Skip to main content

nr5 • 2006 • Laatst geboekt

juni 2006 (20e jaargang nr. 5)

Laatst geboekt

Het treft dat ik kort voor de zomervakantie aan de beurt ben om deze rubriek te vullen. Als liefhebber van dikke pillen kan ik Kontekstueel-abonnees, die verstrooiing zoeken én hun horizon willen verruimen, wellicht van dienst zijn bij het vullen van de boekenafdeling in hun bagage.  En anders hun echtgenotes wel. (Kontekstueel-abonnees zijn vooral mannen, maar hun vrouwen blijken in elk geval deze rubriek vaak te lezen.) Er zijn weer verbazend mooie boeken verschenen en ik kan van mijn stapel favorieten er maar enkele beschrijven.

Vader en dochter

‘Het heeft me verbijsterd hoe mijn ouders, ondanks hun wereldsheid en belezenheid, binnen de kortste keren nationaal socialistische waarden zijn gaan aanhangen. Ze gleden er bijna achteloos in, zoals iedereen in hun omgeving. Terwijl ze in hun dagboeken over de onnozelste details schreven, wijdden ze geen woord aan de boekverbranding in 1933, de invoering van de jodenster in 1941 of de deportaties van de joden van Halberstadt in 1942. Daar staat je verstand bij stil. Toch denk ik dat mijn vader nooit een echte nazi was. Hij ging bij de partij, omdat hij het idee van het Groot-Duitse rijk aanhing, maar hij was geen notoire partijganger en hij tekende zijn privé correspondentie nooit met Heil Hitler, terwijl dat wel gebruikelijk was. Hij was vooral een overtuigd soldaat. Als hij zijn vader niet in het familiebedrijf had moeten opvolgen, was hij zeker beroepssoldaat geworden.’ Dit is een fragment uit een interview met Wibke Bruhns, schrijfster van ‘Het land van mijn vader’ - geschiedenis van een Duitse familie.
Wibke is zes jaar als haar vader wegens zijn betrokkenheid bij de bomaanslag op Hitler op 20 juli 1944 door de nazi’s beschuldigd wordt van hoogverraad. Na de verloren slag bij Stalingrad in 1943 is hij waarschijnlijk gaan twijfelen aan Hitlers competenties. Ook de omstandigheden van de dwangarbeiders, die de V2 moesten bouwen in concentratiekamp Mittelbau-Dora, hebben hem mogelijk tot andere inzichten gebracht. Naakt opgehangen aan een vleeshaak stierf hij op 26 augustus 1944 een langzame dood. Pas in 1979 komt zijn dochter Wibke achter deze geschiedenis als ze een video ziet waarop haar vader voor het Volksgerichtshof staat. Toen wist ze meteen dat ze een boek over hem wilde schrijven. Haar moeder had dagboeken van haarzelf en van haar vader, maar Wibke durfde haar niet om dat materiaal te vragen, want vader was een open wond in de psyche van haar moeder en er werd thuis niet over hem gesproken. Pas na de dood van haar moeder in 1987 kreeg ze de beschikking over de documenten. In 1989 kwam ze bovendien bij toeval in het bezit van twaalf kisten met familiepapieren, die op de zolder van de Liebfrauenkirche in Halberstadt in het voormalige Oost-Duitsland, waar het ouderlijk huis van Wibke stond, waren opgeslagen. Zo was het enorme familiearchief bewaard gebleven. Het kostte haar drie jaar om alles door te nemen.
De proloog van haar boek eindigt met: ‘Wie ben ik om nu te oordelen, terwijl het erom gaat het verleden te begrijpen? Het is niet aan mij om rekeningen op te maken, ik moet mijn hoogmoed beteugelen. Ik wil begrijpen hoe datgene ontstaan is wat mijn generatie, die van de nakomelingen, zozeer beschadigd heeft. Daartoe moet ik terug naar de geschiedenis van hen die mijn geschiedenis beschreven hebben, terug dus naar de voorvaderen van de familie. Ik moet naar Halberstadt.’
Wibke Bruhns beschreef de boeiende geschiedenis van een gerespecteerde koopmansfamilie uit de gegoede burgerij, waarvan de zonen dienst deden in het Duitse leger, soms zowel in de Eerste als in de Tweede Wereldoorlog. Dat mensen die het economisch slecht hadden, vielen voor wat Hitler hun voorspiegelde heb ik me altijd wel kunnen voorstellen. Maar hoe weldenkende mensen zich konden laten meenemen door zijn brallerige praat, was me een raadsel. Na het lezen van dit boek besef je waarom de familie Klamroth, en de maatschappelijke stand die ze vertegenwoordigde, zo ontvankelijk was voor het nationaal-socialisme. Politiek en historie worden in het boek gekoppeld aan het persoonlijke, het intieme van een familiegeschiedenis die een halve eeuw omspant.
Je realiseert je vervolgens ook wat een belasting de geschiedenis van Duitsland voor de naoorlogse generatie moet zijn, en de impact die de opdeling van Duitsland in oost en west met vervolgens weer de Wende hebben. Nóg een passage uit het eerder genoemde interview: ‘Mijn generatie, de zestigers, wist altijd: ons had het niet kunnen gebeuren. We veroordeelden onze ouders. Nú weet ik: ik ben anders geworden, omdat ik het voorbeeld van mijn vader had waartegen ik me kon afzetten. En ik betwijfel of mijn generatie het anders had gedaan als ze in die tijd had geleefd. Ik hoef maar naar mijn oudste zus Barbara te kijken om te zien dat het waarschijnlijk niet zo was. Ze was een heel intelligente vrouw en werd toch helemaal meegezogen in het kielzog van het nationaal-socialisme. Zelfs na de dood van onze vader schrijft ze nog in haar dagboek dat ze voor de Führer wil sterven. Later is ze overigens een overtuigd sociaal-democrate geworden.’
Wibke Bruhns, journaliste en onder andere werkzaam geweest als correspondente voor het opinieweekblad Stern in Israël en de VS, schreef een zeer betrokken en toch objectief boek over een wereld die, hoe dichtbij ook, ons ver en vreemd is.

Een zoon

‘Kind van de toekomst’ – de wondere wereld van Otto van Eck (1780-1798) beschrijft het leven van een jongetje dat heel veel kennis tot zich moest nemen, want hij moest een modelburger worden. Zijn vader geloofde in de maakbare mens en een maakbare wereld en wilde de idealen van de Verlichting in praktijk brengen. Het zou allemaal vergeefs zijn, want de zoon stierf op 17-jarige leeftijd aan tuberculose. Hij kreeg een verlichte opvoeding, geïnspireerd door het filantropijnse gedachtegoed. Volgens de door Rousseau beïnvloede filantropijnen moest het lesprogramma van kinderen strak georganiseerd zijn. Natuuronderwijs, het lezen van verantwoorde boeken en handvaardigheid waren vaste onderdelen van het (huis)onderwijs. In het gezin waarin Otto opgroeide kreeg ook de godsdienst de nodige aandacht. Wanneer het gezin door ziekte of slecht weer niet naar de kerk kon, werd Otto opgedragen zijn ouders voor te lezen uit een prekenbundel. En ’s ochtends bij het ontbijt las hij samen met zijn vader religieuze werken.
Toen hij tien jaar was, begon Otto met het bijhouden van een dagboek. Ook dat was onderdeel van zijn opvoeding. Zijn vader en moeder lazen met hem mee en voorzagen zijn schrijfsels regelmatig van commentaar. Voor Otto zelf was het dagboek een middel om subtiel zijn wensen aan zijn ouders duidelijk te maken. Toen zijn vader in een bepaalde periode vaak van huis was, schreef hij nog nooit ‘zulk een nare en onplaizierige zomer’ te hebben gehad. ‘Misschien is de reden hiervan dat papa zo veel te doen heeft en zich nooit met mij kan ophouden of hier en daar eens met mij na toe gaan’. De familie woonde ’s zomers op het landgoed De Ruit bij Delft en ’s winters in een groot huis bij het Buitenhof in Den Haag. Tussen de regels door proef je de eenzaamheid van een kind, waarvoor de voornaamste te verwerven deugd zelfcontrole was. Uit de papieren in het familiearchief en uit Otto’s dagboek rijst het beeld op van een jongetje dat alles goed moest maken. Een familieportret uit 1789 toont een gelukkige familie, waaraan niet te zien is dat er kort tevoren enkele dramatische gebeurtenissen hadden plaatsgevonden. Vier jaar eerder was een zusje van Otto aan de pokken overleden. En nog maar een jaar eerder was Otto’s boertje Adriaan enkel dagen na zijn geboorte aan een zware verkoudheid gestorven. De baby op het portret is Otto’s boertje Franc, die enkele maanden later ook aan een verkoudheid zou bezwijken. Voordat Otto in 1780 werd geboren, had zijn moeder al drie zwangerschappen achter de rug, die eindigden in een miskraam, een vroeggeboorte en de geboorte van een voldragen baby die kort na de geboorte stierf. De geboorte van Otto, ‘een welgeschapen zoon’, werd dan ook ervaren als een wonder.
Met de vondst in een familiearchief van een stapeltje rafelige schriftjes kregen de historici Arianne Baggerman en Rudolf Dekker de dagboeken van Otto in handen. Die werkten zij uit tot een fascinerend en levendig beeld van het maatschappelijk leven ten tijde van de Bataafse Republiek, nadat stadhouder Willem V in 1795 was verjaagd. Tal van aspecten uit het dagelijks leven rond 1800 passeren de revue: leesgedrag en de keuze van lectuur, natuurbeleving, omgang met dieren, tuinrecreatie, tijdsbesef, contacten met dienstbodes, familieleven, godsdienstbeleving, politiek.
De kern van Otto’s wereld bestaat niet alleen uit zijn ouders, broer, zussen en het huispersoneel, maar ook uit de dieren die hij met tuinman Gijs op de Delftse markt koopt: zijn geit, een paard, tortelduiven, konijnen, leeuweriken, puttertjes en de hond die ook op het familieportret te zien is. In de cirkels daaromheen figureren Otto’s vriendjes en vriendinnetjes, de meesters die hem dans-, muziek-, teken-, taal- en rekenles geven, buren en kennissen van de familie en een aantal predikanten. De buitenste ring wordt bevolkt door de pachtboeren en de landarbeiders die op het landgoed werkzaam zijn.
In dit boek, dat een goede indruk biedt van een onderbelichte periode uit de Nederlandse geschiedenis, beschrijven de auteurs Otto’s wereld vanuit het gezichtspunt van dit kind, maar evengoed vanuit het perspectief van zijn liefdevolle ouders. Naast Otto speelt ook zijn vader Lambert in dit boek een belangrijke rol. Van hem zijn eveneens aantekeningen gevonden, die een ingang gaven om Otto’s verhaal in een breder perspectief te plaatsen. De jurist Lambert van Eck en zijn zwager Pieter Paulus waren politiek actieve Patriotten en de beschrijving van hun reis naar Parijs is bijzonder interessant. Otto’s vader werd uiteindelijk zelf slachtoffer van de revolutie waaraan hij eerder zo enthousiast had deelgenomen. Als politiek gevangene mocht hij alleen onder toezicht van een bewaker aanwezig zijn bij het sterfbed van zijn zoon. In een rouwdicht schrijft een vriendin van de familie: ‘Een telg van ongemeene waarde / Gij spaarde aan hem noch kunst – noch vlijt / En zaagt zijn wasdom voor een tijd, / Dan! – deeze spruit was niet voor de aarde.’

Twee sterke vrouwen

Er was een tijd dat je er niet moest komen, want dan maakte je politiek gezien vuile handen, maar iedereen had er wel een mening over. De veranderde politieke situatie en onze welvaart hebben het nu al heel wat mensen mogelijk gemaakt er een vakantie door te brengen: Zuid Afrika. Ik ben er niet geweest, maar door de prachtige romans van Zuidafrikaanse schrijvers is het land me zo vertrouwd geworden  alsof ik er met een camper – ondanks de claustrofobische gevoelens die ik bij zo’n vervoermiddel krijg! – doorheen ben getrokken. De topper van mijn leeslijstje is dan ook het grandioze boek over Milla Redelinghuys, een Afrikaanse boerin die na een lang proces van aftakeling op haar sterfbed ligt, overgeleverd aan de genade en de grillen van haar zwarte huishoudster Agaat. De rollen van de twee vrouwen zijn totaal omgedraaid en staan zo model voor wat zich in de maatschappij aftekent, want ook in dit boek speelt, zoals nog steeds in de Zuidafrikaanse literatuur, het rassenvraagstuk een grote rol.
De schrijfster, Marlene van Niekerk, doceert aan de Universiteit van Stellenbosch en blijkt al in 1994, toen de eerste democratische verkiezingen plaatsvonden, de alom bejubelde roman ‘Triomf’ gepubliceerd te hebben. Dat boek – ik ken het nog niet - gaf een blik op de verschrikkingen ten tijde van de apartheid en op het einde ervan. ‘Triomf’ speelt in de stad. ‘Agaat’ is een ‘plaasroman’, gesitueerd op het platteland. De traditionele plaasroman beschrijft de patriarchale hiërarchie op de boerderij, maar Van Niekerk kiest twee vrouwelijke hoofdpersonen. Milla’s man is een man van het goede leven, die in de ogen van zijn vrouw alles verkeerd doet. En ook de naam van de boerderij ‘Grootmoedersdrift’ geeft aan wie de touwtjes in deze familie in handen hebben. Milla is een erudiete vrouw en probeert goed te ‘boeren’, maar wordt tegengewerkt door haar man. Huishoudster Agaat is afhankelijk van haar bazin, maar verslaat haar anderzijds ook op een aantal fronten.
Milla wordt, terwijl ze pas goed 50 is, getroffen door een aandoening van het zenuwstelstel. De ziekte openbaart zich bij de start van het nieuwe Zuid-Afrika en is zo verweven met de ondergang van de blanke macht. Het sterfbed van Milla neemt een centrale plaats in het boek in. Ze kan niet meer praten en geen vin verroeren, alleen nog met haar ogen signalen geven aan Agaat. De totale afhankelijkheid in zo’n situatie en de wanhoop waaraan een mens dan ten prooi is, dringt tot je door als Milla gekweld wordt door jeuk, maar dat niet duidelijk kan maken.
Agaat leest haar bazin aan het ziekbed de dagboeken van Milla voor, waaruit ze echter sommige passages weglaat en andere herhaalt. Zo wordt het een spel tussen de geschiedenis en het geheugen. Milla op haar beurt observeert Agaat en krijgt van de schrijfster zo – zonder te kunnen spreken – een tegenstem. Dit alles is buitengewoon knap beschreven. Ook Milla’s enige zoon Jakkie, die in Canada woont, wordt in dit ‘gesprek’ ingevoerd. De roman begint met de jeugdherinneringen van Jakkie, die na het doodsbericht van zijn moeder op weg is naar Zuid-Afrika.
Het boek houdt heel lang de spanning vast door pas aan het eind een antwoord te geven op de vraag hoe Agaat op ‘Grootmoedersdrift’ is gekomen en daar een voor een zwarte dienstbode zo bijzondere positie heeft gekregen. De twee vrouwenlevens doen als het ware een stoelendans om de macht, waarbij Agaat het al veel eerder gewonnen lijkt te hebben van Milla als het gaat om de kinderliefde van Jakkie. De man van Milla is om het leven gekomen, Jakkie zit in het buitenland en zo wordt Agaat uiteindelijk baas op ‘Grootmoedersdrift’. Het lijkt erop dat ze net zo heerszuchtig is als haar blanke voorgangers. Machtswellust is blijkbaar niet aan huidskleur gebonden.
‘Agaat’ is evenals ‘Triomf’ bekroond met literatuurprijzen. Het is een boek met zoveel aspecten, dat het je duizelt als je daarover nadenkt. Het legt karakters en de botsing daartussen open (zowel die in het huwelijk als in de verhouding bazin en dienstmaagd), tekent de gang van zaken in een leefgemeenschap – zo’n plaats is een klein dorpje – laat de kracht van herinneringen zien, de onmacht van iemand die is overgeleverd aan een ontluisterende ziekte, en toont een maatschappij waarin de verhoudingen zijn gekanteld. En dan ook nog de natuur. Dat alles in een boek dat zeer leesbaar is. Het is niet te veel gezegd: het is een meesterwerk!

Een zwarte slavenhouder

Tot slot nog één aanrader: ‘De bekende wereld’ van Edward P. Jones. Een indrukwekkende roman die inzicht geeft in het Amerika van vlak voor de burgeroorlog. Augustus, een zwarte slaaf, kan door jaren lang kasten en tafels te maken zichzelf en zijn gezin vrijkopen. Het is voor hem een zware slag als zijn zoon Henry vervolgens een eigen plantage met 33 slaven begint. Henry probeert echter wel een betere baas te zijn dan de meeste blanken. Ik heb geen ruimte om meer te zeggen dan dat het een fascinerend boek is over de tijd van de afschaffing van de slavernij in 1865. De auteur kreeg voor dit boek in 2004 de Pulitzer Prize voor fictie.

Naar aanleiding van:
Wibke Bruhns, Het land van mijn vader. Geschiedenis van een Duitse familie. De Arbeiderspers, Amsterdam, 336 pag.
Arianne Baggerman en Rudolf Dekker, Kind van de toekomst. De wondere wereld van Otto van Eck (1780-1798). Wereldbibliotheek, Amsterdam, z.j., 624 pag.
Marlene van Niekerk, Agaat. Querido, Amsterdam 2006, 584 pag.
Edward P. Jones, De bekende wereld. Querido, Amsterdam 2005, 400 pag.