Skip to main content

nr2 • 2006 • De hemel een realiteit van toekomst en heden

december 2006 (21e jaargang nr. 2)

De hemel een realiteit van toekomst en heden
Bijbelstudie over 2 Korinthiërs 5:1-10


Drs. W.P. de Groot


Onlangs schreef een bekende Nederlander dat hij aan de hemel dacht als aan een paradijselijke tuin op een stralende lentemorgen. Denken over de hemel gebeurt in samenhang met beelden die wij in onze gedachtewereld vormen. Dat was bij Paulus niet anders, zoals we in dit bijbelgedeelte zien. Tegelijk bevat dit gedeelte naast beeldspraak ook gegevens die ons iets zeggen over de realiteit van de hemel.

Hoewel het woord ‘hemel’ slechts twee maal in deze verzen voorkomt, kunnen we er  verschillende dingen over de hemel uit leren. Juist op dit punt willen we bovenstaande perikoop bevragen. Duidelijk zal worden dat de hemel een werkelijkheid is. Het betreft daarbij niet alleen een plaatsaanduiding van iets dat wij (nog) niet zien. Deze werkelijkheid raakt ons ook in ons eigen bestaan vandaag.

Beeld en werkelijkheid van de toekomst

Het eerste beeld dat aan het begin van het hoofdstuk domineert, is dat van een gebouw. Magnifiek verrijst het vóór ons, wanneer we vers 1 in ons opnemen. Het valt op dat er sprake is van een gebouw in de hemelen. De laatste drie woorden zijn vooral bedoeld als een identificatie met de hemel. Dit gebouw is het beeld van de volle realiteit van de hemel, zoals die er zal zijn na Christus’ wederkomst. Een vergelijking met 4 vers 14 laat zien dat het hier gaat om de grote toekomst van gelovigen na de opwekking der doden: een bestaan van vernieuwde mensen met een nieuw lichaam. Dat dit ergens anders omschreven wordt als nieuwe hemel en nieuwe aarde maakt geen verschil, omdat hemel en aarde daar een eenheid blijken te zijn.
In de bijbel wordt de hemel met allerlei beeldspraak aangeduid. Dit maakt op zichzelf al duidelijk, dat het gaat om iets dat wij met onze gedachten niet volledig kunnen bevatten. Tegelijk wordt het gebouw in 2 Korintiërs 5 zodanig uitgebeeld, dat er over de realiteit van de hemel ook verschillende dingen gezegd worden. Dat is vooral het volstrekte andere in vergelijking met wat wij thans op aarde meemaken. Het gebouw staat namelijk in schril contrast met de tent die wij nu nog bewonen. De tent, dat is heel het kwetsbare en onzekere hedendaagse bestaan, terwijl het gebouw een verwijzing is naar de vastheid die de hemel ons biedt. Maar bovendien is het een gebouw van God, niet met handen gemaakt en eeuwig.  In deze kenmerken van dit gebouw vinden wij telkens terug, dat het niet gaat over iets dat van ons is en door ons kan worden gemaakt, maar een volstrekt andere werkelijkheid. Het is Góds werkelijkheid, die wij met onze menselijke vermogens hier op aarde niet kunnen maken en bevatten. Het binnengaan van die andere werkelijkheid zal niet minder zijn dan een goddelijk wonder.
Het tweede beeld is dat van nieuwe kleding die wij zullen ontvangen. Vanaf vers 2 vlecht de apostel dit tweede beeld door het eerste heen. Opnieuw beeldspraak. Maar opnieuw een beeld, dat wel iets over de hemelse toekomst zegt. Allereerst het bekleed worden uit de hemel. Weer een aanduiding die vooral het wonder van dit nieuwe bestaan wil uitdrukken. Vervolgens het goede en weldadige van de hemel tegenover de verschrikking van wat helaas ook kan plaatsvinden, wanneer geloof ontbreekt: naakt bevonden worden (vers 3). Verder is er het definitieve, de overwinningsroep die het hemelse bestaan kenmerkt. Het sterfelijke zal namelijk door het leven worden verslonden (vers 4). Dat laatste woord laat er geen twijfel over bestaan dat de hemel eens de plaats zal zijn, waar Christus’ kerk de gebrokenheid van het huidige bestaan definitief achter zich laat.

Het heden van de toekomst

In het voorgaande zagen wij de apostel onze aandacht richten op Gods grote toekomst, waar de kerk naar toe leeft. Tegelijk is dit een werkelijkheid die ook voor het heden reeds veel betekent. Allereerst is er de zekerheid in de woorden wij hebben in vers 1. Dat is geheel in de lijn van wat de brieven van Paulus elders zeggen. In samenhang daarmee is er ook een verlangend zuchten, dat in vers 4 wordt genoemd. De toekomstige zekerheid brengt ons vandaag al in beweging.
Maar er is nog meer. In een moment dat iets heeft van een intermezzo brengt Paulus in vers 5 de Geest van God ter sprake, die hij kwalificeert als onderpand. In samenhang met andere bijbelteksten moet dit worden gezien als een representatie van wat nog komen gaat. Door het werk van Gods Geest wordt daar nu al iets van ervaren. Dat heeft alles met de hemel maken. Ook al is er daarbij geen directe continuïteit van het heden naar de toekomst, toch is er in het heden iemand (namelijk Gods Geest) die ons met de hemelse werkelijkheid verbindt. Dit is vandaag nog niet een hemel op aarde, maar omdat de Geest ons gegeven is, hebben wij wel in Hem een garantie van de hemelse toekomst die Hij vertegenwoordigt. Daarmee is die toekomst toch in principe aanwezig. Terecht is de Geest gekarakteriseerd als het heden van de toekomst 1. Ons heden komt daardoor in het krachtenveld van de hemel te staan. De momenten waarin de Geest iets van de aanwezigheid van Christus doet kennen, hebben iets van een aanraking vanuit Gods hemel, waar Zijn kerk naar toe leeft.  
In ons door de zonde gebroken bestaan blijven de signalen van de hemel altijd een zaak van voorlopigheid, temidden van alle gebrokenheid in het heden. Het blijft gaan om geloof en niet om aanschouwen (vgl. vers 7). Wat er heden is betekent veel, maar het is wel het heden van de toekomst, een signaal van dat wat pas volledig komt in de hemelse toekomst. Het is intussen wel genoeg om vandaag moed te kunnen houden (zie vers 6).

Eén perspectief

In vers 6 neemt Paulus de draad van zijn eerdere betoog weer op. Maar nu volgen er geen kwalificaties meer van de hemel met allerlei beeldspraak. Wel gaat het weer over de grote toekomst en de relatie ervan tot ons vandaag, maar nu wordt alles bekeken onder één gezichtspunt, namelijk de relatie tot de Heer. Daarmee dringt de apostel wellicht door tot het diepste dat wij over de hemel kunnen zeggen.
Hier op aarde zijn wij ver van de Here (vers 6), maar eens zullen wij onze intrek bij Hem nemen (vers 8). Het komt er op aan dat wij zowel thuis (dat is straks in de hemel) als in de vreemde (dat is nu op aarde) Hem welgevallig zijn. Alles blijkt in het nadenken over heden en toekomst betrekking te hebben op Jezus Christus. In volkomen gemeenschap met Hem te mogen verkeren, zal dan ook als het alles bepalende van de hemel moeten worden gezien. Opvallend is daarbij dat in één adem wordt gesproken over het verlaten van ons verblijf in het lichaam én het intrek nemen bij de Here. Door deze nauwe koppeling van het één met het ander kan het niet anders of de apostel ziet het sterven als het moment van zowel het verlaten van ons gebroken aardse bestaan als het binnengaan in Gods heerlijkheid. Dat houdt in dat het sterven voor gelovigen een binnentreden is van de werkelijkheid die wij hemel noemen. Het wezenlijke van deze hemel wordt dan gevormd door het onmiddellijke contact met Jezus Christus.
Op het eerste gezicht lijkt het dat Paulus in 2 Korintiërs 5 op tweeërlei, nogal uiteenlopende manier, over de toekomst spreekt. Eerst over het leven na de wederkomst (vers 1). Daarna over het leven met Christus onmiddellijk na het sterven (vers 8). Toch zijn dit niet twee heel verschillende manieren van spreken over Gods toekomst. Eerder moet het zo worden gezien dat deze beide zaken voor Paulus als het ware in één perspectief worden gezet. Het zicht op het binnengaan in Gods heerlijkheid na het sterven én het uitzien naar de grote toekomst van Christus’ komst vormen ten diepste één beweging en één perspectief 2. Het is een perspectief dat zich uitstrekt van vandaag tot aan de dag van Christus’ komst. Dit betekent concreet dat wij enerzijds niet kunnen spreken van een zielenslaap, omdat wij onmiddellijk onze intrek nemen bij Christus. Anderzijds moet wel worden gezegd dat zij, die hun intrek bij Christus hebben genomen, ook nog in verwachting verkeren van wat komt als straks het gebouw van God in volle glorie verrijst.
Voor ons spreken over de hemel blijkt intussen dat het centrale element van de hemel is dat Jezus Christus daar is. Met dit grote perspectief van eens met Hem te mogen zijn, mogen gelovigen leven. Dit perspectief bepaalt dan ook ons leven vandaag. Wij willen immers de Here welgevallig zijn (vers 9). Hier zijn raakvlakken met Filippenzen 3:20 en Kolossenzen 3:1v. Wij weten van de hemel als de plaats waar Christus is. Dat is daarom tegelijk de plek van waaruit wij thans hier op aarde worden geregeerd. Het is het richtpunt van ons denken en handelen. De hemel wordt zo de plaats van waaruit een voortdurend appèl op ons wordt gedaan.

De laatste ernst

Dat dit laatste geen vrijblijvende zaak is, blijkt ten slotte in vers 10. Er is een laatste ernst verbonden aan al ons spreken over de hemel. Op de dag dat Christus terugkomt, zal Hij namelijk rechter zijn om te oordelen. Dan zal blijken of ons leven op aarde wel of niet op de hemel (dat is: op Christus en Zijn wil) was afgestemd. Deze laatste ernst vormt de achtergrond van alles wat de kerk verkondigt. Wie Christus wel heeft leren volgen, zal daarbij weten dat hij vandaag geregeerd wordt vanuit een nieuw oriëntatiepunt (de hemel). Het betekent tegelijk dat onze blikrichting naar de toekomst dezelfde wordt als het perspectief van Paulus, die spreekt over de goede moed die hij steeds heeft (vers 6).
 
Drs. W.P. de Groot is predikant van de Christelijke Gereformeerde Kerk te ‘s-Gravenmoer

Noten:
1 Vgl. J.P.Versteeg, Het heden van de toekomst.
2 Vgl. G.C.Berkouwer, De wederkomst van Christus I,  p. 68 - 73