Skip to main content

nr2 • 2006 • Omdat de hemel mij begroet

december 2006 (21e jaargang nr. 2)

Omdat de hemel mij begroet

Dr. A. Noordegraaf


Hoe kunnen we bijbels verantwoord spreken over de hemel in relatie tot het aardse leven? Een veelgehoord verwijt is dat wie de aarde trouw wil blijven maar het beste kan zwijgen over de hemel. Lijnrecht daartegenover wil ik stellen: Wie mens wil zijn in Gods wereld, zal juist de hemel in zijn denken en spreken moeten verdisconteren.
 
Onlangs zongen we in een dienst een morgenlied van de Engelse dichter John Keble. De week tevoren had het verzoek van de redactie me bereikt een artikel te schrijver over de hemel. Mij trof in het bijzonder de vijfde strofe:

Houd dan de hemel in het oog,
maar hef uw hart niet al te hoog;
op aarde hier, op aarde thans
ziet gij een bovenaardse glans.1

Deze liedtekst wijst ons de goede richting. Voor Keble is de hemel geen wensdroom maar een werkelijkheid. Maar de blik omhoog maakt hem niet blind voor het leven op de aarde om hem heen. Integendeel, er valt vanuit de hemel glans over het aardse leven. Het herinnert je aan de bekende regels uit een ander gezang:

Dan is het aardse leven goed,
omdat de hemel mij begroet.

Dichters hebben blijkbaar meer antenne voor de betekenis van de hemel dan menig modern geleerde. Vanwege de beperkte omvang van dit artikel wil ik de vraag van de redactie vooral toespitsen op het aspect wat in de geciteerde liedregels naar voren komt.

Theocentrisch spreken

Hoe spreken we over de hemel? Hoe komen we het veelgehoorde verwijt van projectie en wensdenken te boven? Wensdenken dat soms gevaarlijk lijkt op vroom egoïsme in de trant van het versje: ‘Lieve Here, maak mij vroom, dat ik in de hemel koom’! Er zouden bovendien heel wat voorbeelden gegeven kunnen worden dat hemelverlangen niet zelden een vlucht betekent voor je aardse verantwoordelijkheid. Het ‘hier beneden is het niet’ werd dan vaak losgemaakt van het vervolg: ‘Het ware leven, lieven, loven is daar waar men Jezus ziet’. Maar Jezus zien in het geloof wil niet zeggen dat je de aarde uit het oog kunt verliezen. Wie Jezus, de Kurios, ziet in het geloof, wordt geroepen de weg van de navolging gaan, de weg van de liefde tot God en de naaste.3 Valkuilen te over dus als we over de hemel spreken. We mogen dan de jaren ‘60 en ‘70 achter ons hebben, de religieuze hang naar bovenzinnelijke verschijnselen bezorgt me het angstige vermoeden, dat we van de regen van een horizontalistische theologie in de drup van een antropocentrische religiositeit zijn terechtgekomen.
Wie het bijbels getuigenis aangaande de hemel nagaat, komt onder de indruk van het gevarieerde spreken over de hemel: de hemel als schepping, als ruimte van Gods liefde, als  woonplaats van de engelen en de gestorven gelovigen, als uitgangspunt van Gods openbarend spreken en handelen.4 Wat dit veelvormige spreken verbindt is, dat er theocentrisch over de hemel gesproken wordt.5 Denken en spreken vanuit de verlangens van de mens voert in het slop. Spreken over de hemel is spreken over God. De crisis in het geloof aangaande de hemel heeft dan ook naar mijn overtuiging niet zozeer met een veranderd wereldbeeld als veeleer met de crisis inzake het spreken over God van doen. De levende God is geen verlengstuk van menselijk verlangen, maar een Persoon, die zijn Naam openbaart en uitschrijft in zijn daden. Hij schiep de hemel en de aarde, die samen de totale door Hem geschapen werkelijkheid vormen (Gen. 1:1).
Hemel en aarde worden ook onderscheiden. De aarde heeft God aan de mensen gegeven. De hemel is zijn woonplaats (Ps. 115:16; Pred.5:1). De hemel is de ruimte van Gods liefde. Het is de plaats van waaruit God spreekt en handelt. Dat is essentieel voor zijn heilswerk. Paulus spreekt in Efeziërs 1:10 over het geheimenis dat ons is geopenbaard, zijn voornemen, zijn besluit om alles in de hemel en op de aarde onder één hoofd, dat is Christus bijeen te brengen. Hemel en aarde zijn door de breuk met God van elkaar vervreemd. Het heil is niet iets wat uit onze werkelijkheid opkomt. Het heil is van de HERE en dat betekent: het komt helemaal bij God vandaan. ‘Vom Himmel hoch, da komm’ ich her’ (M. Luther). De bede van de gelovigen dat God de hemelen moge scheuren (Jes. 64:1) wordt vervuld in de kerstnacht. De incarnatie van de Zoon betekent dat het Koninkrijk der hemelen, de koningsheerschappij van God, nabij gekomen is op deze aarde, zij het ook in de verborgenheid van een Kind dat zijn weg gaat van de kribbe naar het kruis. De naam Jezus is de naam die hemel en aarde verenigt te saam. Daarom gaat de hemel open boven Bethlehem en zingen engelen van glorie aan God in de hoogste hemelen en sjaloom op de aarde (Luc. 2:14).
Wij spreken belijdend en gelovig over de realiteit van God en over de realiteit van de hemel. De moeilijkheid die we in dit alles vaak ervaren, zou wel eens samen kunnen hangen met een versmalde opvatting aangaande de werkelijkheid. Voor veel mensen is de aardse werkelijkheid, de wereld van wonen, werken, eten en drinken, de wereld van economie en cultuur, politiek en techniek de ware werkelijkheid, terwijl alle spreken over God als iets aparts wordt gezien. Het geloof speelt zich dan af in een andere wereld, ver weg van de voor veler gevoel reële wereld, als een extraatje. Ook christenen zijn lang niet altijd aan een dergelijk dualisme ontkomen. Het gevolg is onder meer dat we in een concurrentieschema vervallen: óf deze wereld óf de hemelse werkelijkheid. Soms leeft men met een kwaad geweten in een dergelijk dualisme, soms hakt men de knoop door, door te kiezen óf voor de aarde óf voor de hemel. Het bijbels realisme staat haaks op dit dualistische denken. De geloofswerkelijkheid aangaande de levende God en zijn daden is de echte werkelijkheid die glans en zin geeft aan dit aardse bestaan. Wij moeten weer leren van God uit te spreken. Spreken over de hemel is spreken over de Drie-enige God, God de Vader, de Schepper van hemel en aarde, God, de Zoon die hemel en aarde verenigt te saam, God, de Heilige Geest die ons deel geeft aan de hemelse vrede en als onderpand van Gods grote toekomst doet zuchten en uitzien.
   
Met Christus in de hemel gezet

Ik spits het bovenstaande nog wat toe ten aanzien van de Christusprediking. De weg van Christus is een weg van vernedering en verhoging. De incarnatie loopt uit op de hemelvaart (vgl. Ef. 4:8-10). De Zoon keert terug naar de hemel, het huis van zijn Vader. Daar is Hij ons ten goede.6 Met name in de Openbaring van Johannes, het boek van de laatste dingen, waar de geschiedenis zich toespitst op het einde, komt dat aan de orde. Er staat een troon in de hemel (Op. 4:1). De geschiedenis is geen mallemolen of een aaneenschakeling van toevalligheden. Er valt hemels licht over. Aan het Lam is de boekrol in handen gegeven (Op. 5). Door de crises heen baant Hij de weg naar de openbaring van zijn Rijk. Daarom vindt het geloof temidden van strijd en aanvechting rust in de zekerheid: ‘Er wordt geregeerd,’ zei Barth vlak voor zijn dood in een telefoongesprek met Thurneysen. Als het Hoofd van zijn gemeente rust de Heer vanuit de hemel ons toe met zijn gaven (Ef. 4:11-16). Zo onderhoudt Hij zelf de band door zijn Geest.
De geloofsverbondenheid met Christus wordt door de dood niet teniet gedaan. Zelfs de dood kan ons van Christus’ liefde niet scheiden (Rom. 8:38-39). Daarom is er voor wie gelooft uitzicht over de grens van de dood heen. Sterven betekent thuiskomen, naar de hemel gaan om voor altijd met de Here te zijn.7  Ons voorstellingsvermogen schiet te kort. Wij grijpen dan naar beelden. Dat is verstaanbaar. Mits de beelden ons niet afleiden van het wezenlijke en allesbepalende: het voor eeuwig met Christus zijn. Het is mijn diepe overtuiging dat deze stervenstroost - onopgeefbaar is. Iemand als Johann Sebastian Bach heeft in vele van zijn cantates aan deze verwachting stem gegeven, daarbij puttend uit de rijke schat van het reformatorische en piëtistische kerklied.
Nu luistert het wel nauw hoe we hier spreken. De belijdenis dat we in leven en sterven geborgen zijn in Christus en delen mogen in de ‘lieflijkheen van het zalig hemelleven’8 staat niet op zichzelf. Zij is verbonden met de prediking dat God een groot werk op de aarde doet vanuit de hemel en is ingebed in de verwachting van het Rijk van God over alle dingen. Het leven van de christen staat in de spanning van het reeds en het nog niet. Nu al mogen we door het geloof weten van eeuwig leven. Maar tegelijk ligt er iets van voorlopigheid in. Het beste komt nog. Vandaar dat in zondag 22 van de Heidelberger in verband met de troost van de opstanding van het lichaam gezegd wordt, dat de gelovige na dit leven volkomen zaligheid bezitten zal.
Hoe verhoudt dit zich tot het spreken over de hemelse zaligheid? J. Hoek gebruikt het beeld van de wachtkamer9. Geborgen in Gods hoede verwachten we de volkomen verlossing op de jongste dag. In de bijbelse toekomstverwachting zijn het individuele en het kosmische perspectief met elkaar verbonden. Ik herinner aan de zaligsprekingen (Mat. 5:3-12). Aan de zachtmoedigen wordt in de toekomst de aarde gegeven, en dit perspectief staat in een verband met het uitzicht op de troost voor de treurenden, de verzadiging, het zien van God en het loon in de hemel.10 Wie het een tegen het ander uitspeelt, doet te kort aan de volheid van het heil, dat God ons bereidt.

De nieuwe hemel en de nieuwe aarde

Het heilswerk van God vanuit de hemel geeft zin aan de geschiedenis. De belijdenis aangaande de hemel schept verwachting voor de aarde. Door de crises heen baant de Here de weg naar zijn toekomst, naar de dag waarop alle antimachten teniet gedaan worden, Gods Rijk voor aller ogen zichtbaar wordt, het nieuwe Jeruzalem neerdaalt op aarde en Hij zelf woont bij de mensen (Op. 21:1-5). ’Het is Gods bedoeling dat de hemel uiteindelijk alles en allen doordringt en dat Hij zo ‘alles in allen’ of ‘alles in alles’ zal zijn’.11 Wij verwachten dan ook naar Gods belofte een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waarop de gerechtigheid woont’ (2 Petr. 3:13). Het gaat er in Gods verlossingswerk niet alleen maar om dat wij naar de hemel gaan, ontheven aan het aardse, lichamelijke bestaan. Het gaat God om de totale vernieuwing van hemel en aarde, de redding van heel de schepping. Wij worden niet uit de schepping gered, maar de hele kosmos wordt gered, vernieuwd, verheerlijkt. En die verwachting stoelt op wat wij reeds in Christus ontvangen hebben.
Ook hier moeten we het ‘vanuit de hemel’ voluit laten gelden. De nieuwe wereld komt niet als gevolg van onze actie, noch langs de weg van de evolutie, noch langs de weg van de revolutie. De droom van het vooruitgangsoptimisme en van de wereldverbeteraars spat uiteen op de realiteit van een verdorven schepping, een gebroken wereld. Sterker nog: de prediking van het oordeel over deze oude aarde doet deze droom in rook opgaan.12 De nieuwe hemel en de nieuwe aarde zijn Gods werk.
Nu is er in de geschiedenis van de theologie diepgaand nagedacht over de aard van die herschepping.13 Wat moeten we precies verstaan onder het woord van Petrus dat de hemelen met gedruis voorbijgaan en de elementen door vuur vergaan (2 Petr. 3:10; zie ook vs. 12). Betekent dat dat de aarde door vuur verteerd wordt of gaat het om loutering? Ik moet in dit kader volstaan met enkele opmerkingen. Aan de ene kant zullen we ernst moeten maken met het diep insnijdend verderf door de zonde dat de schepping teistert. Wie dan woorden gebruikt als reparatie en transformatie peilt de radicaliteit van het kwaad te weinig. Anderzijds vallen schepping en zonde niet samen. Deze geteisterde wereld blijft Gods wereld. Daarom spreken we liever van herschepping dan van een geheel nieuwe schepping. Maar die herschepping is zodanig dat de oude, door de zonde geteisterde wereld, door het vuur van Gods gericht heengaat. Van Houwelingen schrijft in zijn commentaar op 2 Petrus 3: ‘Het heelal is als een huis dat wordt gesloopt... wegens nieuwbouw’.14 De nieuwe wereld vloeit niet vanzelf voort uit de oude schepping en knoopt niet aan bij goede kernen of resten. Tekenend is dat de bijbel spreekt over een wedergeboorte van hemel en aarde (Mat. 19:28). Toch betekent dat geen algehele vernietiging, maar totale vernieuwing. God blijft trouw aan zijn schepping, zijn kosmos. Er is continuïteit tussen de oude en de nieuwe wereld, maar deze rust in God, die het werk van zijn handen niet laat varen.

Nieuwe oriëntatie

Wat betekent ons spreken over de hemel en de verwachting van een nieuwe aarde voor ons aardse leven? Luisterend naar de Schrift kun je zeggen: Hemelgeloof vervreemdt niet van de aarde, maar geeft wel een nieuwe oriëntatie. We zijn met Christus in de hemel gezet (Ef. 2:6), ons domicilie is in de hemel (Filp. 3:20). We worden geroepen te zoeken wat boven is, waar Christus is... en dat impliceert gehoor geven aan zijn orders voor het leven op aarde in navolging en dienst, in kruisdragen en zelfverloochening (Kol. 3).
Het zicht op de hemel en de volkomenheid die wacht maakt ons tot vreemdelingen, tot mensen die geen vrede meer kunnen hebben met de wereld zoals zij reilt en zeilt, maar die – wakker geworden uit de droom van een leven zonder God – oog en hart krijgen voor Gods nieuwe wereld. Het is juist dat aspect van de vreemdelingschap dat altijd weer als een storend element ons wegroept uit de gezapigheid van een bestaan dat tevreden is met het hier en nu15. Het besef ‘hier beneden is het niet’ maakt ons kritisch ten aanzien van de cultuur in een van God vervreemde wereld, kritisch ook naar ons zelf toe. Maar het vreemdeling zijn is geen vlucht uit de wereld waarin wij leven. Onvrede met de wereld zoals ze reilt en zeilt, de wereld van geweld, terreur, honger en armoede, kan niet volstaan met het protest. Het verlangen naar een hemels vaderland (Hebr. 11:13) roept ons tot een leven van geloofsgehoorzaamheid. Het zet aan tot handelen in navolging van Jezus, in solidariteit met de lijdenden en dienst aan onze naaste. Het weten van een hemels vaderland geeft spankracht aan ons bezig zijn in kerk en samenleving, cultuur en politiek.‘ Je doet het voor een wereld die nieuw wordt onder Gods handen’ (Geert Boogaard). Typerend is dat Calvijn, de man van de meditatio futurae vitae, de overdenking van het toekomende leven, die heel radicaal spreekt over de verachting van dit aardse leven, tegelijk volop betrokken was in de arbeid ten dienst van gemeenteopbouw en reformatie van het volksleven in Genève. Even tekenend is het dat juist onder de piëtisten die in hun liederen en preken getuigden van de hemelse zaligheid, zending en diaconale arbeid warme pleitbezorgers vonden.

Geen valse tegenstelling

Ik ben me er van bewust dat dit alles een spanningsvolle positie is, waarbij de accenten verschillend kunnen uitvallen. Er kunnen tijden zijn dat het nodig is tegenover een hedonistische cultuur en een plat materialisme op te komen voor noties als vreemdelingschap, soberheid en ascese. Maar daar waar men gevaar loopt de roeping in Gods wereld te verwaarlozen, zullen we moeten blijven zeggen dat vreemdeling zijn iets anders is dan wereldvreemd zijn. Ik kan het ook anders formuleren: Het is heilloos de hemel tegenover de aarde te zetten. De bijbel wijst ons op de hemel als Gods liefdesruimte om ons zicht te geven voor ons leven op aarde. Daarom kan de apostel Petrus sprekend over de erfenis die in de hemel bewaard wordt in één adem spreken over de vreugde die ons geschonken is vanwege de hoop (1 Petr.1). En die vreugde omvat ook de dankbaarheid voor Gods goede gaven in het gewone leven: vriendschap, gezinsgeluk, muziek, een goede maaltijd, een mooie zomerdag enz.
De lieflijkheen van het zalig hemelleven’ uit de oude berijming van Psalm 16 hoort daar helemaal bij. Maar moet niet eerlijk erkend worden dat met name het bevindelijk gereformeerd protestantisme niet altijd ontkomen is aan een zeker spiritualisme, waarbij dit hemelleven als het ware de concurrent werd van het leven voor Gods aangezicht in Gods wereld? Het levenspad waar de psalmist over spreekt heeft – zeker als we de nieuwtestamentische uitleg van de psalm er bij betrekken16 – de dimensie van het eeuwige leven in zich. God verzekert ons daarvan door zijn Geest die ons zo op een ‘geestelijke’ wijze leert genieten ook van dit aardse bestaan.17 Daarom dient een mens met open ogen en oren door de wereld te gaan om al Gods tekens te verstaan. En verstaan betekent: de goede dingen te ontvangen uit Gods hand als blijken van zijn goedertierenheid. Wanneer in Psalm 63:4 gezegd wordt dat Gods goedertierenheid beter is dan dit leven, dan werpen deze woorden geen schaduw op het genieten van Gods gaven, maar willen ze ons juist leren dat het licht van Gods liefde, de glans van de hemel, sterker is dan alles wat ons bestaan teistert en zelfs tegen de dood is opgewassen.
  
Het Oude Testament 

Het is niet toevallig dat in het bovenstaande twee maal het Oude Testament werd aangehaald.
In zijn briefwisseling met Zoutendijk vraagt Dekker terecht aandacht voor het tegoed van het Oude Testament om de tegenstelling tussen aarde en hemel te overstijgen18 De wijze waarop het Oude Testament spreekt over het aardse leven coram Deo ontneemt ons elke vluchtweg. Het geldt ook voor de toekomstverwachting die heel concreet betrokken is op het land als vervulling van de belofte, de goede aarde die herschapen wordt. Maar we zouden het Oude Testament wel zeer misverstaan als we dit zouden uitleggen in een horizontalistische zin waarbij het zicht op Gods nieuwe wereld wegvalt. Dat is de grote fout geweest van de moderne theologie uit de jaren ‘60. Het gaat in het Oude Testament altijd weer om het uitzicht op een aarde die vol zal zijn van de kennis van de Here (Jes. 11:9; vgl. ook Jes. 6:3). Daarom gaat het niet aan de prediking van het Oude Testament uit te spelen tegen het nieuwtestamentische zicht op de hemelse erfenis. Profeten en psalmisten verwachten immers een Koninkrijk dat uit de hemel, als gave van God,  naar de aarde komt.

Bonhoeffer

Op dit punt is het goed te herinneren aan Dietrich Bonhoeffer die als geen ander in de twintigste eeuw in die spanningsvolle positie gestaan heeft. In zijn brieven uit de gevangenis verwoordt hij de zegen van het gewone leven voor God. Zo lezen we in de brief van 18 december 194319:
Ik geloof dat wij in dit leven en in al het goede, dat wij hier ontvangen, God zo moeten beminnen en zo op Hem moeten vertrouwen, dat wij als de tijd gekomen is – en niet eerder! – met liefde, vertrouwen en vreugde naar Hem toegaan. Om het duidelijk te zeggen, dat een man in de armen van zijn vrouw zou moeten verlangen naar het andere leven, is zacht gezegd een smakeloosheid en in ieder geval niet Gods wil. Wij moeten God liefhebben en vinden in wat Hij ons geeft...
In een brief van 27 juni 1944 herinnert Bonhoeffer dan aan het Oude Testament, dat een christen kan behoeden voor een vlucht in het Jenseits. Verlossing is geen verlossing uit zorg en nood naar een beter hiernamaals; de christelijke verwachting wijst volgens hem de mens op volkomen nieuwe wijze en nog sterker dan het Oude Testament naar zijn leven op aarde. Vaak zijn deze uitlatingen – en ze zouden met andere te vermeerderen zijn – aangehaald om Bonhoeffer te maken tot propagandist voor een horizontalistisch christendom dat afrekent met het hiernamaals en de hoop op de hemelse zaligheid. Gelukkig is dit beeld uit de jaren ‘60 en ‘70 van de vorige eeuw de laatste decennia drastisch bijgesteld. Het ging er Bonhoeffer om tegen een piëtistische geloofsbeleving die de aardse verantwoordelijkheid ontliep met een beroep op het hiernamaals, zijn tijdgenoten te doordringen van de kardinale vraag hoe Christus Heer kan zijn over het totale leven en hoe we in dit volle leven voor zijn aangezicht kunnen staan in strijd en lijden, navolging en dienst aan de naaste. Maar tegelijk wist hij van de grens die aan elk leven gesteld is, getuige de wijze waarop hij zich troostte met de psalmen en met de liederen van Gerhardt in zijn gevangenschap op weg naar het einde. Na de hierboven geciteerde woorden uit de brief van 18 december 1943 gaat de brief als volgt verder:

God zal degene die Hem dankbaar vindt in aards geluk wel ogenblikken geven, waarin hij er aan herinnerd wordt dat het aardse maar iets voorlopigs is, dat het goed is je hart aan de eeuwigheid te wennen en ten slotte komt altijd wel het moment dat we eerlijk kunnen zeggen: ‘Ik wou dat ik thuis was...’ Maar dat heeft allemaal zijn eigen tijd en de hoofdzaak is met God gelijke tred te houden, niet vooruit te lopen en niet achter te blijven’.

Payne Best, de officier van de Britse geheime dienst, vertelt dat Bonhoeffer de dag voor zijn terechtstelling preekte over de levende hoop door de opstanding van Jezus Christus. Nauwelijks had hij zijn preek beëindigd of de bewaker kwam de zaal binnen en riep: ‘Gevangene Bonhoeffer, klaarmaken’. Zijn laatste woorden tot zijn medegevangenen waren: ‘Dit is het einde, voor mij het begin van het Leven’.20 Woorden die de waarheid van het morgenlied van John Keble bevestigen:

Het schijnsel van de hemel gaat
over de dag van vroeg tot laat.21

 
Dr. A. Noordegraaf was tot zijn emeritaat docent praktische theologie aan de theologische faculteit te Utrecht

Noten:

1. Gezang 380:5 LvK.
2. Gezang 479:4 LvK
3. ‘De roeping tot navolging stelt de kerk en de christen in het eschaton van Gods heilshandelen aan Israël en de volkeren en leert het leven van en in de gemeente radicaal verstaan als antwoord op de “roeping Gods, die van boven is” (Fil. 3:14), aldus T.G. van der Linden, Volgenderwijs.Een theologische studie over de navolging als ecclesiologisch motief, Zoetermeer 2000, 92.
4. Zie G. Kittel – G Friedrich, Theologisches Wörterbuch zum Neuen Testament, V, s.v. ouranos, Stuttgart 1954, 496-543; A. W. Zwiep, ‘Hemel’  in A. Noordegraaf  e.a., Woordenboek voor Bijbellezers, Zoetermeer 2005, 268-272.
5. Vgl. G.C. van Niftrik, De Hemel. Over de ruimtelijkheid van God, Nijkerk 1968, 67–108;  J. Hoek,  Hoop op God. Eschatologische verwachting, Zoetermeer 2004, 140-154.
6. In het belijden van de kerk krijgt dit ‘nut’ van Jezus’ hemelvaart alle nadruk, vgl. Zondag 18 Heid. Cat. vraag en antwoord 49.
7. Zie over de verwachting over de doodsgrens heen het nog altijd indrukwekkende boek van G.C. van Niftrik, Waar zijn onze doden?, Den Haag 1970.
8. Psalm 16:6 ber. 1773.
9. Hoek, a.w.150.
10. Zie voor deze verbanden G.C. Berkouwer, De Wederkomst van Christus, deel I, Kampen 1961, 267,269,
11. Hoek, a.w., 143-144.
12. Dat is het gelijk van A. van de Beek die in verschillende publicaties afrekent met een cultuurchristendom dat optimistisch denkt over een betere wereld als resultaat van ons (eventueel: christelijk) handelen. Zie onder meer zijn Hier beneden is het niet. Christelijke toekomstverwachting, Zoetermeer 2005.
13. Zie naast de reeds genoemde publicaties van Berkouwer en Hoek ook H. Berkhof, Christelijk geloof. Een inleiding tot de geloofsleer, 6e druk, Nijkerk 1990, 509- 528; J. van Genderen, De nieuwe hemel en de nieuwe aarde (Apeldoornse Studies, nr.29), Kampen 1994; J. Moltmann, Das Kommen Gottes. Christliche Eschatologie, Gütersloh 1995, 294-304.
14. P.H.R. van Houwelingen, 2 Petrus en Judas. Testament in tweevoud (CNT), Kampen 1993, 89.
15. Zie over het vreemdeling zijn de discussie tussen A.J. Zoutendijk en W. Dekker in Kontekstueel. jaargang 17/ 3 en 18/1.
16. Vgl. Hand. 2:25-31 en 13:35-37.
17. Zo terecht C. Graafland in een schets over Psalm 16: 9-11 in Postille 1988 – 1989, ’s-Gravenhage 1988, 139.
18. W. Dekker, a.art  (18/1, 14-15).
19. Dietrich Bonhoeffer, Verzet en overgave, 5e druk van de vertaling, Baarn 1989,
20. Zie over de betekenis van Pasen voor Bonhoeffer J.J. Buskes, Opstanding, Wageningen z.j, ,86-102.
21. Gezang 380:4.