Skip to main content

nr3 • 2006 • Laatst geboekt

februari 2006 (20e jaargang nr. 3)

Laatst geboekt

Dr. P. van den Heuvel


Zelden heb ik een boek gelezen dat zulke tegenstrijdige gevoelens bij mij opriep als ‘De God van Rembrandt’. De ondertitel luidt: ‘Rembrandt als commentator van de godsdienst van zijn tijd’. Het is geschreven door Gerda Hoekveld-Meijer, die voor een dergelijk werk bij uitstek gekwalificeerd is. Ze heeft namelijk geografie, kunstgeschiedenis én theologie gestudeerd. In het boek worden 37 schilderijen en etsen met bijbelse voorstellingen besproken. Ze behandelt ze niet als ‘plaatjes bij bijbelverhalen’, maar zet ze in het kader van de contemporaine geschiedenis. Volgens de auteur brengt Rembrandt daarin namelijk zijn visie op de verhouding tussen kerk en staat in beeld. Ze noemt zijn bijbelse voorstellingen ‘eerder politieke cartoons dan illustraties’. Bovendien geeft hij daarin te kennen hoe hij over de rooms-katholieke en gereformeerde orthodoxie denkt. Genoeg om ons nieuwsgierig te maken! Ze citeert royaal uit gedichten van Jer. de Decker en Joost van den Vondel. Het geding van remonstranten en contraremonstranten komt uitvoerig aan de orde, naast andere stromingen uit die dagen.
    
Uien doen huilen

Interessant is wat ze vertelt over de iconografie. Allerlei details geven commentaar op de voorstelling. De streng uien en de vogelkooi op het schilderij ‘Het gebed van Tobit’ blijken symbooltaal te zijn. De kooi als symbool van het huwelijk: de man de gekooide vogel en de vrouw de kooi. ‘Uien doen huilen’, leert vader Cats. Zo worden tientallen verwijzingen toegelicht die de diepere betekenis van een voorstelling ontsluieren. Nog een laatste bijzonderheid: mevr. Hoekveld leert ons kijken via ‘leeslijnen’. Over de reproducties zijn rasters afgedrukt die ons helpen oog te krijgen voor de compositie, maar ook om de blikrichting te bepalen. Zo wordt onderstreept waarop de schilder de aandacht wil vestigen.
U hebt al begrepen dat ik het boek met grote belangstelling heb gelezen. Het leert ons het werk van Rembrandt met andere ogen te zien. Helaas - een minpunt van deze uitgave - zijn de reproducties uitsluitend in zwart-wit en van zeer matige kwaliteit. Gelukkig beschikte ik over betere reproducties om de beschrijvingen te kunnen volgen.

De storm op zee

Om een voorbeeld te geven waartoe dit alles leidt, noem ik de bespreking van het schilderij ‘De storm op zee’ uit 1633. In de Rembrandtbijbel is dat te vinden bij blz. 1012. Mevr. Hoekveld wijst op interessante details. Zo zijn er niet dertien personen aan boord, zoals je zou verwachten, maar zestien! Behalve Jezus en de twaalf discipelen zijn ook een monnik, Rembrandt zelf en Jona (verscholen in de kajuit) op het schip. Een ander opmerkelijk detail is de boothaak die wat wonderlijk uitsteekt van de boeg. Wat kan Rembrandt daarmee bedoeld hebben?
De boothaak wordt geduid als een harpoen, omdat Vondel twee jaar eerder onder die naam een hekeldicht heeft geschreven. Daarin wordt het noodweer dat het land teistert, veroorzaakt door de contraremonstrantse predikanten. Het gezicht van Jezus op dit schilderij lijkt sprekend op dat van Pluto (de god van de onderwereld) op een eerder schilderij van Rembrandt. En alweer is het Vondel die voor een verklaring zorgt. In 1631 heeft hij de kerk van de calvinisten vergeleken met de kerk van Pluto. Zoals Pluto in het verhaal uit de Griekse mythologie de wereld in de ellende stort, zo stoot de God van Calvijn onschuldige kinderen in het eeuwige vuur (aldus Vondel in zijn gedicht Decretum Horribile: Gruwel der verwoestinge).
Nu eenmaal is vastgesteld dat Rembrandt lucht wil geven aan zijn afkeer van het calvinisme wordt verder alles van daaruit verklaard. De vijf leden van de bemanning die hun uiterste best doen om schip en bemanning te redden zijn de remonstranten. Rembrandt plaatst hen in het volle licht: zij worden bijgelicht door de thora (de vijf boeken van Mozes), ze zoeken redding door de wet na te leven. Vijf anderen zitten (net als de vijf dwaze maagden) in het donker, een van hen probeert nog met behulp van het kapotte roer van de ‘rechte leer’ koers te houden, een ander weet niet beter te doen dan te bidden. Zij kiezen ervoor om Jezus door middel van religieuze spitsvondigheden tot een God van de onderwereld te transformeren (uiteraard de calvinisten).
En wat doet Jona aan boord van het scheepje van Jezus? Door hem toe te voegen legt Rembrandt de vinger bij een theologische ongerijmdheid. De God van Calvijn is niet te rijmen met de universalistische God van Jona, die slechts gerechtigheid voor alle mensen wil. Vandaar dat Rembrandt die ook aan boord is, vertwijfeld naar zijn hoofd grijpt!
Ten slotte wijst mevr. Hoekveld op de grote storm van wind. Die is in Jeremia 5 beeldspraak voor de religieuze leiders die de wet aan hun laars lappen. Het schilderij verwijst zo naar ‘de door de gomaristen aangewakkerde rellen die Amsterdam tussen 1626 en 1630 geteisterd hadden… In de zeventiende eeuw liet het volk zich graag opzwepen door orthodoxe predikanten – de imams van toen. Na elke preek trok het schuimend door de straten, plunderend en brandstichtend: ‘een wilde zee’.

Extreem vrijzinnig

Daarmee zijn we beland bij een thema dat als een rode draad door het hele boek loopt. Rembrandt wordt neergezet als een kunstenaar met ‘extreem vrijzinnige exercities op het terrein van de bijbelexegese’. Met name het dogma van de Triniteit, de predestinatie en de verzoening door het bloed van Jezus moeten het ontgelden. Calvijn en zijn aanhangers de gomaristen worden neergezet als hardvochtige, op moord en doodslag beluste vijanden van de ware wijsheid.
Nu vind ik dat een calvinist niet te snel van streek moet raken als hem de spiegel wordt voorgehouden. Er zijn in de 17e eeuw (en niet alleen in die eeuw!) genoeg voorbeelden van onverdraagzaamheid aan te wijzen die ons treurig stemmen en met schaamte vervullen. Wie bij de Heidelbergse Catechismus is grootgebracht, moet tegen een stootje kunnen. Maar om de predestinatieleer samen te vatten als ‘het dwaze geloof dat God de berouwvolle zondaar niet vergeeft’, lijkt me al te simpel. En dan druk ik me nog zeer gematigd uit. In het theologische debat is een eerste vereiste dat je de tegenstanders in hun bedoelingen probeert recht te doen. Wie hen typeert als leiders die mensen de dood in jagen door hun ‘dwaze overlevering’, en moord en doodsverlangen ‘een vrucht van gomaristisch geloof’ noemt, lijkt niet tot een serieus gesprek bereid.

Hogere inlegkunde

Wat in dit boek allemaal aan Rembrandt wordt toegeschreven, grenst aan het ongelofelijke. Aan de ets ‘Christus in Emmaüs’ wordt de stelling ontleend dat het sterven van Jezus geen eeuwigheidswaarde heeft. Door zijn dood is Juda omstreeks het jaar 30 weer voor een hele generatie gered (maar in het jaar 70 ging het alsnog mis). Jezus is Leider en Wetgever, maar omdat zowel de kerk als de synagoge deze conclusie niet hebben omarmd, worden beide onder kritiek gesteld. Ze wilden hun verstand niet gebruiken. Rembrandt wel. De socinianen (die de leer van de Drie-eenheid afwijzen en alles meten aan de maatstaf van de gezonde rede) hebben het beter begrepen, net als de hoofdman bij het kruis die als eerste mens de visie van Socinus heeft verwoord. Volgens Rembrandt is ware kennis te bereiken in Gods geopenbaarde wet van Mozes, zoals die door Jezus is uitgelegd.
Zo is het boek een wonderlijke mengeling van politieke interpretatie en van een bijbeluitleg die soms meer weg heeft van hogere inlegkunde. Aan het einde van het boek wordt aan Rembrandt zelfs de gave van de profetie toegedicht! Drie jaar voor zijn dood heeft hij de moord op de gebroeders De Witt al voorzien en dat verpakt in zijn beroemde ets van Golgotha.
Meer dan een halve eeuw geleden heeft mr. J. Kalff geschreven dat bij ‘schrijvers van zeer verschillende geloofsovertuiging… het eigen geloof van de onderzoekers sterke invloed heeft gehad bij het vormen van hun oordeel: het is alsof zij hun eigen geloof in Rembrandts werk willen terugvinden’. In 'De God van Rembrand’ wordt deze stelling royaal geïllustreerd. Als er een tweede druk verschijnt stel ik voor dat de titel gewijzigd wordt in: ‘De God van Gerda Hoekveld’.

De passie van Boer

In het tweede boek komt Socinus ook enkele keren ter sprake. Maar dat is dan ook de enige overeenkomst! Inhoudelijk zijn de beide geschriften elkaars tegenpolen. Ik doel op de levensbeschrijving van ds. G. Boer, geschreven door dr.ir. J. van der Graaf, met als titel Passie voor het Evangelie. Bij het doorbladeren is het alsof je een familiealbum in handen hebt, althans zo verging het mij. Er staan veel foto’s in die herkenning en herinneringen oproepen. Een groot aantal van de afgebeelde personen heb ik persoonlijk gekend. Maar - zoals dat bij fotoalbums gaat - behalve herkenning roept dat alles ook een gevoel van afstand op, soms bijna van vervreemding. Wat is er veel veranderd en wat gaan de veranderingen snel! Veel wordt gestempeld door de tijd waarin we leven. Ik doel dan vooral op de vragen van geloof en kerk en de wijze waarop men daarmee binnen de Gereformeerde Bond omging (en omgaat). Dan wisselen momenten van hartelijke instemming en innerlijke vervreemding elkaar af.

Toorn en liefde

Het spreekt me aan als in de verkondiging het spanningsveld van Gods liefde en zijn toorn blijft staan. ‘Calvijn laat nimmer de gerechtigheid en de heiligheid Gods in de liefde Gods ondergaan, hij laat de toorn Gods niet door de liefde Gods omspoelen en wegspoelen, maar handhaaft deze beide op een geestelijke en zeldzaam evenwichtige wijze.’ Het lijdt geen twijfel dat bij Boer de liefde van God in Christus de centrale drijfveer was, omdat die liefde zijn hart had geraakt. In zijn prediking nam de boodschap van de verzoening dan ook een centrale plaats in. Die verkondiging was sterk appellerend, er mogen geen ‘omtrekkende bewegingen rondom de verzoening worden gemaakt’, om het met de woorden van Boer te zeggen. Het gaat erom ‘de mensen in de tegenwoordigheid Gods te trekken’.
Maar Gods toorn en zijn liefde gaan zo samen op dat het soms lijkt dat ze op één lijn staan: ‘Als de Geest het hart opent, wordt een mens opmerkzaam gemaakt op de twee polen in het Woord: zonde en genade, toorn en liefde, veroordeling en vrijspraak, verbrijzeling en genezing: “kortom op een God, Die ons met Zijn linkerhand neerslaat en ons met Zijn rechterhand in Christus omhelst”’. Zo’n uitspraak kan ik moeilijk meemaken. Er blijft toch een fundamenteel onderscheid tussen de toorn en de liefde. Luther noemt Gods toorn het masker waarachter de ware God, de liefde zich verbergt. Hij spreekt van de overgang van het ‘vreemde’ naar het ‘eigenlijke’ werk van God, dat ligt besloten in het wonder van de verzoening  en de prediking daarvan. Wordt op deze wijze de bijbelse spanning niet beter bewaard?

Ons gepruts

Er zijn prachtige uitspraken te vinden, zoals dat over de herschepping: ‘Al ons gepruts en gerestaureer loopt op niets uit. Gij moet niet alleen veranderd worden, maar van een Ander zijn’. Daar wordt trefzeker aangegeven waar het hart van het nieuwe leven ligt. Vandaag krijg ik dikwijls het gevoel dat de veranderde christen centraal staat. Ik heb er moeite mee als mij gevraagd wordt in de preek vooral duidelijk aan te geven hoe een christen aan het nieuwe leven invulling moet geven. Men lijkt ervan uit te gaan dat het met Christus en de verlossing wel goed zit, nu moeten wij alleen nog leren hoe we dat in praktijk brengen. Dan is het goed nadruk te leggen op Christus en zijn werk en het leven uit Hem. Dat is nieuw leven!
Het boek maakt tegelijk duidelijk hoezeer de preken van Boer gestempeld worden door de gemeenten die hij diende. Ik las onlangs dat onze preken een ‘uiterste houdbaarheidsdatum’ hebben, en dat geldt ook van de preken van ds. Boer. Veel van de vragen waarmee men blijkbaar toen worstelde, worden zo nu niet meer gesteld. Misschien zou hij zeggen dat wij dan de verkeerde vragen stellen. Want in zijn preken en theologiseren is bij hem al snel de waarheid Gods in het geding.
   
Kerkelijk gesprek

Boer heeft in zijn gedachtewisseling met Berkhof een prachtig voorbeeld gegeven van een kerkelijk gesprek waarin fundamentele vragen diepgaand worden besproken. Boer kon daarin veel respect tonen voor zijn opponenten uit de volle breedte van de kerk (inclusief de vrijzinnigen). Maar het geloofsgesprek met minderheden in de eigen gemeente kreeg ongewild toch vaak het karakter van ‘elkaar de maat nemen’, waarbij de ander altijd voor het examen zakte. Dan dreigt onze (visie op de) waarheid gemakkelijk vereenzelvigd te worden met Gods waarheid. Wat meer terughoudendheid zou daarbij mijns inziens geen kwaad kunnen. Toen predikanten in de Gereformeerde Bond een bezinning op gang willen brengen op kerk, prediking, liturgie, ambt, oecumene, enz., werd er bepaald schichtig gereageerd. Boer is later ‘profetisch en rechtlijnig’ genoemd en ook dat laatste lijkt me een juiste typering.
U begrijpt dat ik uit dit boek van meer dan 400 bladzijden maar een kleine greep heb gedaan. Het geeft veel te denken over ons eigen staan in de kerk. Vooral over de inhoud van de verkondiging. De vraag die Boer centraal stelt: ‘Hoe staat het met u tegenover God?’ of nog beter: ‘Wie is Christus voor u?’ blijft voor de prediking van wezenlijk belang.

Naar aanleiding van:
Gerda Hoekveld-Meyer, De God van Rembrandt. Rembrandt als commentator van de godsdienst van zijn tijd. Meinema, Zoetermeer 2005.
Dr.ir. J. van der Graaf, Passie voor het Evangelie. Leven en werk van ds. G. Boer. Groen, Heerenveen 2005.