Skip to main content

nr3 • 2006 • Barmhartigheid is niet eenvoudig

februari 2006 (20e jaargang nr. 3)

Barmhartigheid is niet eenvoudig

A.F. de Fijter


‘Jullie weten immers hoe het voelt om vreemdeling te zijn’. Zo wordt een rechtvaardige behandeling van vreemdelingen in Exodus 23:9 gemotiveerd. Ga rechtvaardig met vreemdelingen om, want je weet hoe het is. Je hebt het zelf meegemaakt. Voor de meeste kerkleden geldt dat niet. Wij weten niet hoe het is om vreemdeling te zijn – ook al hebben we het nog zo vaak over vreemdelingschap. Maar we voelen wel aan dat het belangrijk en christelijk is om vreemdelingen niet in de kou te laten staan. Diaconieën bieden noodopvang, juridische bijstand, gemeenteleden gaan voetballen op een AZC en schrijven protestbrieven aan minister Verdonk.

Er is vanuit de kerken kritiek op de regering, want de scherpe kanten van het asielbeleid komen steeds vaker in het nieuws en kerkleden worden boos. Hoe kon dat gebeuren: de brand op het cellencomplex op Schiphol? En waarom zitten uitgeprocedeerde asielzoekers überhaupt in een cel, het zijn toch geen criminelen? Hoe zit het met schrijnende gevallen van gedwongen uitzetting, asielzoekers die moe zijn geworden van ellenlange procedures, het jarenlange wachten op wel of geen verblijfsvergunning. En recent: de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND), die onzorgvuldig omgesprongen is met vreemdelingendossiers van teruggekeerde Congolezen.

Het beleid

Hoe kunnen kerken hun boosheid over onrechtvaardige en inhumane situaties vruchtbaar inzetten in het gesprek met de regering? Moet dat door een handtekening te zetten onder ‘Een royaal gebaar’? Kan dat door te pleiten voor een generaal pardon voor de overlevenden van Schiphol-Oost? Werkt dat door op de bres te springen voor individuele schrijnende gevallen? Moeten kerken zich beperken tot daden van barmhartigheid bij de nood van de asielzoeker en het zoeken naar alternatief  beleid overlaten aan de beleidsmakers in de politiek?  
Het vreemdelingenbeleid is niet van gisteren. In 2001 voerde toenmalig staatssecretaris van vreemdelingenzaken J. Cohen de nieuwe vreemdelingenwet in. In grote lijnen heeft deze wet verschillende restricties met zich meegebracht. Zo kunnen asielzoekers nu nog maar eenmalig in hoger beroep na een beslissing door de IND inzake de asielaanvraag. Tevens worden de voorzieningen na de eerste beslissing stopgezet en vervalt daarmee het recht op opvang, medische ondersteuning, scholing etc. Al deze zaken waren voor de invoering van de nieuwe vreemdelingenwet nog toegankelijk voor de asielzoeker en er kon meerdere malen in beroep worden gegaan. Overigens is de asielwetgeving voortdurend in beweging en is er al weer nieuwe regelgeving op komst.
Duidelijk is wel: het vreemdelingenbeleid van de huidige regering zet hoog in op terugkeer naar het land van herkomst. Daarnaast kiest de regering voor de resettlementregeling van de UNHCR. Dat betekent: IND-medewerkers selecteren jaarlijks 500 vluchtelingen in crisisgebieden om hen ‘uit te nodigen naar Nederland’. Zij krijgen een status en beginnen in Nederland direct met een integratieproces.

Voor het uitvoeren van het ‘terugkeerbeleid’ zijn vertrekcentra, uitzetcentra en de zogenaamde detentiecentra ingesteld. NRC Handelsblad heeft enkele weken terug uitvoerig over de gang van zaken op één van deze centra, de detentieboot in Rotterdam, geschreven. Sinds oktober 2004 ligt de boot in de haven van Rotterdam. Andere detentiecentra waren er al langer: in Zeist, Tilburg en Ter Apel. Deze centra hebben in het gevangeniswezen een aparte juridische status. Vreemdelingen verblijven er ter fine van uitzetting. Dit betekent dat er tijdens de plaatsing van de gedetineerde asielzoeker zicht moet zijn op uitzetting. En juist hier gaat het een en ander niet goed.

Een voorbeeld

Een uitgeprocedeerde Iraanse asielzoeker fietst op dinsdagavond door de woonplaats van zijn Iraanse vrienden die hem een nachtje onderdak bieden. Sinds M uitgeprocedeerd is, zwerft hij van de ene plek naar de andere. De politie is juist aan het controleren op fietsverlichting. M fietst zonder licht en wordt aangehouden. De politie vraagt een identificatiedocument. Dat heeft M als uitgeprocedeerde niet. De politie zet hem een aantal dagen in een politiecel, totdat hij overgeplaatst kan worden naar de detentieboot in Rotterdam. M is echter een aantal weken geleden ontslagen uit het detentiecentrum in Zeist, omdat hij niet uitzetbaar is. De Iranese ambassade verstrekt geen lp’s (laissez passer: noodpaspoort) aan de IND die de gedwongen uitzetting regelt. M kan zelf ook niet aan identificatiedocumenten uit Iran komen. Ook al wil hij zelf terug, omdat hij in deze omstandigheden geen toekomst ziet in Nederland, het zal hem niet lukken. Zonder identificatiedocumenten word hij door de ambassade de deur gewezen. Hij krijgt geen reisdocument. Het gevolg is dat M nu weer een aantal maanden in de detentieboot verblijft zonder dat er zicht is op uitzetting.
Uit dit verhaal blijkt hoe complex asielzaken in elkaar steken. M kan niet blijven, maar kan ook niet weg. Hij pendelt tussen wal (illegaal onderdak) en schip (de detentieboot). Het ‘regime’ op zo’n detentieboot is soberder dan in sommige huizen van bewaring (daar zijn meer recreatievoorzieningen). Op de detentieboot mogen de bewoners een uur per dag luchten op de kade naast de boot in het industriegebied vlakbij Schiedam. Daarbij komt dat de juridische begeleiding van de gedetineerden vaak slecht is. Asieladvocaten nemen hun werk onvoldoende serieus. Het kan voorkomen dat een advocaat contact zoekt met zijn cliënt om tot de ontdekking te komen dat deze cliënt een jaar geleden is uitgezet. De overheid is verplicht een advocaat aan te bieden. Deze krijgen echter een vast bedrag per zaak. Er is geen winst aan te behalen.

Documenten nodig

Het systeem op de detentieboot is erop gericht uitzetting van de gedetineerden te bevorderen. Het plaatsen van meer personen op één cel speelt daarin een rol. Met drie of vijf anderen van verschillende nationaliteit dag en nacht op één cel verblijven levert de nodige problemen op. Na verloop van tijd zie je dat mensen psychisch knakken. Als na een aantal maanden (waarin onder andere ‘presentatie’ bij de ambassade wordt geregeld) blijkt dat gedetineerden niet uitgezet kunnen worden naar hun herkomstland, worden ze weer op straat gezet om na verloop van maanden weer te worden opgepakt. Deze methode heeft tot doel dat illegalen en uitgeprocedeerde asielzoekers met documenten over de brug komen. In sommige gevallen gebeurt dit dan ook. Vreemdelingen die lange tijd hebben volgehouden niet over identificatiedocumenten te beschikken, leggen een paspoort of een ander document op tafel. Deze documenten zijn noodzakelijk om een reisdocument te ontvangen. Zonder reisdocument kan iemand niet worden uitgezet. Elke ambassade heeft hierin weer andere eisen. Maar tussen de 300 vreemdelingen op zo’n detentieboot zijn er ook mensen die met geen mogelijkheid terug kunnen keren naar het land van herkomst. Hoe graag ze ook de detentieboot willen verlaten, ze kunnen niet aan reisdocumenten komen.  
Juridisch zijn al deze zaken goed dichtgetimmerd. Steeds minder vaak hoeft de gang van zaken rondom uitzetting te worden gerapporteerd aan de rechter. Dit betekent dat de vreemdelingenpolitie de opsluiting van de vreemdeling steeds minder frequent hoeft te verantwoorden. Ook de zesmaanden termijn (vanwege het sobere regime mochten vreemdelingen niet langer dan zes maanden vastgehouden worden in de detentieboot) is afgeschaft. Het komt dus voor dat Irakese mannen meer dan een jaar in de detentieboot verblijven, omdat ze niet uitgezet kunnen worden.

Complex

Duidelijk mag zijn dat dit onderdeel van het uitzettingsbeleid veel haken en ogen heeft.
Maar een kant en klare oplossing voor het migratieprobleem is echter niet zomaar voor handen. Daarvoor is het vreemdelingenvraagstuk veel te complex. Soms wordt de suggestie gewekt dat de overheid ‘zomaar’ mensen in detentie zou plaatsten. Rondom de asielzoeker staan allerlei organisaties die hem of haar (willen) begeleiden. Er ligt een heel traject klaar.
Sommigen werken mee, anderen niet. Wie niet meewerkt en uit het zicht van overheidsinstanties verdwijnt, wordt MOB verklaard: met onbekende bestemming vetrokken. Of deze bestemming in Nederland ligt of daarbuiten is onbekend. Maar mensen die met onbekende bestemming zijn vetrokken, verdwijnen natuurlijk niet zomaar. De lokale overheid komt deze mensen tegen op straat. Vaak komen ze terecht in de criminaliteit of in de prostitutie. Waar mogelijk worden ze opgevangen door kerken en andere humanitaire instellingen. Dat is de werkelijkheid die plaatselijke kerken kennen en die op landelijk niveau wordt aangekaart.

Hoe reageren kerken?

Bas Plaisier, scriba van de Protestantse Kerk, schreef op 22 september 2005 een brief aan minister Verdonk om er voor te pleiten dat de jonge Casey Ebot met zijn tweelingbroertje en moeder, afkomstig uit Kameroen, niet zou worden uitgezet. Casey Ebot is in Nederland geboren. Bij zijn geboorte bleek dat hij een open ruggetje had. Hij kreeg sindsdien intensieve medische begeleiding – zijn situatie werd aangemerkt als een ‘medische noodsituatie’ waardoor hij met zijn moeder en broertje niet terug kan keren naar Kameroen. Daar kwam nog bij dat er geen identiteitspapieren konden worden verkregen. Toch kregen ze begin september te horen dat ze binnen vier weken Nederland zouden moeten verlaten. De plaatselijke politiek en de protestantse gemeente Wijchen, Leur en Batenberg kwamen in actie. Ook het actualiteitenprogramma Netwerk en het nieuwsprogramma ‘Hart van Nederland’ besteedden aandacht aan deze schrijnende situatie. Uiteindelijk besloot het ministerie de uitzetting voor één jaar op te schorten.
Op 1 november 2005 sprak Ineke Bakker namens de Raad van Kerken op de herdenkingsbijeenkomst van de omgekomenen bij de brand in het detentiecentrum op Schiphol-Oost. Daarin verwoordt ze de onrust, angst en boosheid van mensen die het imago van de vreemdeling in Nederland ten kwade zien veranderen. Ze signaleert een verharding in de samenleving, bij burgers maar ook in de politiek: ‘Vreemdelingen worden vaak niet meer gezien als mensen zoals ieder ander… Vooral in de politiek wordt een beeld geschetst van vluchtelingen = uitgeprocedeerde asielzoekers = illegalen = criminelen… Vreemdelingen worden gezien als ballast, als lastige pakketten, er wordt met hen rond gezeuld van het ene detentiecentrum naar het andere uitzetcentrum. Daarom kan het gebeuren dat mensen zonder enige vorm van hulp op straat gezet worden als de overheid geen raad meer met hen weet en ze kennelijk nergens anders heen kunnen… Sommigen worden gezien als lastpakken die we zo snel mogelijk kwijt moeten raken, liefst met zo weinig mogelijk kosten. Daarom zijn de detentiecentra uiterst sober, daarom worden bezoekers van buiten geweerd, daarom zitten zelfs kinderen en getraumatiseerde en zieke mensen hele dagen opgesloten. Ik voel mij daar beschaamd over en gelukkig velen met mij, zowel binnen als buiten de kerken.’
Op 8 november 2005, in de dagen na de brand op Schiphol-Oost, laat kardinaal Simonis zich horen in NOVA. Hij vindt het huidige asielbeleid een ‘uiting van de verharde samenleving’. ‘Waarom niet meer clementie, humaniteit en barmhartigheid ten opzichte van een grote groep mensen die hier niet zomaar als gelukszoekers zijn gekomen?’ Opnieuw pleit hij voor het standpunt van de Raad van Kerken, dat alle uitgeprocedeerde asielzoekers die voor 2001 in Nederland waren een verblijfsvergunning moeten kunnen krijgen.
In het voorjaar van 2005 overhandigt synodepreses Jan-Gerd Heetderks een rapport aan minister Verdonk. Het onderzoeksrapport van Kerk-in-Actie laat zien wat diaconieën doen voor (uitgeprocedeerde) asielzoekers. Uit het rapport blijkt dat 500 diaconieën van de Protestantse Kerk betrokken zijn bij het verstrekken van voeding en onderdak aan op straat gezette asielzoekers. Verder geven gemeenten van de Protestantse Kerk pastorale hulp en bieden hulp bij het wegwijs worden in Nederland. Heetderks voegde bij de presentatie een verzoek aan minister Verdonk: ‘… dat u ervoor instaat dat asielzoekers die in Nederland hun procedures mogen afwachten, maar niet mogen voorzien in hun inkomen, wel minimale voorzieningen van de overheid krijgen aangeboden. Ons verzoek aan u is: zorg ervoor dat zij van overheidswege bad, bed en brood ontvangen’, aldus Heetderks. Het aanbieden van deze basistrits is overigens de doelstelling van het COA, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (www.coa.nl). Wat gaat hier mis, vraag je je af? Kent de Protestantse Kerk deze doelstelling niet, of kan de COA dit niet waarmaken vanwege de strenge regels van de overheid?
De Stichting INLIA (Internationaal Netwerk van Lokale Initiatieven voor Asielzoekers. opgericht in 1988) ondersteunt plaatselijke kerken bij noodopvang. ‘INLIA is voortgekomen uit de betrokkenheid van lokale geloofsgemeenschappen bij het lot van asielzoekers in nood. INLIA is thans ook initiatiefnemer en partner in vele samenwerkingsverbanden met lokale overheden, die zich geconfronteerd zien met de inhumane gevolgen van een rijksbeleid, dat duizenden, veelal legaal in Nederland verblijvende mensen op straat aan hun lot overlaat. Daarom bieden steeds meer gemeenten, samen met kerken en andere maatschappelijke organisaties, onder nadrukkelijk protest, noodopvang aan specifieke groepen dakloze asielzoekers’ (bron: www.inlia.nl).

Barmhartigheid

Zo wordt er op plaatselijk en landelijk niveau gelobbyd bij de overheid. Daarnaast zetten vele kerkelijke gemeenten zich náást, of mét de plaatselijke politiek, op een meer structurele manier in voor asielzoekers. Ze geven ondersteuning bij procedures, verlenen onderdak aan uitgeprocedeerde, illegaal geworden asielzoekers en bezoeken vreemdelingen in asielzoekerscentra, uitzetcentra en vertrekcentra. De kerk reageert op de gaten die vallen door het nieuwe vreemdelingenbeleid. Zij toont zich barmhartig een heeft daarmee recht van spreken. Zij wijst op noodsituatie en trekt aan de bel waar dat moet. Maar loopt zij – zonder iets af te doen aan het grote belang van alle initiatieven die er zijn – toch niet achter de feiten aan?
Het valt te verdedigen dat barmhartigheid altijd een ‘achter de feiten aanlopen’ is. En dat er genoeg mensen en instanties zijn die niet eens achter de feiten aan willen lopen – die helemaal niet achter uitgeprocedeerde asielzoekers aan wíllen lopen. De kerk probeert te helpen als er kwaad geschied is. Dan ontfermt zij zich. Zoals de Samaritaan zich ontfermde  toen de rovers waren vertrokken, en niet aan de overkant voorbij liep. Ontferming richt zich op mensen die ontferming nodig hebben. Dat begint met signaleren en aanpakken van de problemen die er zijn. Zulke daden van ontferming hebben een profetisch karakter.
Maar naast noodopvang en ondersteuning zouden kerken ook veel meer met structurele alternatieven kunnen komen. Want wie problemen signaleert, heeft toch ook de taak en het recht om alternatieven aan te bieden. Wat de kerken nu doen is vooral ‘puinruimen’, want het grootste probleem op dit moment is dat er uitgeprocedeerde asielzoekers zijn, die geen verblijfplaats in Nederland hebben, terwijl ze ook niet terug kunnen naar het land van herkomst.
Waar kerken signaleren dat het huidige vreemdelingenbeleid inhumane en onrechtvaardige situaties met zich meebrengt, dienen zij naast handelen met barmhartigheid ook profetisch te spréken. Juist vanwege de rol die de kerken op zich hebben genomen hebben zij dat recht. Vanuit hun eigen rol – buiten de politiek om. De kerk heeft geen politieke belangen, maar moet wel oog hebben voor de politieke agenda. Dat betekent: problemen op het hoogste niveau aankaarten. En de agenda van de samenleving niet alleen laten bepalen door regeringsbeleid. Om vervolgens barmhartig oog te hebben voor de ‘brokstukken’. Barmhartigheid betonen en visie hebben op gerechtigheid horen bij elkaar. De regering maakt beleid – kerken verkondigen het evangelie, zo zijn de taken in onze samenleving verdeeld. Juist dat geeft de kerken de vrijheid om profetisch te spreken als het nodig is. Want de kerken kennen uit het Oude Testament dat niet alleen de oproep klinkt tot barmhartigheid – maar ook het appèl van profeten bij de koning als noodlijdenden worden vertrapt op straat. De vraag is wel: is elk protesteren profeteren?

Profetisch spreken

Uit de hierboven beschreven reacties van kerken en aanverwante organisaties blijkt dat profetisch spreken van kerken vooral het karakter heeft van protest bij noodsituaties. Zouden kerken niet in de geest van Jozef (Gen. 41) kunnen anticiperen op ontwikkelingen in de samenleving? Als de Raad van Kerken pleit voor een verblijfsvergunning voor iedereen die voor 2001 in Nederland is gekomen, biedt zij dan een structureel uitvoerbaar alternatief? En als de kerken pleiten voor een generaal pardon voor alle overlevenden van de brand op Schiphol, of zelfs voor ‘de 26.000’, laat zij dan zien dat ze een structureel alternatief heeft waar de regering wat mee kan? Het zijn wel beleidsvoorstellen, maar zijn het werkelijk uitvoerbare alternatieven? Kardinaal Simonis roept de regering in NOVA op om ‘creatief’ om te gaan met het eigen beleid. De regering kan daar pas iets mee als zo’n oproep concreet wordt uitgewerkt. De roep om een royaal gebaar (www.eenroyaalgebaar.nl) van de koningin heeft geen enkele zin: want zij is niet in de positie om 26.000 mensen een status te geven. Zo’n gebaar kan de koning van Marokko misschien maken, maar koningin Beatrix niet.  
De kerk zou eigenlijk moeten zeggen: wij hebben een structureel alternatief. Wij kennen de problematiek tot in de details. Wij kennen de tekortkomingen van het regeringsbeleid uit eigen ervaring. Want op lokaal niveau trekken kerken zich het lot van asielzoeker aan – dat blijkt duidelijk uit het rapport van Kerk-in-Actie. Maar kerken zoomen vaak in op individuele gevallen. En natuurlijk gaat het altijd om individuele gevallen, maar die gevallen zijn er vanwege landelijk beleid. Op het niveau van dat beleid moet de kerk stappen durven nemen. En niet alleen het individuele gezicht laten zien om op die manier een pakkend verhaal te maken. Die éne uit de 26.000 is dan het gezicht.
Het is waar, de kerken sturen brieven. Ze laten hun geluid horen. Ze presenteren gedegen rapporten. Ze protesteren. Ze organiseren bijeenkomsten. Bijvoorbeeld met Vluchtelingenwerk en Stichting Inlia. Maar is er voldoende gesprek en discussie tussen kerk en overheid? Spreken kerken ook met Justitie, met de IND, met de Vreemdelingenpolitie of met de KMAR (Koninklijke Marechaussee)? Want zulke organisaties voeren het regeringsbeleid uit. De kerk moet niet alleen in gesprek gaan met belangenorganisaties. Want die maken geen beleid.

Denktank nodig

Het gaat om twee dingen tegelijk: in de eerste plaats: opvang waar gaten vallen – dan ben je aanwezig en zie je de problematiek. Want de kerk is nodig: ook op de detentieboot. In de rol van geestelijke bijstand heeft de kerk daar nu al toegang tot uitgeprocedeerde asielzoekers en illegalen. Die rol moet de kerk niet verliezen. Barmhartigheid betonen dat is een recht van de kerk. Doordat zij dat doet heeft de kerk een recht van spreken. Maar wat de kerk signaleert, moet met de overheid worden gecommuniceerd met kennis van zaken. En de kerk moet onderkennen dat barmhartigheid niet eenvoudig is. Zeggen dat 26.000 asielzoekers een status moeten krijgen kun je alleen volhouden als je de consequenties daarvan ook onder ogen wilt zien en daarin je verantwoordelijkheid wilt nemen. Het moet niet zijn actie - reactie: de overheid maakt beleid; de kerk reageert. Als de kerk nu eens een denktank zou hebben: die zou snel kunnen anticiperen op nieuw beleid, maar ook alternatieve voorstellen kunnen doen. Structurele voorstellen die het publieke debat een wending geven tegen de verharding van de samenleving in.