Skip to main content

nr2 • 2006 • Verkwikt de hemel nog?

december 2006 (21e jaargang nr. 2)

Verkwikt de hemel nog?

Prof. dr. G.C. den Hertog

Enkele jaren geleden hebben we als redactie een nummer samengesteld over ‘de hel’. We waren ervan overtuigd, dat we de vinger op een zere plek legden. Onze stellige indruk was dat de hel geleidelijk aan naar de achtergrond is gegaan, dat waarschuwingen zoals vroeger in preken gebruikelijk nu nauwelijks nog voorkomen. De series leespreken in druk in de gereformeerde wereld spreken in dit opzicht duidelijke taal.

Het ging in dat nummer over de hel, maar vooral ook om het godsbeeld. Immers, als de hel niet meer verschrikt, is dat omdat God toch vooral als liefde gezien wordt, als iemand die erop wacht, dat we op zijn aanbod van genade ingaan. De scherpe kanten van het bijbelse spreken over verkiezing en verwerping zijn er wat af gesleten. Zoiets gaat grotendeels onbewust. Daarom meenden we er als redactie goed aan te doen om te pogen in kaart te brengen wat er allemaal in de geruisloze verdwijning van de hel uit de prediking mee speelde.

Stilte

Het nummer leverde geen enkele reactie op. De pers vloog er niet op af en ook de lezers lieten niets van zich horen. Dat komt eigenlijk maar heel zelden voor. Meestal horen we rechtstreeks of via via wel iets. Nu helemaal niets. De hel riep alleen maar een oorverdovende stilte op.
Nu, een paar jaar later, leggen we een nummer over de hemel op tafel. Laat het zo zijn, dat de hel niet meer verschrikt, maar verkwikt de hemel dan nog wel? Je zou denken van wel. Als de dreigende slagschaduw van het oordeel de prediking niet meer belast, kan de verkrampte ziel zich dan niet ontspannen en zich verheugen op de vreugde die ons in het vooruitzicht gesteld is? Is er nu niet alle ruimte om in de prediking de troost van de hemel te laten uitkomen?
Misschien. A. van de Beek publiceerde vorig jaar een boek, dat dwars tegen de tijdgeest ingaat, zoals alleen al de titel provocerend aangeeft: Hier beneden is het niet.1 Maar het is vooral een ‘nee’ tegen een diesseitig christendom en Van de Beek besteedt weinig of geen aandacht aan de ‘lieflijkheên van het zalig hemelleven’. 
En een predikant, die we uitnodigden om een bijdrage te leveren, meldde dat hij het eigenlijk nooit over de hemel had. Hij zou wel eens niet de enige kunnen zijn. Kennelijk is er ook niet veel vraag naar vanuit de gemeente. Niet alleen de hel verschrikt niet, ook de hemel verkwikt niet. Wat is er (met ons) gebeurd?

De verdwijnende hemel

Enkele jaren geleden is een lijvige cultuurgeschiedenis van de twintigste eeuw uitgekomen, geschreven door de agnost prof.dr. H.W. von der Dunk. De titel van het boek, waarin de auteur tot uitdrukking bracht wat volgens hem het diepste motief van die voorbije eeuw was, is veelzeggend: De verdwijnende hemel.2 Dat is dus een, of misschien wel de kenmerkende trek van die twintigste eeuw: transcendentieverlies. Het dak van de ‘Arena’ sluit zich, en we zijn als mensen onder ons.
Ik las de afgelopen tijd nog weer eens wat theologische boekjes uit de jaren zestig van de vorige eeuw. Het waaide toen over uit Amerika, en het ging hard. Zo betoogde ene Gibson Winter, dat de kerk alle metafysica moet opgeven en aanvaarden dat de waarheid geheel historisch is. Dat houdt ook in, dat alleen de mens overblijft om drager van hoop te zijn. De theologie die aan zijn ontwerp ten grondslag lag, was de zogenaamde ‘secularisatietheologie’, zoals die in de jaren vijftig van de vorige eeuw in Duitsland was opgekomen. Kenmerkend voor hun benadering was, dat zij in Genesis 1 vooral de ‘ontgoddelijking’ van de wereld geproclameerd zagen. Waar bij de volken rondom Israël de hemellichamen als goddelijke machten gezien werden, hangt de Here zon, maan en sterren als het ware als lampen aan het uitspansel op. De ‘secularisatietheologen’ werkten dat gegeven zó uit, dat het onderscheid met de religies rondom Israël daarin gelegen was, dat Israël geroepen was om zonder een beroep op God in vrijheid te leven. Bevrijding is uitleiding uit het diensthuis van de religie, en daarbij dacht Winter ook aan het christelijk geloof in traditionele vorm. Een christen trekt als Abraham weg uit het diensthuis van de goden, om zelf de verantwoordelijkheid voor zijn leven op zich te nemen. Het gaat om mens zijn, en de verkondiging van de kerk, met de boodschap van oordeel en genade, van berouw en omkeer, had voor Winter en zijn geestverwanten afgedaan. De kerk moest een motor van sociale actie worden, voorvechter van humaniteit in de stad van de mens, en niet meer dan dat. Geloof in de hemel was taboe, en dood was dood, en over engelen die je naar het paradijs droegen deed je alleen lacherig. Het hoefde in onze streken niet van bovenaf opgelegd te worden, zoals in de DDR destijds engelen werden omgedoopt (nou ja - gedoopt) tot ‘Ende-Jahrzeit-Figuren’.
Het is voorbij. Destijds heb ik met verbazing gezien wat er bij de IKON gebeurde. In de jaren zestig en zeventig was daar alleen aandacht voor maatschappijkritiek. Maar toen werd ds. Hans Stolp als IKON-pastor benoemd, die aandacht vroeg voor wat hij als ziekenhuispredikant had gezien in en geleerd van tekeningen van kinderen die gingen sterven. Ineens was er bij dezelfde IKON volop aandacht voor engelen en hun boodschappen.
Zo’n tien jaar geleden heeft prof.dr. C. van der Kooi laten zien hoe een consequente horizontalisering, die God uit onze werkelijkheid wegdrukt, onvermijdelijk de aandacht voor de wereld achter onze wereld op­roept. Zou God zich daarin misschien ook laten gelden en mensen wegroepen uit een afgeplat bestaan?3

Wat ligt eronder?

Die theologie van de jaren zestig ligt allang achter ons, al vallen dergelijke geluiden nog wel te vernemen. In de kringen, waaruit de meeste lezers van Kontekstueel afkomstig zijn, hebben dergelijke gedachten nooit veel ingang gevonden. Toch is ook bij ons de hemel uit beeld geraakt. Dat is niet gegaan langs de weg van een nieuwe theologie, maar anders, dieper, wezenlijker. En dat moeten we op het spoor zien te komen, want wat zich in de diepere lagen van onze geest afspeelt heeft meer en langduriger invloed dan datgene, waarvan we ons bewust zijn en waar we ons over opwinden en fel over discussiëren. Nu zou ik niet weten hoe je dat diepere zo op het spoor kunt komen, dat je het ook echt in kaart brengt. Daarom beperk ik me ertoe wat dingen langs te lopen, en de vinger te leggen bij ontwikkelingen en verschijnselen.
Om te beginnen komen de meeste mensen in de eigen onmiddellijke omgeving op latere leeftijd met de dood in aanraking. Het viel me enkele jaren geleden ineens op bij het lezen van de brieven die eind negentiende eeuw door de piepjonge O. Noordmans, leerling van het gymnasium in Zetten, en zijn familie in Friesland gewisseld werden. In vrijwel elke brief was er iemand overleden, een vrouw in het kraambed, een jongen door longontsteking, kinderen bij de geboorte. Zoiets stempelt je staan in de wereld. Dankzij het feit dat onze levensverwachtingen omhoog gegaan zijn, en we al zo’n zestig jaar geen oorlog meer meegemaakt hebben, zijn we niet gedwongen ons met de gedachte aan de dood bezig te houden. Daar komt bij, dat we God in het dagelijks leven niet meer tegenkomen. De wetenschap hoeft zich niet meer tegen het geloof af te zetten, de strijd is al beslecht. Onze samenleving vertoont een ‘leeg midden’, en je doet er wijs aan er niet aan te morrelen door bijvoorbeeld te opperen dat er achter de evolutie een Intelligent Design kan zitten.
Ja, het was heel primitief van Yoeri Gagarin, toen hij begin jaren zestig na als eerste mens een rondje om de aarde gemaakt te hebben opmerkte, dat hij God niet was tegengekomen. Plat was het, maar is een dergelijke manier van kijken naar het heelal vandaag niet gemeengoed? Waar is Pascal (1623-1662) gebleven, die opbiechtte dat ‘de eeuwige stilte van deze oneindige ruimte’ (van het heelal) hem met ‘angst’ vervulde?4 Of ook Kant (1724-1804), die schreef, dat twee dingen zijn gemoed met telkens nieuwe en toenemende bewondering vervulden, hoe vaker hij erover nadacht, namelijk de hemel boven zich en de zedenwet in zijn innerlijk.5
Het is niet de lichtvervuiling van de steden, de wegen en de glazen kassen in onze contreien, waaraan men trouwens wat schijnt te gaan doen, die ons de hemel doen vergeten. Misschien is dit wel het punt, dat de homo zappens de rust niet vindt en niet krijgt om na te denken. Hij of zij moet zijn doelen halen, en als je vrij bent moet er nog weer een heleboel. Wat je allemaal niet gelezen, gezien, en vooral beleefd moet hebben! De mens leeft breed, en er blijft nauwelijks plek voor God over. Als dat het leven is, is de enige hemel die reëel is, de VUT met het Zwitserlevengevoel. Hoe je dat kunt invullen, daar helpen de bladen voor vijftigplussers wel bij. We hebben het paradijselijke in het heden getrokken, dat is: in een verhoging van levensgeluk en verlegging van de doodsgrens, stelde godsdienstsocioloog M.B. ter Borg tien jaar geleden al.­6 We zijn niet meer bang voor de hel, en voor de dominee, maar voor wat de dokter zegt. Dood is namelijk dood, afgelopen.

Gebroken hemel

‘Angst’, was het bij Pascal, ‘bewondering’ bij Kant. In de twintigste eeuw is Pascal ons nader. Jan Wolkers schreef over het door hem gemaakt Auschwitz monument, bestaande uit zes panelen met gebarsten spiegels, waarin de lucht weerkaatst wordt: ‘Je kijkt naar de hemel en je begrijpt niet dat dat blauwe uitspansel boven die ontzetting heeft gestaan, even onaangedaan als boven een wei vol bloemen. En in een visioen van rechtvaardigheid zie je de blauwe lucht boven je vol barsten trekken, alsof de verschrikking die daar op aarde onder haar heeft plaatsgehad voorgoed de eeuwigheid geschonden heeft. Voorgoed kan op deze plaats de hemel niet meer ongeschonden weerspiegeld worden.’7 Helderheid en kracht van de zedewet in ons blijken in de praktijk tegen te vallen, en de hemel vertoont een barst.
‘Hoger dan de blauwe luchten, en de sterretjes van goud, woont de Vader in de hemel, die van alle kinderen houdt.’ Dat is voor kinderen, en misschien zelfs dat niet eens. Kinderen zijn vroegwijs tegenwoordig... En zelf kunnen we toch geen moment die 1,5 miljoen kinderen die in Auschwitz omgebracht zijn vergeten?!
Harry Mulisch’ roman uit 1992, De ontdekking van de hemel, thematiseerde de teleurstelling van God over ons mensen. Hij besluit de Tien Geboden terug te halen, vanwege wat wij mensen er in onze tijd van gemaakt hebben, en de plot is opgezet rond de inspanningen van de engelen om de hoofdpersoon eerst in het leven te roepen, en vervolgens zover te brengen dat hij in hun plan meewerkt. Maar is het verdwijnen van de Tien Geboden geen reden tot ontzetting?! Welnee, de hemel heeft enkel een bijrol in het verhaal, en het boek bereikt nergens een echte ernst. De paar geciteerde zinnen van Wolkers geven in dit opzicht meer te denken dan het hele boek van Mulisch.
Het zijn echte vragen - de hemel boven Auschwitz en al die andere oorden van verschrikking toen en sindsdien - maar ze worden weggestopt. We zijn in onze tijd murw geworden. We hebben er even genoeg over gehoord. Maar de hemel is niet meer wat hij geweest is.

Hoe staat het er nú voor?

NRC-Handelsblad van 3 november 2006 zette prominent op de voorpagina: ‘Allerzielen moet de doden een plaats geven.’ De eerste zin van het artikel wil ik u ook niet onthouden: ‘Allerzielen, van oudsher de katholieke gedenkdag voor de doden, wordt met hulp van kunstenaars nieuw leven ingeblazen, voor de moderne spirituele burger.’ Volgens het artikel wint Allerzielen is Nederland snel aan populariteit. Op de Nieuwe Ooster in Amsterdam, de grootste begraafplaats van ons land, herdachten zo’n zeshonderd mensen hun doden, met eigen rituelen. Vlaggen met teksten, olielampen langs een wandelroute, bloembollen in de grond, voor elke dode één. Directeur Marie-Louise Meuris van deze begraafplaats schrijft de trend om dergelijke herdenkingen te houden toe aan de hernieuwde belangstelling voor spiritualiteit, die vooral opvalt tegen de achtergrond van het nog altijd doorgaande terreinverlies van de traditionele kerken. ‘Met de huidige ontkerkelijking wordt de begraafplaats steeds meer een openluchtkerk.’ Een kunstenares die erbij betrokken is, zegt: ‘In Nederland ligt de nadruk op het gevoel van gemis bij de nabestaanden, die erg in hun eentje moeten worstelen. Ik streef naar een meer collectieve viering, waarbij de doden zelf zichtbaar worden.’
Veel hemel heb ik in het artikel overigens niet kunnen ontdekken. De Azteken, uit Mexico, vormen de inspiratiebron. De bloembollen symboliseren de aarde. Het gaat erom ‘de doden een plek te geven in het leven’, zegt een uitvaartverzorger. Misschien is het wel typisch Nederlands. Als we seculariseren en aards gericht worden, dan ook goed. Maar om ons heen is het allang anders. Iedere zomer komen fans van Elvis Presley samen rond zijn graf of zijn huis, steken waxinelichtjes aan en leggen bloemen: ‘Elvis is altijd bij ons.’ Dood is niet dood. We willen er niet aan. In een volle Arena - met het dak open! - zingt een duizendkoppige menigte tijdens een herdenkingsbijeenkomst voor André Hazes zijn lied ‘De Vlieger’, over een joch, dat op zijn achtste verjaardag het meest blij is met zijn vlieger, omdat hij er een briefje aan vast kan doen voor zijn overleden moeder, die ‘hoog in de hemel is’ en die hij zo mist.
In het lied ‘Tears in Heaven’, dat de popmusicus Eric Clapton schreef naar aanleiding van de dood van zijn vierjarig zoontje Conor, die op 20 maart 1991 van het balkon van de 53ste verdieping van een wolkenkrabber naar beneden viel, is het refrein: ‘Zou je m’n naam nog weten als ik je in de hemel tegenkwam? Zou je nog hetzelfde voelen als ik je in de hemel tegenkwam?’
Er is dus meer hemel bij André Hazes en Eric Clapton dan op de Nieuwe Ooster, dunkt me. Maar even weinig God. Heeft dat te maken met wat de twintigste eeuw aan verschrikkingen heeft laten zien? Of hebben we God achter onze rug geworpen, omdat we het te goed hebben?

Hoe verder?

In het voorgaande is één vraag even aangestipt, maar niet gethematiseerd: de vraag naar het goed bijbelse recht van de hemel. De hemel heeft onder kritiek gelegen, het was allemaal ‘opium voor het volk’ (Marx) of ‘platonisme voor het volk’ (Nietzsche). Daar steekt een bijbels gelijk in: de hemel mag geen vlucht zijn. Al is de oproep ‘Broeders, blijft de aarde trouw!’ ­­­een woord van Nietzsche, het heeft een bijbels recht. Maar het lijdt geen twijfel, dat er het nodige met ons, en met een cultuur, gebeurt als we - zoals de dichter Heinrich Heine (1797-1856) het uitdrukte - de hemel voortaan maar aan de mussen overlaten.
Wat missen we als we de hemel missen? Alister McGrath schreef zijn Brief History of Heaven om enkele lijnen in de ontwikkeling van de idee van de hemel in de middeleeuwse westerse cultuur te schetsen, en iets te laten zien van de inspiratie die het heeft geboden aan de westerse literatuur en aan het persoonlijk geloof.8 Hij onderstreept, dat de hemel in de Bijbel ongeveer samenvalt met hoop, hoop op het Koninkrijk der hemelen en op het nieuwe Jeruzalem dat God op de aarde doet neerdalen. Hoop ook daarop, dat God zelf - Hij laat veel aan zijn engelen over, maar dit niet - alle tranen van de ogen zal afwissen. ‘Hemel’ staat ook voor de hoop op de vervulling van ons leven in de aanbidding van God en het Lam.
De hemel is niet ‘los verkrijgbaar’. Geen hemel zonder God dus. Dat lijkt op koppelverkoop. Maar het is anders. In de Bijbel komt de hemel pas goed in beeld, als Christus erheen gaat, om zich daar het Hoofd van zijn kerk en de Heer der wereld te betonen, die alles in zijn hand heeft, en voortstuwt naar zijn toekomt. En - die wacht met het drinken van de wijn van de vreugde, tot de zijnen bij Hem zijn, in het Koninkrijk van zijn Vader (Mat. 26,29).
Wie deze hemel afschrijft houdt heel weinig over. Weinig om naar uit te zien. Welke grond heb je immers onder de voeten, als God het niet is? Je moet ook oogkleppen opdoen, om de gebroken hemel van Wolkers niet te zien - en te vertwijfelen. Wie Jezus Christus ziet, ziet Gods toekomst, ziet de hemel door een spiegel, die een vertekend beeld geeft. Of het zoontje van Clapton zijn naam nog weet, is niet zeker, en of de brief van het jongetje van acht zijn moeder bereikt, evenmin. Wat blijft is geloof, hoop en liefde. Dat is: bevrijd zijn van het eindeloos cirkelen om mijzelf, in Christus. En dat is de hemel, die op aarde ons nu ook al in zijn krachtenveld trekt. Die hemel verkwikt echt.

Noten:

1. A. van de Beek, Hier beneden is het niet. Christelijke toekomstverwachting, Zoetermeer 2005.
2. H.W. von der Dunk, De verdwijnende hemel. Over de cultuur van Europa in de twintigste eeuw, Amsterdam 2000.
3. C. van der Kooi, Heil en verlangen. Centrale thema’s in het geding tussen christelijk geloof en nieuwe-tijdsdenken, Zoetermeer 1995.
4. Blaise Pascal, Gedachten, (vert. Frank de Graaff), Amsterdam 1997, 92 (fr 201).
5. I. Kant, Kritik der praktischen Vernunft, Beschluß A 289.
6. M.B. ter Borg, De dood als het einde. Een cultuur-sociologisch essay, Baarn 1993, 114; vgl. 57, 69
7. Aangehaald in: Aartjan van den Berg & René Süss, Spiritualiteit in Jodendom en christendom, Heerenveen 2006, 372.
8. Alister E. McGrath, A Brief History of Heaven, Malden USA / Oxford UK 2003, IX.