maar hopen dat er straks niet iemand in het tenue van die befaamde tollenaar binnenkomt en zich vervolgens ontpopt als een zelfgenoegzame farizeeër. Onvermijdelijk zal zijn spraak hem openbaar maken: O God, ik dank u dat ik verwaardigd word ootmoedig te zijn vol besef van al mijn zonden en dat ik niet ben als al die charismatisch bevlogen druktemakers!
Grote bezorgdheid blijkt er ook te leven bij de docent missiologie C.J Haak, zoals hierboven al gememoreerd. Medio maart heeft zijn eigen Theologische Universiteit in Kampen gedurende twee dagen een congres over de Heilige Geest georganiseerd. Er zijn daar ook workshops gegeven door voorstanders van de charismatische vernieuwing. Haak hoopte op een zorgvuldige bezinning vanuit de Bijbel. Of het tot een echt gesprek gekomen is, moeten we betwijfelen.

Streeptheologie

Enige bekendheid kreeg Kees Haak als medeauteur van het Candlestand Statement, een belijdende verklaring van vrijgemaakte zendingsdeskundigen en leiders van zendingskerken tegen charismatische invloeden. Zijn bedoelingen worden toch helaas niet direct helder, wanneer hij reageert op een serie vragen die een journalist van het Nederlands Dagblad hem stelt. Hij herkent zich niet in de streeptheologie, alsof er na de nieuwtestamentische periode geen gaven van de Geest meer voorkomen. Natuurlijk kan de Geest wonderen doen. Er is genezing op gebed. Maar er is wél een streep gezet, heet het dan vervolgens weer. De canon is afgesloten. Er komen geen gezaghebbende woorden van God meer, boven de Bijbel uit. De wonderen in de Bijbel zijn ook onze wonderen, die het gezag van Christus en van de apostelen voor ons onderstrepen. Een dergelijke benadering roept toch onvermijdelijk de vraag op of het bijzondere werk van de Geest beperkt blijft tot wat vroeger gebeurd is?
Vooral blijkt Haak grote bezwaren te hebben tegen het feit dat charismatisch bevlogen figuren vooral kicken op bijzondere verschijnselen als het ultieme bewijs voor de presentie van God. Maar de Geest werkt toch ook op een gewone catechisatie, is zijn verweer. Het lijkt me niet dat iemand dit zal willen ontkennen. Naar het oordeel van Haak vergeet men de specifiek historische situatie in het begin van de geschiedenis der kerk. Het Nieuwe Testament is geschreven in de turbulente tijd. De kerk moest uit de gesloten atmosfeer van het oudtestamentische volk. Dat was een omslag! Er was een hele lanceertrap en een startraket nodig om de shuttle van de nieuwtestamentische kerk in de lucht te krijgen. En nu geeft de Geest af en toe nog een boost, zo vaak of zo mondjesmaat als Hij wil. Voor de rest is onze taak gewoon huis-, tuin- en keukenwerk.
Wat we ons daarbij concreet moeten voorstellen? Daar laat Haak ons niet over in het ongewisse. In onze tijd is er veel aandacht gekomen voor de ziekenzalving. Daar moet de docent missiologie kennelijk niet veel van hebben. Hoor maar hoe hij zijn uitleg geeft van wat de apostel daarover schreef: ‘Jacobus heeft het over de ouderlingen die stervende zieke zalven met olie. Dat betekende in die dagen gewoon een verfrissing, voor mensen die in bed lagen te stinken. Een lekker geurtje op, een nat washandje, het kussen even opschudden. Dát zegt Jacobus.’ Ongemerkt wordt de apostel zo gepromoveerd tot de schutspatroon van de hospices. De gereformeerde ouderlingen kunnen zich mooi laten inschakelen als werkers bij de terminale thuiszorg. Of is er toch iets niet in de haak met een dergelijke exegese?

Dwaling

Voor de andere opponent prof. dr. J.W. Maris komt eind maart het moment waarop hij zijn gram op de voorstanders van een charismatische vernieuwing kan halen. Tijdens de jaarlijkse conferentie van het Contact orgaan Gereformeerde Gezindte kreeg de hoogleraar dogmatiek aan de Theologische Universiteit te Apeldoorn voluit de gelegenheid negatief te spreken over de grotere openheid voor de charismatische beleving van het geloof.  ‘Een dwaling is bezig de kerken van gereformeerd belijden binnen te dringen. In een charismatisch denkpatroon verspelen wij de reformatorische rijkdom van het sola gratia, sola fide, sola Scriptura en solo Christo.’ Prof. Maris realiseert zich dat hij vlijmscherpe taal gebruikt, maar dit is noodzakelijk vanwege de ernst van de situatie. Er is geen serieuze respons op het verzet tegen de integratie van charismatische elementen in het gereformeerde denken en leven. Men zoekt het helemaal in het ervaringsmatige, terwijl het naar zijn overtuiging moet gaan om de opbouw van de gemeente. Dit roept bij mij de vraag op: is hij op die manier niet bezig alles tegen elkaar uit te spelen, wat dankzij de Geest prima met elkaar verbonden kan worden? Nog een dergelijk voorbeeld: De centrale plaats die Christus voor de gelovige heeft, moet het onmogelijk maken dat iemand op zijn eigen gaven gefixeerd kan raken. Volgens mij is dit beslist niet de bedoeling als er aandacht gevraagd wordt voor wat de Heilige Geest ons wil schenken. Enorm veel wordt er allemaal maar gesuggereerd. Als het bijvoorbeeld gaat over genezingen is er alle reden te denken aan occulte ‘wonderen’. Gebedsministry wortelt volgens hem in het werk van de psychotherapeut C.G. Jung. We moeten steeds principieel vragen naar de bron van onze ervaringen: is het uit God of uit de duisternis? Het is toch niet vreemd als Maris zich moet beklagen over het feit dat er nauwelijks gesprek op gang komt? Naar zijn besef gaat men niet op tegenargumenten in. ‘Zo dendert de charismatische trein, voortgeduwd door een toenemend aantal voorstanders maar door en lijkt hij niet meer te stoppen.’
De grondslagen van de Reformatie worden aangetast, zo wordt Maris niet moe te verklaren. Een journalist stelt medio april aan hem de vraag: ‘Toch heeft een gereformeerd theoloog als J. Hoek (Gereformeerde Bond) voorstander van een grotere openheid voor de Geest, herhaalde malen gezegd dat de rechtvaardiging door het geloof centraal blijft staan.’ De reactie liegt er niet om: ‘Ik vind Hoek naïef als het gaat om het binnenhalen van fenomenen als profetie, tongentaal en gebedsgenezing, de bijzondere gaven waarop de charismatische beweging zich concentreert.’ Als er enigszins geschokt verder op doorgevraagd wordt, geeft Maris te kennen dat hij het – ook theologisch – goed kan vinden met Jan Hoek. ‘We kennen elkaar al jaren en dat we elkaar nog niet gesproken hebben is een kwestie van volle agenda’s.’ Ondertussen blijft hij wel zijn indringende waarschuwingen geven: ‘Het is een reëel gevaar dat we door charismatische invloed een andere geest, een ander evangelie, een ander Jezus leren kennen. Ook de duivel doet zich voor als een engel des licht, zoals in 2 Korinthe 11 staat.’ Door zulke insinuaties wordt een kloof geschapen die straks niet meer te overbruggen is. Toch maar eens tijd vrijmaken voor een echt gesprek met geestverwante broeders en zusters, zou ik zeggen. Dan kan blijken dat Jan Hoek echt niet zo naïef is.

Positief verlangen

Aan veel van wat ik de laatste maanden in mijn dossier gestopt heb, kan geen aandacht geschonken worden. Ter afsluiting van mijn verslaggeving betreffende een spraakverwarring als in de vlakte van Sinear geef ik graag royaal aandacht aan hetgeen drs. A.L.Th. de Bruijne, docent ethiek aan de vrijgemaakt-gereformeerde Theologische Universiteit, begin mei heeft geschreven in het weekblad ‘De Reformatie’. Voorstanders van charismatische vernieuwing bepleiten dat er meer openheid zal zijn voor bijzondere gaven als het spreken in tongen, gebedsgenezing en profetie, zoals die beschreven worden in het Nieuwe Testament. Daarover is in gereformeerde kring nogal wat discussie. De Bruijne waarschuwt voor een te globale manier van beoordelen. Hij maakt daarom onderscheid tussen drie stromingen.
Ten eerste verlangen veel kerkleden naar geestelijke vernieuwing. Graag wil men dat God meer centraal staat en dat dit ook merkbaar wordt in het geestelijk leven. Of men zoekt een volledige overgave aan Christus. De universitaire docent vindt dit verlangen positief, omdat dit wezenlijk hoort bij christenen. Vanuit het besef van eigen armoede volgt een levenslang verlangen naar geestelijke vernieuwing. Bij een tweede stroming signaleert De Bruijne de dwaling dat er een tweedeling is tussen christenen, die al dan niet de doop met de Heilige Geest ontvangen hebben. Deze foute gedachte uit zich in hoogmoed en ongeduld. Men geeft hooghartig te kennen dat men ‘het’ zelf gevonden heeft en dat dit bij veel anderen nog niet het geval is. Deze mensen zijn ongeduldig ten opzichte van christenen die nog niet zover gekomen zijn. Zo’n dwaling moet zorgvuldig worden weersproken. Het verlangen naar geestelijke vernieuwing kan gehonoreerd worden maar de hoogmoed en het ongeduld moet krachtig afgewezen worden. De derde stroming bestaat uit theologen, predikanten en gemeenteleden die intensief bezig zijn met een bijbelse bezinning. Intuïtief  voelen ze aan dat de gereformeerde traditie lacunes vertoont, die gevuld dienen te worden. Deze groep vindt dat het werk van de Heilige Geest meer aandacht mag krijgen. Ze attenderen op de betekenis van handoplegging en waarderen ziekenzalving positief. Vaak komt een impuls uit de charismatische beweging, maar evengoed kunnen we zeggen dat het voortkomt uit de bezinning op de Bijbel zelf. Ieder weet hoe moeilijk het is om het fenomeen van de nieuwtestamentische profetie goed in beeld te krijgen. Op exegetische en bijbels theologische gronden kan verdedigd worden dat profetie nog steeds voorkomt. Iets vergelijkbaars is aan de orde bij tongentaal en ziekenzalving. De universitaire docent roept op de volgens hem legitieme discussie binnen een bijbels kader niet te smoren. De gereformeerde traditie is een levende traditie. Verabsolutering van bepaalde inzichten is per definitie onmogelijk, omdat er steeds een nieuwe oriëntatie op het Woord van God nodig zal zijn. Eventuele leemten dienen gevuld te worden. Met deze wijze woorden wil ik graag deze kroniek afsluiten. Als de Geest alle ruimte krijgt, behoeven we niet langer te praten over lacunes.