Skip to main content

nr2 • 2006 • Laatst geboekt

december 2006 (21e jaargang nr. 2)

Laatst geboekt

Drs. H.M. Schormans-Marchand


Afgelopen zomer las ik twee zeer verschillende romans over de naderende dood. Marilynne Robinson beschrijft in Gilead het levenseinde van een oude predikant in het gelijknamige Gilead, Kluun (Komt een vrouw bij de dokter) dat van een jonge vrouw, halverwege de dertig, in Amsterdam.

Een hedonist en de dood

Kluun won met zijn boek onlangs de NS publieksprijs, die vorig jaar nog werd uitgereikt aan de Nieuwe Bijbel Vertaling. De toekenning van de prijs zegt zoals zo vaak meer over het Nederlandse publiek dan over het boek. De superlatieven buitelen over elkaar heen in de reacties van diverse vrouwenbladen, van Paul de Leeuw en andere mediacoryfeeën, en van de diverse individuele lezers die voor in het boek als aanbeveling worden weergegeven. Misschien vond ik die lovende reacties nog wel schokkender dan het verhaal zelf. Dat dit boek mensen tot tranen toe roert, kan ik heel goed begrijpen: vooral het laatste deel is aangrijpend. Daarin wordt beschreven hoe het eens zo mooie en levenslustige lichaam van de 36-jarige Carmen, vrouw van Stijn en moeder van de 3-jarige Luna, verteerd wordt door de kanker, terwijl haar geest onafgebroken blijft zoeken naar mogelijkheden tot plezier. ‘Carpe diem’ schilderen vrienden op Stijns verzoek op de muur op de dag dat aan Carmens stervenswens voldaan zal worden. Ontroerend, ja, maar schokkend is het ook, dit in hippe bewoordingen gestelde verslag van de dood van een jonge, volledig seculiere vrouw.
Kluun (pseudoniem van Raymond van de Klundert), een reclameman die zelf zijn vrouw op 36-jarige leeftijd aan kanker verloor, neemt ons met een vlotte babbel mee in de wereld van Stijn, die zichzelf een hedonist noemt. Stijn is jong, snel en wild, op de hoogte van alle ins en outs van hip Amsterdam. Hij leeft een leven waarin kwetsbaarheid en dood geen rol spelen. In zijn eigen woorden is Stijn ‘zwaar monofoob’, ofwel een chronische overspelige. Zijn hart behoort echter Carmen, eveneens zelfverklaard hedonist, bij wie op een gegeven moment een ernstige vorm van borstkanker wordt vastgesteld. Een geslaagd yuppenstel met kind, geconfronteerd met ziekte, lijden en sterfelijkheid. Hoe zal dat verder gaan? Het vervolg van het verhaal is ontluisterend. Stijn vergezelt als een trouwe echtgenoot Carmen op haar akelige en hopeloze medische weg, maar stort zich tegelijkertijd met volle overgave in het nachtleven van Amsterdam, Breda en Miami. Hij leeft in een roes van seks, drugs en alcohol. In de woorden van een vriend van hem: ‘Je bent je gewoon vreselijk aan het afzetten tegen die klotezooi thuis.’ Carmen op haar beurt probeert nog wat plezier in het leven te hebben met Luna, vrienden en familie, en verliest zich op de momenten dat ze nog energie heeft in onbeperkt winkelen.
Op een gegeven moment verschijnt Roos op het toneel, en blijkt meer te zijn dan Stijns zoveelste one night stand. Stijn vindt bij haar wat hij thuis te kort komt en krijgt zo zijn levensgenot terug. Met groeiend schuldgevoel schippert hij tussen het plezier met Roos en de zorg voor Carmen. Het keerpunt komt nadat Stijn zich, gefrustreerd door een afwijzing van Roos en onder invloed, bijna te pletter heeft gereden en Carmen te horen heeft gekregen dat ze spoedig gaat sterven. Stijn brengt dan een bezoek aan Nora, een spiritueel adviseur. ‘Het is niet voor niks dat je Roos tegen bent gekomen terwijl Carmen ziek was,’ zegt ze met rustige stem. ‘Het was nodig.’ Tot Stijns opluchting openbaart Nora hem ook dat Carmen al lang weet dat hij een verhouding heeft, en dat ze er vrede mee heeft. ‘… zij heeft je diep van binnen al vergeven… maar nu moet jij háár nog steunen. (…) Nu krijg je de kans om je vrouw terug te geven wat je al die jaren van haar gekregen hebt…’ Voor Stijn betekenen deze woorden een doorbraak: hij wijdt zich met nieuwe liefde aan de verzorging van zijn stervende vrouw. Stijn en Carmen vinden elkaar weer, terwijl Roos op de achtergrond aanwezig blijft en op de hoogte van de situatie wordt gehouden via dagelijkse sms-jes. Het boek eindigt met het zelf geregisseerde afscheid van Carmen, die ‘benieuwd is naar de andere kant’. Slechts op het moment dat Carmen afscheid neemt van Luna, slaat de wanhoop nog even toe bij Stijn. In de laatste alinea’s van het boek lezen we hoe Stijn, een paar uur na Carmens dood, op teletekst opzoekt wat voor weer het morgen wordt. ‘Eenentwintig graden, zonnig. Mmmm. Morgenvroeg lekker in mijn eentje een krantje lezen en een kop cappuccino drinken op het terras van Het Blauwe Theehuis.’
Ik bleef, wellicht naïef, geschokt achter na het lezen van dit boek. Het geeft een kijk in een wereld waar nauwelijks normen meer zijn en geen vragen gesteld worden in het aangezicht van de dood, en waar de opstand, de klacht en het verdriet slechts op zeer verdunde en ongerichte wijze aanwezig zijn. Het gaat in Stijns leven om het najagen van plezier en kicks, en het lijden van zijn vrouw brengt daar geen verandering in, integendeel. Stijn vindt zichzelf vooral zielig, en de laatste restjes schuldbesef die er bij hem nog zijn dwingen hem niet tot zelfonderzoek. Zijn omgeving staaft hem in zijn opvatting dat ‘Stijntje’ volkomen terecht buiten de deur compensatie zoekt voor het leed thuis. (Roos: ‘Je krijgt bij mij de warmte die Carmen je niet meer kan geven. Daarom vlucht je naar mij. Jij kunt niet zonder die warmte.’). In de persoon van Stijn kom je de ‘kind-mens’ tegen die Ad Verbrugge beschrijft in zijn boek Een tijd van onbehagen: op zoek naar kicks en levend in een roes, gericht op de korte termijn, niet bereid inspanning te leveren voor wat werkelijk de moeite waard is en wat het moment te boven gaat. Het is ontluisterend om te lezen hoe dan de heiligheid en het geheim van medemensen met voeten getreden wordt. En dat zonder dat iemand er een traan om laat, want de gekwetste in dit verhaal, Carmen, vergeeft zonder dat er berouw tegenover staat, daartoe geïnspireerd door haar filosofie van ‘het moet zo zijn’, en ‘het gaat zoals het gaat’. De rol die religiositeit in dit verhaal speelt is trouwens ook opvallend: weliswaar wijst spiritueel therapeute Nora Stijn op zijn verantwoordelijkheid in de zorg voor Carmen, maar tegelijk dekt ze zijn vage schuldgevoelens toe door op de noodzakelijkheid van de loop der dingen (Roos!) te wijzen.
NRC Handelsblad noemde dit boek een ‘ode aan de liefde’. Zoals gezegd: schokkender nog dan het verhaal zelf vond ik de overvloed aan lovende reacties. Blijkbaar worden Kluuns normen en waarden (of juist het kinderlijke gebrek daaraan) breed geaccepteerd. Vrouwen schrijven op internet hoe ze gingen houden van Stijn, ‘ook al is het een rotzak’. Wat een ellende als we met zijn allen niet meer zien dat de mens die Kluun beschrijft een zielig aftreksel is van wat een mens mag zijn.   

Levenslang prediker op de prairie

Een tegenbeeld van Komt een vrouw bij de dokter met zijn snelle taalgebruik vormt Gilead, waarin Marilynne Robinson de 76-jarige predikant John Ames aan het woord laat, wiens einde hem is aangezegd en die zijn laatste tijd gebruikt om een brief te schrijven aan zijn zevenjarig zoontje, vrucht van een laat en onverwacht huwelijk. Het is een bedachtzaam boek, met veel oog voor detail, dat dwingt tot langzaam lezen. Het spirituele en het alledaagse gaan hier hand in hand. Het staat vol met bespiegelingen, die echter stevige wortels in de realiteit hebben en waardering voor de wonderen van het alledaagse insluiten: het zonlicht dat de regendruppels beschijnt, het onbekommerde moppen tappen van twee automonteurs, het lijfelijke plezier dat schuilt in een potje baseball.
John Ames is al zijn hele leven predikant in Gilead, een plaatsje temidden van de prairies van Iowa. Daar heeft hij een haast kloosterlijk leven geleefd: van studie en gebed, nederige trouw aan zijn gemeenteleden, wier kraan hij repareert als dat nodig is, en ook van eenzaam celibaat nadat zijn jonge vrouw en dochtertje in het kraambed zijn gestorven. John staat in een lijn van predikanten: zijn grootvader was een strijdlustig, radicaal en rechtlijnig mens, een oudtestamentisch en huiveringwekkend figuur. Hij vocht in de Burgeroorlog voor afschaffing van de slavernij en maakte zijn handen vuil voor zijn principes. Diens zoon, Johns vader, wordt van de weeromstuit pacifist. John op zijn beurt voelt al als kind de spanning en de liefde tussen zijn vader en grootvader. John blijft zelf lang kinderloos tot hem als een ongewenst geschenk Jack Boughton toevalt, zoon van zijn vriend en collega Boughton, die de jongen tot diens verrassing naar John Ames vernoemt. Jack groeit op tot een moeilijke jongen, die zich ondanks zijn gemene gedrag mag verheugen in de voortdurende zorg en vergeving van zijn ouders en zijn zeven succesvolle broers en zussen. John heeft het moeilijk met zijn peetzoon en met de liefde van Boughton voor Jack: ‘Ik heb mijn hele volwassen leven ten minste eenmaal per week gezegd dat er een absolute kloof is tussen de liefde van onze Vader en die welke we verdienen. Maar als ik diezelfde kloof bij mensen zie, tussen ouders en kinderen, ergert me dat altijd enigszins.’
Als John de zestig al ruim gepasseerd is, verschijnt op een regenachtige Pinksterdag, schijnbaar vanuit het niets, een vreemdelinge in zijn kerk. John wordt kinderlijk verliefd op deze verlegen en in zichzelf gekeerde vrouw, die hij een half jaar later mag dopen en die hem op zijn vraag wat hij terug kan doen voor al het werk dat ze doet in zijn tuin, antwoordt: ‘Je moest maar met me trouwen.’ Lila, wiens naam maar een keer wordt genoemd en dan nog door Jack Boughton, schenkt John in zijn levensavond het huiselijk geluk dat hij zolang heeft gemist, en een zoon. Hen achterlaten, financieel onverzorgd,  is dan ook de moeilijkste opgave waarvoor hij komt te staan wanneer hij verneemt dat zijn leven niet lang meer zal duren. Deze opgave wordt nog verzwaard wanneer Jack Boughton na jaren terugkeert naar Gilead. John heeft een ongearticuleerde vrees voor wat Jack na zijn dood van plan is met zijn kleine gezin, maar de voorzichtige sympathie die hij ziet tussen zijn vrouw en Jack, van wie gaandeweg het boek steeds meer blijkt dat ze beiden uitgestotenen zijn, weerhoudt hem ervan haar te waarschuwen. Hij worstelt als Jakob in de nacht om Jack te kunnen liefhebben en vergeven. ‘Liefde behelst geen rechtvaardigheid, geen evenredigheid, en dat kan ook niet, want in elk specifiek geval is ze alleen maar een afschaduwing of een analogie van een allesomvattende, onvatbare werkelijkheid. Liefde heeft niets met het verstand te maken, want het is het eeuwige dat het tijdelijke doordringt. Hoe zou ze dan onderworpen kunnen zijn aan oorzaak en gevolg?’
Gilead is een boek dat wat doorzettingsvermogen vraagt, doordat er weinig gebeurt. Het leven kabbelt voort in Gilead, en de hoogte- en dieptepunten in het leven John Ames worden niet gemarkeerd door onverwachte plotwendingen, maar door de intensiteit waarmee hij ervaringen van gemis, levensvreugde, onverwachte liefde, teleurstelling en genade beschrijft. Het boek is een soort spirituele biografie van een gelovig mens, bij wie het geloof diep geïncarneerd is in zijn levensgeschiedenis. Ook de crises die hij heeft meegemaakt verschijnen bij terugblik onder de gloed van de genade en de naderende dood is, ondanks de pijn van het loslaten, toch niet bitter meer. Gilead wordt nergens te expliciet, te nadrukkelijk: het geheim van mensen en van geloof blijft intact. Over Johns vrouw bijvoorbeeld komen we heel weinig te weten en het lijkt erop dat ook hijzelf niet alles van haar weet, of er in ieder geval teughoudend over is: ze verschijnt als een engel, die met haar aanwezigheid het huis verlicht, maar tegelijk een onbenoemd verdriet met zich meedraagt. Ook naar de precieze aard van Johns geloof blijft het gissen. Als rechtgeaard protestants theoloog kon ik het – hoewel het wellicht volkomen misplaatst is om zulke vragen aan een roman op te leggen - niet laten op zoek te gaan naar een clou omtrent de denominatie of theologische traditie waarin Ames staat. Wat gelooft hij nu precies? Een belangrijk terugkerend element is de sacramentaliteit van het alledaagse. Water, brood, as, maar ook menselijke liefde verwijzen naar een alomvattende goddelijke werkelijkheid, die alle kennis te boven gaat. Met al zijn theologische kennis en het levenswerk aan preken dat hij op zolder heeft liggen, blijft geloof voor Ames dan ook iets onoverdraagbaars en geheimnisvols. Zijn zoon schrijft hij: ‘Zoek niet naar bewijzen. Vermoei je er helemaal niet mee. Ze zijn nooit een toereikend antwoord op de vraag. En ze zijn altijd enigszins irrelevant, vind ik, omdat ze voor God een plaats inruimen binnen ons begripskader.’
Over Gilead blijf je nadenken. Het zet een wereld neer, die voorbij is, en die tegelijkertijd waarden vertegenwoordigt die juist nu van belang zijn: aandacht voor de wonderen van alledag, terughoudendheid voor het geheim van de ander, het diep doorworstelen en doorbidden van levensproblemen. Je zou Stijn een pastor gunnen als John Ames, in plaats van medium Nora.

De weg van alle vlees

Ik kan het niet laten nog wat laatste zinnen te wijden aan het jongste boek van Philip Roth, Alleman, al verdient dit prachtige boek meer woorden. Het zet in met de begrafenis van de hoofdpersoon, een seculier joodse reclameman, en geeft vervolgens een terugblik op zijn leven en de steeds al latent aanwezige sterfelijkheid en kwetsbaarheid daarin, die in schril contrast staat met het vitalisme van deze ‘Alleman’. Ook hier de leegte van Stijn, maar hier is de leegte dan ook echt leeg en angstaanjagend, en wordt zij niet gemaskeerd maar doorleden. Het lezen waard.
 
Naar aanleiding van:
Kluun, Komt een vrouw bij de dokter, Podium, 2003, 317 pag.
Marilynne Robinson, Gilead, De Arbeiderspers, Amsterdam 2005, 222 pag.
Philip Roth, Alleman, De Bezige Bij, Amsterdam 2006, 208 pag.