Skip to main content

nr6 • 2006 • De rol van de bevindelijk gereformeerden in de Protestantse Kerk

juli 2006 (20e jaargang nr. 6)

De rol van de bevindelijk gereformeerden in de Protestantse Kerk

Prof.dr. F.G. Immink

Hervormd gereformeerden hebben een imagoprobleem. Bij de buitenwacht staan we te boek als een groepering die voortdurend op de rem trapt. In het fusieproces is dat beeld nog eens versterkt. Het was steeds tegen, tegen, en nog eens tegen, welke ruimte er ook geboden werd. Of de Gereformeerde Bond daarbij te veel op sleeptouw werd genomen door de uiterste rechterflank en daardoor in een verlammende wurggreep terechtkwam, wie zal het zeggen?

Het is niet goed als we het imago hebben van mensen die altijd tegenstribbelen. Dat klopt ook niet met datgene waar de beweging ten diepste voor staat: bevordering van de bevindelijk gereformeerde geloofstraditie. Een rijke traditie, een door en door kerkelijke traditie, diep verankerd in het Calvinisme. Niet iets om je voor te schamen. Een traditie die voluit katholiek mag heten en die het vermogen heeft om zich ook in onze moderne samenleving door te zetten.

Hervormd-gereformeerd

Welk beeld hebben wij van onszelf? We pretenderen te gaan in het spoor van de Reformatie, met een flinke scheut Nadere Reformatie. We wortelen in een calvinistische traditie en noemen onszelf graag van het bevindelijke type. Uit de aard der zaak zijn we geen starre beweging. Juist de combinatie van een confessionele identiteit en een bevindelijke vroomheid houdt ons in evenwicht. We zijn er ook niet op uit om een bepaalde fase uit de kerkgeschiedenis te idealiseren. Welnu, het komt mij voor dat wij het oude voorvoegsel ‘hervormd’ in de komende jaren moeten relativeren. Laten we de Hersteld Hervormden die naam gunnen. Op het moment dat zij ‘de oude Hervormde Kerk weer in strikt gereformeerde luister hersteld hebben, kan de naam Hervormd weer geschrapt worden en kan de kerk zich weer Gereformeerde Kerk noemen. Dat moet toch vrij snel kunnen, zou je zeggen.
De naam Hervormd gereformeerd gaf mijns inziens voornamelijk aan dat we in een ‘mainline’ traditie staan. Voor ons is dat nu de Protestantse Kerk in Nederland. We zijn een richting in een groter geheel. Met dat grotere geheel weten we ons (qua traditie en belijden) verbonden, maar we beseffen ook dat er verscheidenheid is, ja zelfs diepe verschillen zijn. Welnu, binnen dat geheel hebben wij een eigen identiteit en een missie. Het zou mooi zijn als dat uitgedrukt zou kunnen worden in een klinkende en wervende naam. De benaming protestants-gereformeerd schept nu nog enige verwarring. Vanuit de achtergrond van de Gereformeerde Kerken is er een niet onbelangrijke stroming (rond het Confessioneel Gereformeerd Beraad) die zich eveneens profileert als gereformeerd. Met de benaming bevindelijk gereformeerd plaatsen we onszelf weer te veel in de zware afgescheiden hoek.
Toch is de naamgeving van de GB niet onbelangrijk. Daarmee druk je een bepaalde identiteit uit. Wij zijn gereformeerde protestanten! We willen onze kerk voortdurend bepalen bij de gereformeerde grondslag en we streven er naar dat het bevindelijke leven bevorderd wordt. Kortom, protestants gereformeerd, met een bevindelijk trekje.
Het gereformeerde geloofstype zoals je dat tegenkomt in de GB wordt gekenmerkt door de volgende twee theologische codes: bevinding en waarheid. Dat zijn lastige begrippen. Met het woord bevinding komen we in de sfeer van de heilsorde, van de toe-eigening, van de geloofservaring, van de subjectieve betrokkenheid. Met het woord waarheid komen we meer in de sfeer van de belijdenis. Het gaat dan om Christus die de waarheid is, om de waarheid van de openbaring. Ik doe een poging om de theologische codes bevinding en waarheid nader in beeld te brengen.

Bevinding

Op het moment dat we de bevinding ter sprake brengen, is de mens in het geding. Een gelovige bevindt of ondervindt de waarheid Gods, de openbaring Gods, de verzoening in Christus, de werking van de Geest. Dat bevinden is een subjectieve daad, een menselijke attitude, een geestelijke gesteldheid. Toch is de bevinding uit de aard der zaak betrokken op een werkelijkheid buiten het menselijk subject. De mens wordt betrokken op de werkelijkheid van God en zijn Woord. Het is met name Woelderink die daarop gewezen heeft. Hij wil de bevinding niet los maken van het geloof. De bevinding is ‘gericht op Gods Woord en Gods beloften’. Vandaar de onderscheiding tussen onderwerpelijk en voorwerpelijk.
In een meer voorwerpelijke benadering voert de betrokkenheid op het Woord en de beloften Gods, de betrokkenheid op de heilsdaad in Christus ons als het ware weg uit de subjectieve beleving, weg uit de psychische en cognitieve processen, en worden we voortdurend heengeleid naar de daden Gods in de heilsgeschiedenis (het is volbracht, eens en voorgoed). De nadruk ligt dan op de belofte en op het Woord. Niet zozeer de aantoonbare werkzaamheid in de mens vormt de spil in het heilsproces, maar de geloofswaarheid van het evangelie die verankerd ligt in God zelf. Theologisch gezien komen verbond en verkiezing centraal te staan, omdat juist in die noties tot uitdrukking komt dat God zelf het alles beslissende woord spreekt, en niet de mens. Eveneens sterke nadruk op de iustificatio, de rechtvaardiging van de goddeloze.
In een meer onderwerpelijke benadering leert de mens het eigen zielsleven onder de loep te nemen: wordt er wel iets gevonden in het gemoed en in het hart dat gezien kan worden als een werking Gods? Zijn er sporen van bekering en wedergeboorte? Is er een hunkering of ligt het er nog dor en doods bij? Met name de bekering als daadwerkelijke verandering in de gezindheid en in het gemoed wordt de spil waar het heilsproces om draait. Zonder die verandering en omzetting komt het niet goed. Met name in puriteinse kringen en door de grote opwekkingsbewegingen in Engeland en Amerika is er gaandeweg nadruk komen te liggen op de wording van de nieuwe mens. Nadruk op de heiliging, op de geloofsgroei, de heling. De vermaarde Amerikaanse godsdienstpsycholoog William James spreekt in dit verband over de ‘tweemaal geborenen’. In een zodanig klimaat vormt de religieuze ervaring de kern van het godsdienstige leven. Volgens mij zien we vandaag aan de dag een opleving daarvan in bevindelijk gereformeerde kring, via de evangelische beweging.
De tweevoudige theologische structuur die ik zojuist schilderde, acht ik kenmerkend voor de GB. Met alle spanningsvelden die daar bij horen. Toch is er herkenning op het punt van de theologische structuur. Die gaat terug op boek III van de Institutie van Calvijn en loopt via de Nadere Reformatie, maar ook via de ethische theologie, door tot in het heden. Met uitlopers in de Calvinistische puriteinse, methodistische en evangelische traditie.

Ik ben er van overtuigd dat bevindelijk gereformeerden iets bij te dragen hebben in het geheel van kerk en samenleving. Juist in deze tijd van secularisatie en vergaande esthetisering van het geloof hebben we iets te bieden. Godsdienstige taal voor mensen die de gebrokenheid en de misère van het leven ondervinden. Taal voor het gevoel van verlorenheid en mislukking. Ondanks alle schoon schijn van de mediacultuur is het leven er vol van. Wij spreken dan de taal van schuld en boete, van bekering en verzoening. We hebben ook taal voor de intense vreugde, voor de diepe verwondering, voor de verwachting en de hoop. Wij noemen dat een leven in dankbaarheid. Wij verwachten het koninkrijk der hemelen, het rijk Gods. Wij leven met goede moed uit de vrijspraak in Christus. Zo staan we in de kerk, zo staan we in de wereld, zo dienen we de naaste, ver weg en dichtbij. Juist wie besef heeft van zonde en gebrokenheid, weet hoe belangrijk een diaconale gemeenschap is. Mededogen en inzet voor de zwakke en misdeelde – ook dat kenmerkt de bevindelijk gereformeerde richting. Weliswaar niet als politiek program, maar het gebeurt ondertussen wel. Weliswaar teveel gericht op eigen kring, maar wel ruimhartig. Koinonia en diaconia zijn waardevolle en samenbindende factoren in een pluralistisch en individualistische samenleving.
Wat we echter vanuit de eigen identiteit bij dit alles in te brengen hebben in de kerk, is het volgende. Niet de menselijke ervaring als kernbegrip. Daar hebben we wel weet van, maar het is te beperkend. Dan komt de mens uiteindelijk niet in de volle ruimte van het Woord te staan. Uit onze geloofstraditie kennen we het woord roeping! Roeping van Godswege. Daarmee komt het accent net even anders te liggen. God spreekt tot de mens, spreekt de mens aan, roept de mens tot zijn Koninkrijk, spreekt de mens vrij om Christus wil. God is de eerste die spreekt en handelt. Dat onvoorwaardelijk voorop gaan van het goddelijke Woord en de belofte, dat komt tot uitdrukking in het bevindelijke geloofsleven, in de gereformeerde liturgie, in de prediking, in de koinonia en de diaconia. In de jaren ‘70 en ‘80 van de vorige eeuw dreigde het kerkelijke leven op te gaan in het maatschappelijk en politiek handelen. Toen is er terecht aan de bel getrokken met Het Getuigenis. In de jaren ‘90 en rond de millenniumwisseling staan religie en ervaring weer centraal. En als ik me niet vergis, gaat het van de ervaring nu over in culturele diversiteit en religieus pluralisme. Dat zijn werkelijk grote maatschappelijke uitdagingen en daar sluiten we onze ogen niet voor. Bevindelijk gereformeerden wensen midden in het leven te staan. Wat hebben we dan bij te dragen? Het besef dat we leven en werken vanuit de roeping van de drie-enige God. De kerk staat in de wereld met een getuigenis, en dat getuigenis is bij tijd en wijle vreemd en kritisch. Niettemin heilzaam en humaan.

Waarheid

De hervormd gereformeerde richting is een confessionele richting. De zorg en de strijd om het belijden der kerk heeft steeds hoog in het vaandel gestaan. Naast het bevindelijke karakter heeft de GB dus een tweede identiteitskenmerk: een kerkelijke binding aan de belijdenisgeschriften! Vandaar de slogan Schrift en belijdenis! Trouwens, buiten de eigen gelederen werd daar wel wat anders tegen aan gekeken. Menigmaal was het verwijt te horen dat het wel om een erg smalle interpretatie van het gereformeerde belijden gaat, zo ongeveer langs de lijnen van de eigen groep.
Een voluit belijdende gereformeerde kerk zal – gezien de traditie van de Nederlandse Hervormde Kerk – niet samen kunnen vallen met de richting van de Gereformeerde Bond. Dat is irreëel, en je moet er ook niet naar streven als ideaal. Het gaat om de inbreng van deze specifieke bevindelijk gereformeerde traditie in het geheel der kerk. Omdat we geloven dat het heilzaam is, ja zegenrijk voor heel de kerk. Maar dat betekent ook dat er een grotere ruimte is dan het eigen gelijk. Dat lijkt me zó evident voor wie uit de hervormde kerkelijke traditie stamt. Binnen dat grotere geheel streven we naar de ontwikkeling van de hoogte en de diepte van de gereformeerde religie.
In de periode vlak voor de kerkfusie heb ik vaak gedacht: de GB is aan het confessionaliseren! Er werd over de kerk gesproken als een belijdeniskerk. Zo ken ik de Hervormde Kerk niet. Er was altijd een open ruimte, een grensgebied, een zekere vaagheid zelfs: het dooplidmaatschap, de geboorteleden, de grensgangers, het volkse karakter… Hoe zal de GB haar recente zucht tot confessionalisering te boven komen? Moet ook de belijdenis, ja zelfs het dogma, niet toegeëigend worden? Wordt het niet omgezet in menselijke levenswerkelijkheid? En ligt het dan toch niet allemaal net iets ingewikkelder? Je kunt de meetlat wel langs de tekst van de belijdenisgeschriften leggen, maar in het geleefde geloof kiest het een eigen nieuwe weg. Hadden de wat meer gemoedelijke bevindelijken niet meer oog voor de verscheidenheid, voor de gebrokenheid, voor de leegte en het gemis? Want het belijden krijgt toch juist handen en voeten in het geestelijk – mystieke en praktisch – ethische leven?
En dan nog iets. Naast de zucht tot confessionalisering is het groepsdenken toegenomen. De GB is in het laatste kwart van de 20e eeuw sterk gegroeid qua organisatie. Elk voordeel heeft zo zijn nadeel. Ik heb de indruk dat het dolerende trekje, wat er altijd al ingezeten heeft, is toegenomen. Met name in het fusieproces werd de GB meer en meer tot gelijkgezinde groep. Tegelijkertijd was er sprake van een zekere ‘verkantoring’ van de GB. Het werd meer organisatie, en minder beweging!

Nu heeft de GB weliswaar de gereformeerde belijdenis hoog in het vaandel, maar toch niet los van de bevinding? Het gaat immers om een waarheid waarvan de waarachtigheid Gods het gebinte vormt. Het gaat toch om het besef dat God zelf waarachtig en betrouwbaar is? Dat past niet in een dwingend leersysteem. Verbond en verkiezing – deze noties bepalen ons bij het goddelijke initiatief. Hij is de eerste en de laatste, de alfa en de omega – dat bepaalt de spiritualiteit van de gereformeerde bevindelijkheid. Het geloof vindt uiteindelijk rust in God zelf, en niet in het menselijke zelfverstaan of zelfbewustzijn, ook niet in het bekeerde zelfbewustzijn. Die radicale betrekking op de externiteit van het heil, dat is toch kenmerkend voor een bevindelijk gereformeerde spiritualiteit!
Juist vanwege de bevindelijke structuur zijn Waarheid en leven, menselijk leven wel te verstaan, onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het gaat om een waarheid die er toe doet in het leven. De gemeenschap met Christus, het leven door de Geest – werkelijkheden temidden van de leefwereld van iedere dag. Geloven wil zeggen: temidden van de lotgevallen van het leven het Woord aanvaarden en de beloften van God laten gelden. Het oordeel der genade in Christus laten gelden. Dat zet onze (leef)wereld voortdurend op zijn kop. Wie gelooft, krijgt er dus breuklijnen bij. Welnu, als we de Waarheid en het leven op elkaar willen betrekken, dan moeten we bereid zijn in een dialectisch spanningsveld te leven. Daarmee bedoel ik dat we de goddelijke waarheid in Christus niet zomaar af kunnen lezen uit het leven en er ook niet zomaar in kunnen lezen. Daar zit iets in van de rechtvaardiging van de goddeloze. Je springt over van de ene pool naar de andere, ze zijn beide waar, maar je kunt ze niet echt tot elkaar herleiden. We moeten denk ik constateren dat met name Karl Barth (en Kohlbrugge) daar de theologie weer bij bepaald heeft. Dat is het gedeeltelijke gelijk van Barth.
Er is echter ook een andere kant. In de wijze waarop in de GB, vooral gedurende de eerste 50 jaren, over waarheid en bevinding werd gesproken, hoor ik een vage echo van de ethische theologie. De ethische theologie heeft de waarheid wellicht teveel in het leven getrokken en de dialectische spanning tussen Woord en werkelijkheid losgelaten. Als mensen van het midden dachten ze meer in termen van analogie. Ze zagen overeenkomsten tussen cultuur en religie, tussen levenservaringen en geloofservaringen, tussen het menselijke verlangen en de christelijke hoop. Ze dachten nauwelijks in termen van een dialectische spanning. Van de levenservaring kom je dan vrij gemakkelijk op de geloofservaring, en omgekeerd. Volgens mij ligt uitgerekend hier het zwaartepunt in de hedendaagse theologiebeoefening.

Wat ik nu wil beweren is dit! De bevindelijk gereformeerde richting houdt beide polen bij elkaar. Zij heeft weet van de dialectiek van God en mens, van Woord en werkelijkheid, van rechtvaardiging en heiliging, van zonde en genade, van het rijk der duisternis en het rijk Gods. Een klein scheutje Barth (of Kohlbrugge) kan wat dat betreft geen kwaad. Zij heeft echter ook weet van de verbinding, van de gestalte van het geloof in het leven, van de analogie tussen schepping en herschepping; zij weet de ervaring van Gods goedheid en genade te waarderen; zij weet dat het heil zich soms ineens presenteert, zij weet dat schepping en geschiedenis niet alleen maar kwaad brengen, maar ook veel schoons en goeds. Maar we blijven alert, want als de dialectiek ontbreekt, zijn we terug bij af.

Geloofsidentiteit en geloofsvorming

Hoe brengen we deze geloofstraditie verder? We maken deel uit van de geseculariseerde West-Europese cultuur die in toenemende mate multicultureel en multireligieus wordt. Voorlopig is dat een onomkeerbaar proces. De gevolgen van de secularisatie moeten we niet onderschatten. We leven in een wereld van feiten en ervaringen. Kale en vooral harde feiten en onmiddellijke ervaringen, die tellen. Ondertussen hebben we de ervaringscultuur al weer ingeleverd voor de emotiecultuur. We verkeren als gezinnen en als mensen in een geseculariseerde samenleving en we zijn verindividualiseerde mensen. Dat laatste hakt er diep in. Vaste en hechte sociale netwerken raken meer en meer in verval. Waar we als kerk behoefte aan hebben is: adequate godsdienstige taal en een sociale gemeenschap. Het wonderlijke is dat zoiets altijd samen gaat. Je kunt je immers geen levende godsdienst voorstellen zonder taal en rite, noch zonder een gemeenschap die spreekt, zingt, bidt en werkt.
Het is niet ondenkbaar dat de kernbegrippen die identiteitsbepalend zijn voor de GB zo langzamerhand uitgesleten zijn. Abstracte codes die hun zeggingskracht hebben verloren. Verbond en verkiezing, rechtvaardiging en heiliging, wedergeboorte en bekering. Als deze begrippen nog gehanteerd worden, is de zeggingskracht dan vaak niet flinterdun? Binnenshuis wordt het nog verstaan, maar op straat weten we er niet mee om te gaan. Inderdaad, theologische begrippen kunnen verworden tot groepscodes. Ze fungeren slechts als bevestiging van de eigen identiteit, en hebben nauwelijks uitstraling meer. Is het onder ons ook niet zo dat de geloofssymbolen formele codes zijn geworden? Herkenningspunten voor het lidmaatschap van de groep, zoals liturgische codes dat ook kunnen zijn.
Het zal er om gaan dat we de kernen van belijden zo vertolken dat we zowel onze betrokkenheid op de levende God voor het voetlicht brengen als het concrete menselijke leven. Zelf ben ik er van overtuigd dat de bevindelijk gereformeerde traditie dat vermogen in zich draagt. Meer dan voorheen zullen we de bijbelse verhalen moeten doorvertellen. Als we van de codes niet voortdurend terugkoppelen naar het bijbels getuigenis, worden het lege hulzen. Ik schrik van de exclusieve normatieve werking van de groepscodes van de bevindelijke traditie.

Zouden de bijbelse verhalen ons niet kunnen helpen om er weer eens nieuw tegen aan te kijken? Zouden dominees daar ook niet wat meer werk van moeten maken? We leven in een digitaal tijdperk. Een van de kenmerken daarvan is dat alles kort en snel moet gebeuren. Het moet in een flits gepiept zijn en we zijn zo weer afgeleid. Wil het beklijven, dan moet het in ieder geval sensationeel zijn. Maar dat past eigenlijk helemaal niet bij het vertellen van verhalen. Als je kinderen een verhaal voorleest, dan moet je daar de tijd voor nemen. Het duurt even voor een verhaal op gang is en het verloop van een verhaal neemt ook tijd in beslag. Als ook in orthodoxe gemeenten de theologische codes in verval zijn, zou het dan niet van belang zijn om ze opnieuw te doordenken vanuit bijbelse verhalen? Zouden we er niet goed aan doen om bijvoorbeeld verbond en verkiezing nieuw leven in te blazen met de oudtestamentische en nieuwtestamentische vertellingen? De gemeenschap met God is immers een verbondsbetrekking. Toch wel iets meer dan: ik heb een relatie met God, zoals je tegenwoordig wel hoort. De bijbelse verbondsstructuur is niet op voorhand inzichtelijk voor moderne mensen. Daar klinkt in door dat God zelf de roepende is, maar ook horen we over de verwachting van het beloofde land. Over beloften van zegen, maar ook over uitgestelde vervullingen. De Godsgemeenschap is niet zomaar voor handen en de belofte wordt niet in een handomdraai vervuld. Bijbelse verhalen helpen je dat te zien. Ik wil niet beweren dat de prediking geheel narratief moet worden. De bijbel kent ook een onomwonden directe proclamatie: zo zegt de Heer.
Het komt er echter wel op aan dat we in een vrij platte belevingswereld de volle rijkdom van het godsdienstige leven nieuw verwoorden en verbeelden. Wie over God spreekt en over het koninkrijk der hemelen, die roept een wereld tevoorschijn die buiten de oevers van het afgeplatte rationeel empirische bewustzijn treedt. Zowel de diepte van het menselijke hart als de hoogte van de hemel moeten aangeboord worden met behulp van verhalen, metaforen en symbolen. Niet om het realiteitsgehalte af te zwakken, maar wel om het geseculariseerde bewustzijn weer ontvankelijk te maken voor het goddelijke geheim. Bevat het Woord van God niet een werkelijkheidsbesef dat rijker en omvattender is dan wat de westerse mens voor mogelijk houdt? Beseffen we bijvoorbeeld nog dat Christus reëel tegenwoordig is in Woord en sacrament?
Wij zullen de bijbelse beeldtaal voluit moeten benutten om de werkelijkheid van de levende God voor ogen te schilderen. Wanneer we God benoemen als de Heilige, dan roepen we daarmee een hele wereld van betekenissen op. Een wereld waarin ontzag, aanbidding, heerlijkheid, majesteit, huiver, verootmoediging, schuldbesef, et cetera een rol spelen. Maar die betekenissen zijn er allemaal niet meer vanzelf. We moeten het opnieuw representeren, schilderen, oproepen… Ook kruis en opstanding roepen een eigen werkelijkheid op. Dat zijn geen kale feiten: ze presenteren de werkelijkheid in een nieuw licht. Het zijn christelijke symbolen. En christelijke symbolen hebben een mysterie- en beeldkarakter. We moeten weer uitstralen dat we onder deze mysteriën niet al zuchtend gebukt gaan, maar dat we er in wandelen met vreugde.

Prof.dr. F.G. Immink is kerkelijk hoogleraar verbonden aan de kerkelijke opleiding te Utrecht