Skip to main content

nr6 • 2006 • ‘Waarheid moet men niet op een schaaltje wegen’

juli 2006 (20e jaargang nr. 6)

‘Waarheid moet men niet op een schaaltje wegen’

Dr. J.D.T. Wassenaar

Het verzoek van de redactie van Kontekstueel om een reactie op de lezing van professor Immink te geven, heeft bij mij de vraag opgeroepen waarom ik daartoe ‘uitverkoren’ ben. Ik bedacht twee redenen. In de eerste plaats: ik ben jarenlang betrokken geweest bij het werk van de Confessionele Vereniging in de Nederlandse Hervormde Kerk. In de tweede plaats: ik heb onderzoek verricht naar het werk van Noordmans, in 1999 verscheen mijn biografische proefschrift over deze kerkvader. Ik sta dus in de confessionele traditie en ik voel mij verwant met het denken van Noordmans. Dat in ieder geval als ‘plaatsbepaling’.

Bevinding en waarheid

Ik stel vast dat Immink na de inleiding over bevinding en waarheid spreekt. In die volgorde. Ik zou die willen omkeren. Daarmee wil ik aangeven, dat ik sterke nadruk (nog sterker dan de spreker al doet) op de waarheid wil leggen. Het gaat om de openbaring Gods, de verzoening in Jezus Christus, de werking van de Heilige Geest. Deze meer voorwerpelijke benadering heeft in confessionele kring altijd geprevaleerd boven de meer onderwerpelijke die nogal eens in de gelederen van de Gereformeerde Bond te vinden was, hoewel daar ook de lijn van Woelderink aanhang had. Ik denk dan ook aan de correctie die Noordmans onder invloed van Barth en Kohlbrugge in de ethische theologie heeft aangebracht. Eigenlijk brengt Immink een soortgelijke correctie aan wanneer hij bij de bevinding niet de menselijke ervaring, maar de roeping centraal stelt. Meer dan bij ervaring komt bij roeping het externe gezichtspunt aan het licht. Ik denk dat hij - mijns inziens dus volkomen terecht - niets moet hebben van ‘de evangelieprediking in de optativus’ die ‘uit enkele ziekelijke schrijvers van de achttiende eeuw in sommige hoeken van ons vaderland is blijven hangen’ (Noordmans). Bij zulke (kenmerken)prediking raken mensen snel in het moeras van de subjectieve beleving. Overigens ontwaar ik een vergelijkbare tendens tot subjectivisme bij evangelische geloofsgenoten. Het gaat bij hen vaak om hun eigen ervaringen. Zie ook hun liedcultuur. Dan ben ik geneigd om met (Jan) Smelik te zeggen: ‘Een kerklied komt niet op uit de gelovige mens, maar uit het Woord van God’.

Waarheid en confessionalisering

Dus: van mijn kant confessionele instemming met wat Immink over de waarheid en over de bevinding geschreven heeft. Ik ben blij dat Immink zich kritisch over ‘de zucht tot confessionalisering’ in de kring van de Gereformeerde Bond - om niet te zeggen de gehele gereformeerde gezindte - uitlaat. Immers: ‘De belijdenis is geen stok om te slaan, maar een staf om te gaan’ en ‘Waarheid moet men niet op een schaaltje wegen’ (Noordmans). Met scherpslijperij, met muggenzifterij komen we niet verder. Het moet om de kernen van belijden gaan.
Wat de bevinding betreft: mij spreekt vooral ook aan dat Immink bevinding, dan wel roeping,  op een welhaast ‘moderne’ manier inkleurt. Hij zoekt naar ‘godsdienstige taal voor mensen die de gebrokenheid en de misère van het leven ondervinden’. Ik herken daarin de invalshoek van Noordmans in zijn aandacht voor de bedelaar naast de zondaar. In ieder geval is die benadering veel ruimer dan die waarbij het alleen om de eigen ziel en zaligheid gaat. De ‘condition humaine’, het gehele bestaan, is in het geding, onder de herscheppende kracht van de Heilige Geest, die Heer is en levend maakt!

Kerk en groep

Bij het woord ‘confessioneel’ moet men aan een ellips met twee brandpunten denken. In de confessionele traditie is niet alleen gerichtheid op het belijden van de kerk aan de orde, maar speelt ook een bepaalde visie op de kerk als instituut mee. Men heeft altijd voor herstel van de Christusbelijdende kerk van de Reformatie gestreden. Daarbij heeft men in afscheiding nooit een oplossing voor de kerkelijke problematiek gezien. Aan die lijn heeft de Confessionele Vereniging sedert haar oprichting in 1864 vastgehouden, hoewel partijdenken ook in haar boezem wel te vinden was. Daarom brak Hoedemaker in 1897 met de vereniging.
Ik waardeer het in Immink dat hij in confessionele zin over het groepsdenken in de Gereformeerde Bond spreekt. Meer dan hij deed vermoeden toen hij in de inleiding schreef dat de bevindelijk gereformeerde geloofstraditie ‘voluit katholiek’ zou zijn. Daar had ik zo mijn twijfels over… Maar later verheelde de lector zijn kritiek op het groepsdenken dus niet. Inderdaad werd de Gereformeerde Bond in het fusieproces meer en meer tot ‘gelijkgezinde groep’. Kuyper herleefde… Ook plaatselijk zie ik dat verschijnsel her en der. Als bondsgemeente trekt men zich van de kerk als geheel vaak weinig aan. Ik zou het als een gebrek aan solidariteit willen kwalificeren.       

Codes en verhalen

Ook onder ‘geloofsidentiteit en geloofsvorming’, evenals onder ‘bevinding’, spreekt Immink op moderne wijze wanneer hij zegt: ‘Zowel de diepte van het menselijke hart als de hoogte van de hemel moeten aangeboord worden met behulp van verhalen, metaforen en symbolen’. Hij heeft het dan over ‘het goddelijke geheim’. Zulke uitdrukkingen roepen - zeker in de gelederen van de Gereformeerde Bond – misverstanden op, waar Immink zich terdege bewust van is. Het is ondertussen wel zo dat die aanduidingen, die aan een woord als ‘spiritualiteit’ doen denken, bij hem in het kader staan van het terugkoppelen van de codes naar het bijbels getuigenis. Ik versta dat zo: de traditie mag niet over de Heilige Schrift heersen. Immers: sola Scriptura. Mijn ervaring is dat bijvoorbeeld de liturgische codes in gereformeerde bondsgemeenten vaak ijzersterk zijn. Een voorbeeld. Tot voor kort werden de predikanten van de hervormde gemeente Hellendoorn door een gemeente in de buurt niet uitgenodigd voor te gaan in haar diensten. Gewogen en te licht bevonden, denk ik. Inmiddels is de kerkelijke situatie daar wat veranderd en mogen ze er wel preken. Maar dan krijgen ze wel per brief te verstaan, dat - weliswaar ‘als regel’ – ten minste drie psalmen en maximaal drie gezangen opgegeven worden. En: ‘De slotzang zal, alleen op aangeven van de voorganger (deze bijzin zelfs vetgedrukt!), staande door de gemeente worden gezongen’. Dan denk ik: wat een gemillimeter!

Vereniging en beweging

Ik draag nog een punt voor nader gesprek aan. Dat doe ik, omdat Immink niet ingaat op de plaats van de Gereformeerde Bond naast de andere modalitaire verenigingen binnen de Protestantse Kerk in Nederland. Enkele jaren geleden heeft dr. H. de Leede gepleit voor één hervormd-gereformeerde beweging, wat iets anders is dan één organisatie. Immink heeft het al wel gehad over de ‘verkantoring’ van de Gereformeerde Bond, in het kader van het groepsdenken. Wanneer hij zegt dat de Gereformeerde Bond in de loop der jaren meer organisatie en minder beweging werd, zou hij dan in de omgekeerde richting zo ver willen gaan, dat hij samen met de Confessionele Vereniging, het Confessioneel Gereformeerd Beraad en het Evangelisch Werkverband verder wil? Zelf zou ik denken: het kan toch niet zo zijn dat men gescheiden optrekt? Neem alleen al een Confessionele Vereniging en een Confessioneel Gereformeerd Beraad binnen die ene kerk, dat is toch een aanfluiting?

Hellendoorn en Daarle

Over enkele weken hoopt professor Immink voor te gaan in de protestantse kerk van mijn gemeente Hellendoorn. Het zou kunnen zijn dat deze of gene mij tegen die tijd vraagt: ‘Een bonder bij ons op de preekstoel?’ Ik zal dan antwoorden: ‘Ja, waarom niet? Hij verkondigt immers het evangelie. Misschien legt hij andere accenten dan ik, maar het gaat om hetzelfde evangelie.’ Enkele weken daarna mag ik in de hervormde kerk van het naburige Daarle, waar Gerrit Immink vandaan komt, voorgaan. Mogelijk vraagt deze of gene daar zijn of haar predikant dan: ‘Een confessioneel bij ons op de preekstoel?’ Hopelijk antwoordt mijn collega niet anders dan ik. Hoe verschillend de gemeenten ook zijn, ze behoren tot dezelfde kerk, die - betrokken in Gods toewending tot de wereld - in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift als enige bron en norm van de kerkelijke verkondiging de drie-enige God, Vader, Zoon en Heilige Geest belijdt (artikel I lid 3 van de kerkorde). Dan hebben we het niet meer over een psalm of een gezang meer of minder.
Ik hoop dat de protestants gereformeerden van Immink en de zijnen niet in isolement zullen (verder)gaan, maar zich ten dienste van ‘heel de kerk en heel het volk’ (Hoedemaker) zullen opstellen. Wat men in huis heeft, is het waard om er van uit te delen!

Dr. J.D.Th. Wassenaar is als predikant verbonden aan de protestantse gemeente te Hellendoorn.