Skip to main content

nr3 • 2006 • Diaconaat van de kerk en sociaal beleid van de overheid

februari 2006 (20e jaargang nr. 3)

Diaconaat van de kerk en sociaal beleid van de overheid

Drs. J. Wienen


Wanneer wordt nagedacht over diaconaat, kerkelijke dienst aan mensen in problemen, komt in onze samenleving onmiddellijk de relatie met het sociale beleid van de overheid in het vizier. Hoe verhouden kerkelijke dienst en sociaal vangnet van de overheid zich tot elkaar? Vult de kerk gaten op die de overheid laat vallen of klaagt de kerk de overheid aan als ze nood tegenkomt, omdat de overheid dat behoort op te lossen? Welke verantwoordelijkheid heeft de kerk als het om diaconaat gaat? En welke verantwoordelijkheid heeft de overheid?

Bij diaconaat gaat het om christelijke hulpverlening aan de naaste. De naam was in het verleden soms anders, maar de zaak is van groot belang geweest in de geschiedenis van kerk en samenleving. Bijna het hele vangnet aan sociale voorzieningen in onze samenleving heeft kerkelijke wortels. Er wordt nog wel eens kritiek geuit op de armenzorg vanuit de kerk in het verleden. Smalend wordt gesproken over het pannetje soep en over gedwongen kerkgang door de armen. Het is niet goed om alle kritiek als onzin af te doen, maar de kerk heeft een grootse rol gespeeld in zorg en liefdadigheid. De zorg voor weduwen, wezen, armen, zieken en ouden van dagen is in veel samenlevingen een zaak van familie of afwezig.

Groeiende rol van de overheid

In oudheid en middeleeuwen werd deze zorg in belangrijke mate opgepakt door de kerk of door christelijk geïnspireerde bewegingen of individuen. De overheid speelde hierbij in de aanvang nauwelijks een rol. Later gingen leenheren, stadsbesturen en geestelijke broederschappen ook taken oppakken in de zorgverlening. Christelijke liefdadigheid werd een aandachtspunt van hoogwaardigheidsbekleders en hun familie. Edellieden gaven grond aan kloosters, zowel omwille van hun zieleheil en het verzorgen van dodenmissen, als vanwege de door de kloosters en orden gegeven hulp aan armen en behoeftigen. Na de reformatie waren er in de Nederlanden zowel geestelijke als burgerlijke armbesturen.
In de 19e en 20e eeuw veranderde de verhouding tussen kerk en staat op dit terrein totaal. De enorme armoede als gevolg van de industrialisering was een probleem waar de overheid zich niet meer aan kon onttrekken. Door de secularisering in de steden, waar de ellende zich samenbalde, was de kerk steeds minder bij machte om de sociale nood te lenigen. Er kwam sociale wetgeving en uiteindelijk een inkomensvoorziening voor mensen die zelf niet in hun inkomen konden voorzien.
Daarnaast zijn veel oorspronkelijk christelijke instellingen uitgegroeid tot grote professionele organisaties, die gefinancierd worden door de overheid. De oorspronkelijke identiteit houdt vaak niet veel meer in of is geheel verdwenen. En er zijn nieuwe instellingen ontstaan, zonder enige christelijke achtergrond. In de kerk is er weerstand geweest tegen de ontwikkelingen. Er waren mensen die vonden dat de armenzorg principieel thuishoorde bij familie, particulieren en de kerk en niet bij de overheid. Maar die stemmen zijn verstomd.

Diaconaat tussen hulp en protest

Er zijn nog resten van de oude christelijke zorg. Daarnaast is er een zekere zorg of aandacht voor ouderen en zieken in de kerkelijke gemeente, die soms ook nog gericht is op niet bij de kerk behorende leden van de doelgroep. Toch is er sprake geweest van een flinke identiteitscrisis van het kerkelijke diaconaat. Bleef voor het diaconaat in onze samenleving eigenlijk niet alleen het werelddiaconaat over? De overheid zorgt toch in onze eigen samenleving? Wat moet de kerk nog als er bijstand is en allerhande andere voorzieningen?
Maar met de economische terugslag in de jaren zeventig van de vorige eeuw ontstond er een reactie. Juist ook vanuit de kerken of bepaalde kerkelijke groepen werd gesteld dat de armoede Nederland niet uit was. Het sociale beleid van de overheid fel werd bekritiseerd. Bezuinigingen op uitkeringen en stijgende lasten voor minima werden gezien als asociaal beleid. De vraag kwam op of kerken in bijzondere gevallen, als aanvulling op de uitkering, hulp konden geven aan mensen. Er kwamen ook andere aandachtsterreinen. In Nederland verschenen weer zwervers in het straatbeeld. Dak- en thuislozen zonder vaste woon- en verblijfplaats krijgen geen uitkering en leven geheel aan de zelfkant van de samenleving. Opvang en hulp werd door het Leger des Heils en diverse christelijke instellingen opgepakt. Ook voor verslaafden waren er diverse kerkelijke of christelijke hulpverleningsprojecten. De opvang van enorme aantallen vluchtelingen leidde tot betrokkenheid van kerkelijke vrijwilligers. Soms ging het daarbij alleen om persoonlijke begeleiding van mensen die hun weg moesten zoeken in de Nederlandse samenleving. Maar het kon ook actie zijn voor mensen die niet werden toegelaten. Ook op dat terrein stonden vrijwilligers en hulpverleners uit kerken vaak tegenover de overheid die een steeds restrictiever beleid ging voeren ten aanzien van vluchtelingen.

Wiens taak?

Het feit dat de zorg voor armen en andere kwetsbare groepen een overheidstaak is geworden roept in de praktijk vragen op. Toen het nog leek dat de overheid alle zorg voor haar rekening zou nemen was er de vraag wat er voor de kerk nog te doen was in diaconaal opzicht. Maar nu blijkt dat ook de overheid de nood niet kan uitbannen, ook niet uit de eigen samenleving, is er het gevoel dat juist vanuit de kerk de overheid onder scherpe kritiek gesteld moet worden. Hoe kan het zijn dat in economisch wat mindere tijden juist uitkeringsgerechtigden moeten inleveren? Hoe kan het zijn dat in Nederland weer zwervers in het straatbeeld verschijnen, in dezelfde tijd dat de topinkomens exorbitant stijgen? De kerk moet profetisch spreken en de overheid oproepen om de armen recht te verschaffen, dat wil zeggen hogere uitkeringen. Tegelijk is er de vraag: moet de kerk zelf weer hulp gaan geven als mensen in de knel komen? Sommigen vinden dat niet juist, omdat de kerk dan een alibi verschaft aan de overheid om haar taak te verwaarlozen. Anderen hebben het gevoel dat de kerk niet meer de middelen heeft om betekenisvol hulp te verlenen aan buitenkerkelijken.
Beide benaderingen lijken me niet goed. De kerk moet geen hulp geven, omdat het haar maatschappelijke taak zou zijn om gaten te dichten die de overheid laat vallen, maar omdat ze van haar Heer geleerd heeft om mensen in nood en in problemen te helpen. Daarbij is ook niet het meest relevant of ze veel heeft, maar dat ze geeft van wat ze heeft. Daarbij lijkt het me ook heel gevaarlijk als de diaconale dienst van de kerk los komt te staan van de gemeente. Juist in de verbinding van geloof en dienstbetoon ligt de eigen bijdrage van de kerk, die met woorden en daden getuigt van haar Heer en Hem wil volgen.

Profetische taak

De vraag naar de profetische rol van de kerk is moeilijk. In het Nieuwe Testament komt de profetische rol van de gemeente in de richting van de overheid niet direct naar voren. Maar vanuit het Oude Testament ligt er een enorme traditie van felle kritiek op zonde en onrecht in de samenleving, die volk en koning gelijkelijk trof. Je kunt je afvragen of dergelijke profetische kritiek niet verbonden is aan de bijzondere verhouding tussen God en zijn volk Israël. Kan de kerk zich de profetenmantel omhangen? Kon dat in een gekerstende samenleving? Kan dat in een geseculariseerde samenleving? In ieder geval lijkt het me zaak om te goedkope kritiek te vermijden. Een combinatie van daadwerkelijke hulp, echte bewogenheid, deskundigheid en bescheidenheid maken dat de kerk ook in onze samenleving met gezag kan spreken. Ook in de kerk, misschien wel juist in de kerk, zullen we moeten zien dat hulp niet alleen een kwestie is van geld en professionele zorg. Een van de problemen van de crisis in de verzorgingsstaat was de ontdekking dat er mensen waren die niet meer bereid waren zich in te zetten in het arbeidsproces. Anderen bleken niet in staat hun eigen leven goed in te richten, maar weigeren ook om anderen het uit te laten maken. Dat roept veel dilemma’s op. Hoe ga je om met mensen met psychische problemen, met verslaafden, met mensen die grote schulden maken? Juist daar waar de overheid tot de ontdekking komt dat ze voor problemen staat die ze met al haar middelen niet goed op kan lossen, zal met dankbaarheid gezien worden hoe anderen zorg en liefde willen geven aan mensen in nood. Tegelijk kunnen helpers vragen om een overheid die meedenkt en zoekt naar wegen om mensen echt te kunnen helpen. De regels met alle bureaucratie die daarbij hoort belemmeren soms echte adequate hulp. Wat dat betreft zal de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, die gemeenten meer verantwoordelijkheid geeft voor zorg en welzijn, wellicht ook kunnen helpen om meer ruimte te scheppen voor de combinatie van overheidszorg en andere hulp. Daarbij is het soms belangrijk om mensen door de bureaucratie te helpen, maar soms ook om dwars door de bureaucratie heen de overheid, het bestuur en de volksvertegenwoordiging op haar verantwoordelijkheid aan te spreken.

Vreemdelingen en vluchtelingen

In het artikel van De Fijter wordt ingegaan op het vraagstuk van vluchtelingen en de rol van de kerk. De vraag komt op: hoe kan de kerk iets doen voor mensen die zo in de knel zitten?
Het is extra moeilijk, omdat het niet gaat om een klein aantal mensen. Het aantal asielzoekers steeg in Nederland van 5000 per jaar in 1985 naar ruim 52.000 in 1994. Daarna daalde het weer, maar in het jaar 2000 ging het toch weer om 43.000 mensen. Daarna daalde het aantal verzoeken per jaar fors tot rond de 10.000 in 2004. Jaarlijks kregen in de jaren 90 tussen de 15.000 en 20.000 asielzoekers een status, waardoor ze in Nederland konden blijven. De laatste jaren ligt dit rond de 10.000. Tienduizenden mensen wachtten jarenlang tot er een definitieve beslissing was over hun toelating. De opvang van deze asielzoekers is een enorm probleem voor de overheid. Bij de begeleiding spelen vrijwilligers een rol. Zij worden scherp geconfronteerd met de triestheid van de asielzoekers, de eindeloze procedures en jarenlange onzekerheid en de wanhoop als mensen niet worden toegelaten.
De grote kerkelijke betrokkenheid bij de vluchtelingenproblematiek heeft te maken met het feit dat juist veel kerkelijke mensen zich de nood van deze mensen hebben aangetrokken, wellicht mede vanuit het besef dat de zorg voor de vreemdeling een wezenlijke bijbelse opdracht is. De persoonlijke betrokkenheid leidt vaak tot grote teleurstelling als mensen met wie intensief is opgetrokken geen status krijgen en terug moeten. Terwijl in de samenleving een toenemende verharding is als gevolg van de vele problemen en spanningen van immigratie en integratie van meer dan 100.000 migranten per jaar is er vanuit kerken toenemende kritiek op het beleid en wordt gepleit tot een soepeler toelating van asielzoekers..

De werkelijkheid

Daarbij corresponderen beeldvorming en werkelijkheid lang niet altijd. Zo hebben velen de indruk dat de huidige regering een veel harder beleid voert dan vorige regeringen. Dat is maar de vraag. Het was de toenmalige staatssecretaris Cohen die in het tweede kabinet Kok de nieuwe vreemdelingenwet maakte die een einde maakte aan de eindeloze herhaling van procedures en bezwaren. Daardoor daalde het aantal asielverzoeken sterk. De toenmalige regering wilde van een generaal pardon niets weten en was ook keihard als het ging om het eind van de procedure. Als iemand niet werd toegelaten kreeg hij 28 dagen om te vertrekken. Daarna werden alle voorzieningen beëindigd en stond hij of zij op straat, met kinderen en al. Cohen zei dat ze op eigen kracht gekomen waren en ook op eigen kracht moesten vertrekken, ondanks heftige protesten van gemeenten die meenden dat op deze wijze vele asielzoekers in de illegaliteit verdwenen, ook al omdat ze gewoon niet terug konden omdat ze niet over de juiste papieren beschikten.
Minister Verdonk heeft voor een kleine groep een pardonregeling gemaakt en met gemeenten afspraken gemaakt dat mensen niet aan hun lot over worden gelaten. De rijksoverheid zou de terugkeer beter faciliteren en eventueel mensen uitzetten. Afgesproken werd dat na de 28 dagen mensen naar een terugkeercentrum kunnen. Wanneer ze niet meewerken aan hun vertrek, zouden ze naar een detentiecentrum moeten. Wie wel meewerkt, maar echt niet terug kan zou alsnog een status krijgen. Wie niet meewerkt en niet wegkan zou uiteindelijk toch op straat belanden. De uitvoering van de regeling laat echter ernstig te wensen over. Het vertrek blijkt vaak heel moeilijk. Veel vluchtelingen willen niet meewerken aan hun vertrek. Papieren zijn verdwenen, namen en plaatsen en soms zelfs het land kloppen niet. Anderen willen wel meewerken, maar krijgen de juiste papieren niet door tegenwerking in het land van oorsprong of door de gebrekkige administratie daar. Maar het leidt zelden tot verlening van een status. Op een gegeven moment worden mensen uit de opvang gezet. Zo verdwijnen toch veel mensen in de illegaliteit. Dat is een toenemend probleem met vaak mensonterende toestanden. De huisvesting van illegale vreemdelingen is beroerd en mensen moeten tegen een extreem lage beloning soms zwaar werk doen of verdwijnen in prostitutie of criminaliteit. Medische zorg is er niet of nauwelijks.

Noodopvang

Het is goed als kerken en organisaties als Inlia hulp verlenen waar kennelijk onrecht geschied of mensen in nood zijn. Zo is er op veel plaatsen een noodopvang. Belangrijk is de opvang van mensen die hier legaal verblijven in afwachting van de beslissing in hun zaak, maar die niet door de overheid worden opgevangen. Hulp aan deze mensen betekent heel veel. Bij de overheid kan er op worden aangedrongen tot een oplossing te komen voor deze mensen. Ook mensen die werkelijk terug willen, maar voor wie dat onmogelijk is, moeten uiteindelijk hier een nieuw bestaan kunnen opbouwen. Daar kunnen de kerken de overheid ook op aanspreken, zeker als zij zelf omzien naar deze mensen in nood.
Opvang bieden aan mensen van wie de asielaanvraag is afgewezen, maar die niet terug willen, lijkt me niet terecht. Afgezien van kennelijke dwalingen moeten de beslissing en de rechterlijke toetsing daarvan worden gerespecteerd. Tenzij we vinden dat iedereen die liever in Nederland komt wonen hier welkom behoort te zijn. Maar opvang van de onvoorstelbare aantallen mensen voor wie dat geldt, is onmogelijk. Ook het doorgaande pleidooi voor de 26.000 asielzoekers van voor de nieuwe vreemdelingenwet heeft iets willekeurigs. Er is diverse keren over gedebatteerd en nu dit door regering en parlement wordt afgewezen, is het weinig zinvol om hier eindeloos over door te gaan. Er is geen enkel principieel argument te bedenken, waarom deze mensen meer recht zouden hebben op toelating dan mensen die hier vlak na de nieuwe vreemdelingenwet asiel vroegen. De procedures duren vaak eindeloos lang, maar dat komt voor een belangrijk deel omdat mensen eindeloos door bleven gaan om een afwijzende beschikking aan te vechten of gewoon een nieuwe aanvraag indienden, regelmatig met een volkomen nieuw vluchtverhaal.  
De kerk kan geweldig veel betekenen in de zorg voor asielzoekers. De samenleving mag ook een spiegel worden voorgehouden. Maar één van de moeilijke aspecten van deze hulp is dat onder ogen gezien moet worden dat uiteindelijk een deel van de asielzoekers terug zal moeten. Misschien zou het een extra dimensie kunnen betekenen wanneer de verbondenheid met asielzoekers niet ophoudt, wanneer zij uit het oog verdwijnen. Ook daarin heeft de kerk soms meer mogelijkheden dan de overheid.