Skip to main content

nr5 • 2007 • Jezus definieert wat waar ˋJodendom’ is

juni 2007 (21e jaargang nr. 5)

Jezus definieert wat waar 'Jodendom’ is
Gedachtewisseling tussen dr. A.A. Spijkerboer en dr. B. Reitsma (1) 

Dr.  Bernhard J.G. Reitsma (1965) werkte bijna acht jaar onder christenen in het Midden-Oosten. In Beirut was hij stafwerker van IFES en als docent verbonden aan de Near East School of Theology en het Arab Baptist Theological Seminary.  In deze jaren zag hij daar een omgekeerd proces zich voltrekken als de meeste christenen in ons land na de Tweede Wereldoorlog doorgingen. Ontdekten wij steeds meer dat onze diepste christelijke wortels te vinden zijn in het getuigenis van het Oude Testament, dáár groeiden onder druk van de politieke ontwikkelingen christenen steeds verder van deze oudtestamentische wortels weg. De ontwikkeling inspireerde Reitsma tot het schrijven van het boek Wie is onze God? Arabische christenen, Israël en d e aard van God (Boekencentrum 2006).  De redactie vroeg dr. A.A. Spijkerboer op het boek te reageren in een briefwisseling met dr. Reitsma.

Beste collega,

Wij beginnen dus aan een briefwisseling over je boek. Laat ik om te beginnen zeggen dat ik me in grote delen van je boek goed kan vinden. Daarom wil ik mijn gedachten naast de jouwe leggen en dan blijkt wel waar we van mening verschillen.

Eerst iets over de terminologie. Wanneer wij het over ˋde Joden’ hebben, denken we meestal aan de Joden, die in en rondom de synagoge bijeenkomen. In de synagoge voorzover ze de synagoge regelmatig bezoeken, en rondom de synagoge voorzover ze eigenlijk geen boodschap hebben aan de diensten die daar gehouden worden, maar wel joodse gebruiken in acht blijven nemen en zo de joodse cultuur handhaven. We vergeten dan dat er ook messias-belijdende Joden zijn en hen mogen we niet vergeten. Ik zal het dus wel eens over ˋde synagoge’ hebben waar anderen over ˋde Joden’ spreken. Verder wordt er ook wel eens een onderscheid gemaakt tussen ˋIsraël’ en ˋde Joden’ en daar doe ik niet aan mee: die twee woorden betekenen voor mij hetzelfde. (Joden blijf ik met hoofdletter schrijven; de NSB heeft daar tijdens de bezetting een kleine letter van gemaakt en ik volg de spelling van deze heren niet.)

Nu het onderscheid tussen het Oude en Nieuwe Testament. Eerst wordt in de bijbel verteld dat God zijn verbond met Israël sluit en hoe Hij het volk uitlegt, dat het in alle opzichten als partner in zijn verbond kan leven. Dat lukt de Joden niet: ze bederven het verbond, vóór de ballingschap vooral door hun dienst van andere goden en daarna vooral door pogingen hun eigen gerechtigheid op te richten door de werken van de wet. Onmacht? Onwil? Die twee liggen in het menselijk hart onontwarbaar door elkaar. Zo houden de Joden in het Oude Testament ons, heidenen, de spiegel voor: ook wij kunnen alles wat God voor ons doet bederven door achter andere goden aan te lopen en onze eigen gerechtigheid op te richten.
Als het de Joden nu niet lukt met hun hele hart in het verbond met God te leven, - zegt God dat verbond dan op? Nee! Dan neemt God ook Israëls kant van het verbond in de hand en dan geeft Hij zelf, zonder ook maar iets van zichzelf achter te houden, in Jezus, de Jood die zonder ook maar iets van zichzelf achter te houden, helemaal in het verbond met God leeft. Jezus vervult de wet en de profeten, Hij laat de volle en ware betekenis ervan zien, bij voorbeeld door op de sabbat in de synagoge een vrouw die niet recht overeind kon staan weer op te richten. Zo laat Hij zien dat de sabbat een echte feestdag is, en ja, dáár heeft de synagoge bezwaren tegen (Luc.13:10-17). Jezus, de Jood bij uitnemendheid, is de Jood naar Gods hart die zijn verre voorvader David ver overtroeft.
In het middelpunt van het Nieuwe Testament staan kruis en opstanding van Jezus. Bij het kruis blijkt dat Joden en heidenen Jezus, de verbondsmens, niet in hun midden dulden. Daarmee verspelen ze álles: ze kunnen niet voor Gods aangezicht bestaan. Maar bij het kruis blijkt ook nog iets anders, namelijk dat God de misdaad van Joden en heidenen ten goede keert: door de weg naar het kruis te gaan neemt Jezus dat voor Gods aangezicht niet kunnen bestaan op zich, draagt het weg en gooit het in de afgrond. Bij de opstanding blijkt dat Hij dat namens God doet en dat God nu Joden en heidenen een nieuw, herschapen leven geeft, waarin ze door de kracht van de Geest leren lief te hebben. Zo is Jezus Christus de Koning die over Joden en heidenen regeert en hun vrede geeft.
Hier komt mijn eerste vraag: je zegt dat Jezus het Jood zijn ˋoverstijgt’. Waarom doe je dat? Arthur Koestler heeft eens gezegd: ˋLa condition de Juif est la condition humaine portée à l’ extrême’. Vertaald in huis-, tuin- en keuken Nederlands: een Jood is een gewoon mens, alleen van alles een beetje meer. Jood zijn is een aspect van het mens zijn en niet omgekeerd.  Dat overstijgen duikt aan het eind van je boek weer op en dan gaat in mijn hoofd een alarmbel rinkelen.

Ik doe een volgende stap. De synagoge heeft vastbesloten nee gezegd tegen het evangelie van Jezus Christus en dat doet ze tot op de huidige dag. Je merkt terecht op dat een Jood die zich heeft laten dopen, de staat Israël zomaar niet binnenkomt. Met deze synagoge is Paulus in Romeinen 9-11 intens bezig. In 9:1-5 blijkt dat Paulus‘ hele hart naar de synagoge uitgaat en krachtens vers 1 moet je dat hart in verband brengen met het hart van Jezus Christus en met de Heilige Geest. Daarom versta ik onder ˋheel Israël‘ in 11:26 niet het handjevol christenen uit de Joden en de vele christenen uit de heidenen, zoals de Reformatie het opvatte, maar in de eerste plaats de hele synagoge. Als héél Amsterdam de vlag uit heeft, nou, dan zijn er heel wat vlaggen en in dat licht lees ik ook 11:26. (In Op. 7:1-9 lees ik eerst over ˋalle stammen‘ van Israël: twaalfduizend uit elke stam! Pas daarna over ˋde grote schare uit alle volken en natiën en talen’, die niemand tellen kon. De commentatoren hebben er een handje van die stammen van Israël te spiritualiseren. Met welk recht eigenlijk?)
Als je 11:26 anders leest dan ik, zakt Romeinen 9-11 als een mislukte pudding in elkaar. Maar er is nog iets anders waardoor deze hoofdstukken eenzelfde lot treft en dat is: wanneer je doet alsof dat ˋbehouden worden’ in 11:26 buiten het geloof – van de synagoge – in Jezus Christus omgaat. Paulus zegt dat er niet expliciet bij, maar hij moet dat wel bedoelen.
Maar hoe is het dan met dat ˋhierbij is geen sprake van Jood of Griek’ uit Galaten 3:28? Wanneer ik samen met een messias-belijdende Jood voor een kerkdeur kom, zeg ik: ˋGaat u voor, u hebt hier de oudste rechten.’ Dat is dan geen beleefdheidsformule, maar een theologische opmerking. Wanneer we allebei naar binnen zijn gegaan, ga ik naast hem zitten. Dan ga ik theologisch zitten. De Joden krijgen in de ene gemeente van Jezus Christus wel een ereplaats.

Pas nadat ik dit alles gezegd heb, kan ik iets zeggen over het land, maar mijn brief moet niet te lang worden. Daarom zeg ik nu alleen dit: de terugkeer naar het land in de vorige eeuw en vooral na 1945 zie ik als een teken van Gods trouw: na de verschrikkingen die de nazi’s over de Joden hebben gebracht, mag Israël daar op verhaal komen. Ik leg geen direct verband tussen de terugkeer en de bijbelse profetieën over de terugkeer. Over dit alles – en over de Palestijnen! – een volgende keer.

In afwachting van je antwoord, met een hartelijke groet

A.A. Spijkerboer


Beste collega Spijkerboer,

Hartelijk dank voor de open en uitdagende brief, die je hebt geschreven als reactie op mijn boek Wie is onze God?. De toon van je brief heeft me goed gedaan. Het is – zoals je uit ervaring zult weten – niet eenvoudig om een echt en gefundeerd gesprek te hebben over deze materie. De sfeer raakt al gauw verhit en verwordt tot het schieten op elkaar stellingen. In jouw brief doe je dat niet en dat biedt perspectief voor een goede gedachtewisseling. Daarmee wordt één van de doelstellingen achter het schrijven van mijn boek wat meer realiteit, namelijk om het theologisch gesprek over God, Israël en de kerk tussen de verschillende visies te stimuleren. Het kan toch niet zo zijn, dat wie in Christus innig verbonden zijn, niet meer samen rond de Bijbel met elkaar kunnen in gesprek kunnen zijn, vanwege hun verschillende gedachten over Israël? Het kan toch niet zo zijn, dat we dan niet meer samen biddend kunnen luisteren naar wat de Geest tot de gemeente te zeggen heeft?
Dat vraagt overigens wel bescheidenheid; want alleen de Geest kent volkomen de diepte van God; wij kennen slechts ten dele en daarom kunnen we alleen samen met alle heiligen iets van de diepte van de liefde van Christus voor Israël en de volkeren proeven. Dat dwingt ons te luisteren naar elkaar, juist als we van mening verschillen. Zo probeer ik ook te luisteren naar je brief.

Wat je zegt over de plaats van de synagoge kan ik voor een groot gedeelte meemaken. Hoe de Joden in het Oude Testament ons een spiegel voorhouden, hoe God het verbond ondanks Israëls ongehoorzaamheid niet opzegt (al komt het wel onder spanning te staan, zeg ik dan), en dat de Jood Jezus de volle en ware betekenis van het verbond laat zien. Je vraagt echter, waarom ik zeg dat Jezus het Jood zijn overstijgt. Daarvoor geef ik in mijn boek meerdere redenen, maar de belangrijkste drie zijn wel:
1. dat niet ‘jodendom’ definieert wat Jezus is, maar dat Jezus definieert wat waar ‘jodendom’ is, in de zin van: het ware Israël, het jodendom, zoals God dat voor ogen heeft. Jij zegt dat impliciet ook zelf, wanneer je Jezus beschrijft als de Jood bij uitnemendheid. Dat is echter ook een vorm van ‘overstijgen’, want het Jood zijn van Jezus is meer dan de particulariteit van wat door de Joden uit de eerste eeuw als ‘Jood’ zijn werd getypeerd. Het is het Jood zijn, zoals God dat definieert.
2. dat Jezus als de openbaring van God niet in zijn Jood zijn kan worden opgesloten, alsof God op die manier Jood is, dat Hij tot een bepaalde etniciteit behoord. Als we het Jood zijn van Jezus zo beperkt opvatten, dan geldt hetzelfde voor het ‘man’ zijn van Jezus en zouden we God als ‘man’ moeten definiëren. Dat doen we niet, omdat God geen ‘mens’ is. In dat opzicht overstijgt Jezus zijn man zijn. Dan moeten we evenwel op dezelfde wijze benadrukken dat Jezus zijn Jood zijn overstijgt. Transcenderen is overigens iets anders dan ‘achterlaten’ of ‘afscheid nemen van’; het is als een persoon in vlees en bloed, die de werkelijkheid van een foto overstijgt en zo tot leven brengt.
3.  dat Jezus meer is dan een mens alleen; hij is God in het vlees en kan ook daarom niet in de particulariteit van het Jood zijn worden opgesloten. De incarnatie breekt deze van binnenuit open.

Dat Jezus zijn Jood zijn overstijgt, betekent voor alles dat God de hele schepping wil en zal verlossen. Een mens hoeft geen Jood te worden, om bij de God van Israël te behoren. Dat was ook het aanstootgevende voor Israël in de eerste eeuw, dat heidenen als heidenen werden opgenomen in het volk van God.

Tot slot een voorschot op de volgende keer, omdat je zelf het land ter sprake brengt. Ik begrijp je redenering dat Israël na de Holocaust in het land op adem mag komen. Wie zou ik zijn om de Joden dat niet te gunnen? Toch maak ik daar een paar kanttekeningen bij.
Is het bijbels (paulinisch) gesproken niet zo, dat het onmogelijk is om in deze wereld werkelijk ‘op adem te komen’, anders dan op de adem van de Geest. Is dat niet de les uit wat Paulus in Romeinen 8 schrijft over de zuchtende schepping, die zich weet opgenomen door de zuchtende Geest en zo hartstochtelijk uitziet naar en zucht om de komst van de heerlijkheid, wanneer de ware vrijheid van de kinderen Gods ook de schepping raakt? Is het niet zo, dat tot die tijd geen plek op aarde werkelijke rust kan geven? Is het daarom ook niet, dat de brief aan de Hebreeën spreekt over een andere rust, die in het land niet te vinden is (Hebr. 4:8-11)? Als ik kijk naar de geschiedenis in het Midden Oosten is dat ook nog eens bijna aan de werkelijkheid af te lezen. De hoop dat de terugkeer naar het land die rust brengt is voor Israël een illusie gebleken. En niet alleen vanwege de externe vijanden. Ook intern is de ware shalom ver te zoeken. Zou dat niet zijn, omdat ook voor Israël de ware rust niet in het land te vinden is, maar alleen in God, zoals Hij zich in Christus heeft laten kennen?
Overigens – los van deze bijbels theologische aarzelingen – het lijkt er toch ook op, dat Israël in het land slechts op adem kan komen als het de adem beneemt van de volkeren die daar al wonen/woonden. Bovendien komt de meerderheid van de Joden (of zoals je wilt: de synagoge) vandaag vooral op adem in Amerika. Dat geeft te denken.

Tot zover mijn reactie. In Christus verbonden.
Met een hartelijke groet,

Bernhard Reitsma