Skip to main content

nr3 • 2006 • Dweilen met de kraan open?

februari 2006 (20e jaargang nr. 3)

Dweilen met de kraan open?
Dalrymple over de 'onderkant' van de samenleving

Prof. dr. G.C. den Hertog


In dit artikel is de vraag aan de orde hoe onze samenleving er aan de onderkant uit ziet. Het hoeft geen betoog dat die vraag van groot belang is voor het diaconaat. We hebben geleerd dat als diaconaat opgaat in het lenigen van nood, zonder de vraag te stellen waardoor de nood veroorzaakt wordt en zonder ‘architectonische kritiek’ - de bekende term van Abr. Kuyper -  op onrechtvaardige structuren te leveren, tekort doet aan het geheel van de bijbelse boodschap van het koninkrijk van God. In de negentiende eeuw heeft de diaconie bijvoorbeeld in Oost-Groningen vele arbeiders van de kerk vervreemd, doordat ze de boeren die hen te weinig loon betaalden in de kerk als diakenen tegenkwamen. De diaconale ‘barmhartigheid’ werd zo geheel en al verduisterd door het sociale onrecht dat het moest toedekken. De schending van de bijbelse eenheid van barmhartigheid en gerechtigheid had geen schriller illustratie kunnen krijgen!

In de jaren zestig van de vorige eeuw was er een sterke stroming in het kerkelijk denken over diaconaat die van de weeromstuit in de leer ging bij Karl Marx. De ‘bril’ waardoor je de samenleving bekijkt bepaalt in beide gevallen in hoge mate wat je waarneemt. In dit artikel wil ik de vraag onder ogen zien of de manier waarop in onze samenleving met de ‘onderkant’ is omgegaan niet aan herziening toe is, zonder te vervallen in een neo-liberaal of onversneden rechts denken, waarin geen plaats meer is voor bijbelse kernwoorden als gerechtigheid en barmhartigheid. Ik doe dat om te beginnen aan de hand van twee boeken - bundels artikelen en essays - van de Engelse psychiater Theodore Dalrymple, die vele jaren tegelijkertijd in een ziekenhuis in een achterstandswijk van een grote stad en in een gevangenis heeft gewerkt. Hij is dus niet een wetenschapper of politicus, die vanuit zijn ivoren toren theoretische analyses loslaat, maar hij heeft tussen de mensen gestaan, gesprekken gevoerd en zich voor hen ingezet. Zo iemand heeft recht van spreken, en het is verstandig op zijn minst aandachtig naar hem te luisteren.

Depressie

Dalrymple is een scherp waarnemer, met oog voor details. Zo is het hem opgevallen dat van de duizenden patiënten, die hij in de loop der jaren in zijn spreekkamer gezien heeft, er slechts twee of drie zeiden, dat ze zich ‘ongelukkig’ voelden. De anderen zeiden allemaal dat ze ‘depressief’ waren. Door dat woord te kiezen legden ze - waarschijnlijk meer onbewust dan bewust - de verantwoordelijkheid bij de arts. Het is aan hem dit euvel met behulp van een pilletje te verhelpen. Als de arts dit spel meespeelt, wordt wat werkelijk aan de hand is aan het oog onttrokken. De patiënt wordt bovendien gestijfd in de gedachte dat het probleem niet bij hem ligt.1
Het is een voorbeeld uit Dalrymples praktijk. Het mechanisme dat hij met dit voorbeeld aanduidt is zó ingesleten, dat nauwelijks iemand zich nog realiseert wat er gebeurt wanneer je als arts of hulpverlener een dergelijke manier van denken overneemt en tot de jouwe maakt. Door iemands terechte onvrede over de actuele situatie in zijn leven te benoemen als ‘depressiviteit’ ga je mee in een benadering, waarin het menselijk gedrag vrijwel geheel vanuit de omstandigheden wordt verklaard, met als consequentie dat de eigen, onvervreemdbare verantwoordelijkheid van de mens geruisloos verdwijnt. Vijfentwintig jaar geleden heeft de filosoof H. Achterhuis al een boek geschreven, waarin hij de ‘markt van welzijn en geluk’ onder de loep nam. ‘Het welzijnsbeleid maakt mensen machtelozer’, citeerde hij daarin K. Rodenburg.2 We zijn een kwart eeuw verder, maar is er ook iets aan gedaan?

Negeren van verantwoordelijkheid

Dalrymple heeft een dergelijk verantwoordelijkheid ontkennend gedrag meer gezien. Zo heeft hij diverse verpleegsters uit zijn eigen ziekenhuis op zijn spreekuur gehad, die kinderen hadden bij mannen die hen eerst misbruikt hadden, vervolgens mishandelden en uiteindelijk in de steek lieten. De verpleegsters waren stuk voor stuk opmerkelijk mild over hun man of vriend, omdat ze meegekregen hadden dat je geen moreel oordeel over iemand mag vellen. ‘Het ging gewoon niet’, zeggen ze over hun huwelijk. Alsof het een onontkoombaar noodlot was.3
Een ‘kerkdief’, dat is een inbreker die het op kerken heeft voorzien, beklaagde zich bij Dalrymple over het feit dat de kerkgebouwen zo slecht beveiligd waren, dat hij na ieder ontslag uit de gevangenis meteen weer de fout in ging. De verantwoordelijkheid voor zijn crimineel gedrag legde hij daarmee op het bordje van de kerk. Een ander hield met droge ogen vol, dat hij verslaafd was aan inbreken in auto’s, en dat Dalrymple als arts er iets aan kon en moest doen. Dat hij, zolang een pilletje voor zijn ‘kwaal’ niet gevonden was, zou doorgaan met auto’s kraken moest ieder weldenkend mens maar accepteren, en zéker niet hem aanspreken op zijn verantwoordelijkheid.
Een dief vroeg Dalrymple hem uit te leggen, waarom hij het stelen niet kon laten. Toen deze weigerde in zijn jeugd te gaan spitten, schreeuwde hij uit: ‘Maar iets moet het me laten doen!’ Hij hield er zichzelf dus niet verantwoordelijk voor. ‘M’n kop sloeg op hol’, zeggen Dalrymples patiënten uit de gevangenis wel, of ook: ‘Ik was het niet zelf’. Uit de mond van drie mannen, die elk bij verschillende gelegenheden iemand hadden doodgestoken, hoorde hij dezelfde merkwaardige en veelzeggende uitdrukking: ‘Het mes ging erin.’4 Alsof het buiten hen omging, alsof de dodelijke steken het lichaam binnenging op de manier waarop een scherp mes door een pakje zachte boter heen glijdt. Het mechanisme om de eigen daden toe te schrijven aan een jeugd in armoede is volgens Dalrymple diep ingesleten. Hij weigert erin mee te gaan. Je geeft dan precies datgene prijs wat een mens tot mens maakt.

Onzalig verbond

Dalrymple komt telkens terug op de opvattingen over huwelijk en seksualiteit, zoals die sinds de jaren zestig van de vorige eeuw door de middenklasse uitgedragen zijn. Seksualiteit moest zo nodig - in naam van de ware bevrijding van de mens - ontdaan worden van alle beperkingen in de vorm van maatschappelijke conventies of kerkelijke regels. Hij vertelt dat het een regelmatig voorkomend verschijnsel is, dat op ziekenzalen seks bedreven wordt (ik vrees dat ik het het beste maar in deze termen kan uitdrukken) of voorbereidingen daartoe ondernomen, voor het front van andere patiënten, hun eventuele bezoek en het verplegend personeel. De gedachte dat de teloorgang van schaamtegevoel een verlies aan persoonlijke levenssfeer betekent, en dat weer een verlies van intimiteit, uitlopend op een verlies aan diepgang, ligt buiten het gezichtsveld.5
De door de middenklasse vurig gepropageerde loskoppeling van seksualiteit en duurzame relatie is bij de ‘onderklasse’ aangekomen, met alle gevolgen van dien. ‘Geluk en een goed leven worden voorgesteld als een soort verlengde sensuele extase en niets anders.’6 Dergelijke gedachten staan niet op zichzelf. Er ligt een mensbeeld - ook een primitief mensbeeld is een mensbeeld - aan ten grondslag, waarin het eigene van de mens niet wordt gezocht in de vraag naar wat werkelijk goed is, in de erkenning van grenzen - juist ter wille van échte levensvreugde - in een liefdevol zoeken naar het geheim in de andere mens. Nee, ‘omdat hem het valse vooruitzicht van geluk door middel van onbeperkte seks is voorgespiegeld, concludeert de moderne mens dat, als hij niet gelukkig is met zijn leven, zijn seks nog niet onbeperkt genoeg was. Als de sociale zorg alle ellende niet uitbant, is er nog meer sociale zorg nodig; als seks geen geluk brengt, is er nog meer seks nodig.’7
De verwoesting van de ‘onderkant’ van de samenleving, zoals Dalrymple die heeft waargenomen, is onvoorstelbaar. Kinderen worden niet meer geboren in een stabiele gezinssituatie, en ze groeien er dus ook niet in op. De vaders kennen hun kinderen vaak niet, en willen ze ook niet kennen. Het is na de loskoppeling van seksualiteit en duurzame relatie geen schande meer om een vrouw met je kind te laten zitten. Vrouwen op het beurt laten het allemaal gebeuren. Droogjes vraagt Dalrymple of ze zich ook zo gemakkelijk zwanger zouden laten maken, als er niet het sociale vangnet was dat hen bescherming biedt.
Waarom kan dit voortbestaan? Zeker, aan de opvattingen over huwelijk en seksualiteit kan de overheid weinig doen. Dat is vooral de geest die in een samenleving heerst. Maar het probleem is volgens Dalrymple dat die geest door overheidsmaatregelen in stand wordt gehouden en zelfs gestimuleerd. De sociale maatregelen brengen mensen niet tot het besef, dat ze een eigen verantwoordelijkheid hebben, die ook mede hun waardigheid uitmaakt. Integendeel, het leven is een loket. Je moet de weg weten, maar als je het slim aanpakt krijg je waar je ‘recht op hebt’.
Wat nog het meest verlammend is, aldus Dalrymple, is dat ‘rechts’ noch ‘links’ in de politiek er fundamenteel iets aan doet. ‘Er is een onzalig verbond ontstaan tussen degenen ter linker zijde die menen dat de mens wel rechten, maar geen plichten heeft, en liberalen van rechts die menen dat de keuzevrijheid van de consument het antwoord is op alle sociale vraagstukken, een idee dat door links gretig is overgenomen, juist op die gebieden waarop ze niet van toepassing is.’8 Het lijkt me een zin om niet overheen te lezen.

Erfzonde

Dalrymple heeft het in zijn laatste boek op een aantal plaatsen over ‘erfzonde’ (het register vermeldt er maar één, en dat is niet het enige opzicht, waarin het onvolledig is). Hoe functioneert het in zijn betoog? Mensen willen de zinsnede ‘onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad’ nog wel eens in het veld brengen om de zinloosheid van iedere hoop op verandering van mensen en omstandigheden aan te tonen. Er hangt een geur van pessimisme om het woord ‘erfzonde’ heen, en de Verlichting is er dan ook met alle felheid die men in zich had tegen te hoop gelopen.
Dalrymple heeft het niet over een theologisch leerstuk. Nee, ‘erfzonde’ betekent voor hem niet meer dan een streep door de illusie dat betere omstandigheden betere mensen maken. Shakespeare is zijn kroongetuige voor de stelling, dat maatschappelijke afspraken nooit zó ‘vervolmaakt kunnen worden dat we er niet langer naar hoeven te streven een goed mens te zijn.’9 Als de overheid de barrières tegen het kwaad omverhaalt blijkt de mens het kwade van binnenuit, dat is: ‘niet afgedwongen en spontaan’10, te kunnen doen. De zwakken worden op die manier vogelvrij. Het is echter de taak van de overheid daadwerkelijk alle vormen van geweld een halt toe te roepen, en mensen in alle lagen van de samenleving binnen bepaalde grenzen te houden. De Postbanktune van enkele jaren geleden gaf uitdrukking aan de heersende mentaliteit: mensen leg je geen wetten op, je laat ze in hun waarde (let op de gelijkstelling van ‘in hun waarde laten’ en ‘geen wetten opleggen’!). Het tegendeel is waar, in de ogen van Dalrymple. Als je mensen aanspreekt op hun daden, geef je hen hun waardigheid in de vorm van verantwoordelijkheid terug.
Het gebruik van de term ‘erfzonde’ door Dalrymple lijkt me zeer terzake. Het is echter tegelijk zijn zwakke punt. Hij drukt ermee uit, dat de mens ‘zichzelf niet kan vervolmaken maar dat wel moet proberen.’11 Dat lijkt me veel, te veel gevraagd, als ik zijn boeken lees. Het biedt mensen aan de onderkant te weinig reëel perspectief om hen tot verandering te brengen. Het kwaad is ook nog eens een macht, en de structuren van de maatschappij kunnen er het instrument van zijn. De kerk spreekt met twee woorden: niet alleen ‘erfzonde’, maar ook: ‘tenzij wij door de Geest van God wedergeboren worden’. Die genade kun je niet veronderstellen. Van de betrekkelijk jong overleden ethicus W.E. Verdonk heb ik geleerd dat je dan de fout maakt ‘genade onder de verantwoordelijkheid’ te leggen, en die genade dan te zien ‘als een soort raketbrandstof waarop men pijlsnel in de goede richting wordt voortbewogen’. Deze ‘functioneel’ gedachte genade ‘maakt zulk spreken (...) in wezen heel vaak ontzettend onbarmhartig en onmenselijk: er wordt gerekend met mensen die het kunnen, met machtigen.’12 Dat moet dus niet. Maar ‘erfzonde’ houdt niet in, dat de mens wordt vast­gelegd op zijn onmacht het goede te doen, maar door in de kennis van de ellende de schuld te ordenen vindt een ordening van de verant­woordelijkheid plaats.13
Als we dit voor ogen houden kan de nuchterheid van Dalrymple ons in een kerkelijk en theologisch denken over de huidige samenleving goede diensten bewijzen. Het is ook nodig om de lieden ter rechterzijde, die zich op Dalrymple beroepen om hun eigen defaitistische verhaal kracht bij te zetten, te kunnen weerspreken. Het is meer dan nodig opnieuw de vraag naar de eenheid van barmhartigheid en gerechtigheid te stellen, zonder te vervallen in bellenblazen. Diaconaat vraagt een warm hart, in combinatie met een nuchter hoofd. Het blijft in deze gebroken wereld ‘dweilen met de kraan open’, maar we moeten ons wel afvragen of we niet meehelpen er alleen maar een grotere smeerboel van te maken.

Th. Dalrymple, Leven aan de onderkant. Het systeem dat de onderkant instandhoudt, Spectrum Utrecht 2004, 272 p., € 19,95 (ISBN 9027499179)
Th. Dalrymple, Beschaving of wat er van over is, Nieuw Amsterdam / Amsterdam, 352 p., € 24,95 (ISBN­ 9046800040)

Noten:

1. Vgl. Th. Dalrymple, Beschaving of wat er van over is, Amsterdam 2005, 23v.
2. H. Achterhuis, De markt van welzijn en geluk, Baarn z.j. (1980), 12.
3. Vgl. Th. Dalrymple, Leven aan de onderkant. Het systeem dat de onderkant instandhoudt, Utrecht 2004, 22.
4. Vgl. Th. Dalrymple, Leven aan de onderkant, 28-31.
5. Vgl. Th. Dalrymple, Beschaving of wat er van over is, 265.
6. Th. Dalrymple, Beschaving of wat er van over is, 276.
7. Th. Dalrymple, Beschaving of wat er van over is, 270.
8. Th. Dalrymple, Beschaving of wat er van over is, 29.
9. Th. Dalrymple, Beschaving of wat er van over is, 54.
10. Th. Dalrymple, Beschaving of wat er van over is, 21.
11. Th. Dalrymple, Beschaving of wat er van over is, 120.
12. W.E. Verdonk, ‘Politieke prediking en wanhoop’, in:  A. Vos e.a. (red.), Ongehoord. Uit de nalatenschap van W.E. Verdonk (1928-1986), ’s-Gravenhage 1988, 110.
13. W.E. Verdonk, ‘In Christus Jezus geschapen om goede werken te doen (Ef. 2:10). Over de vraag naar het proprium van de christelijke ethiek als ethiek binnen de gemeente’, in: A. Vos e.a. (red.), Ongehoord, 126).