Skip to main content

nr3 • 2006 • Van vluchteling tot huisgenoot

februari 2006 (20e jaargang nr. 3)

Van vluchteling tot huisgenoot
Bijbelstudie over een asielzoeker in de bijbel

Drs. P.L. de Jong

‘Toen Farao van de zaak hoorde, trachtte hij Mozes te doden, maar Mozes vluchtte voor Farao en zocht verblijf in het land  Midian. Daar zat hij neer bij een waterput!’
Exodus 2:15-16

Vluchteling kun je zomaar worden! Sommige mensen denken jaren lang na over een vluchtplan. Ze wachten zo lang mogelijk, want niemand gaat graag weg uit zijn vertrouwde omgeving. Maar je kunt ook zomaar van de ene op de andere dag vluchteling worden. Door een moment van onbedacht­zaamheid of door een daad van verontwaardiging en verzet.
Zo verging het Mozes. Hij deelt een klap uit. Een paar dagen later is zijn positie onhoudbaar geworden; hij vreest voor zijn leven. Aan lang naden­ken komt hij niet meer toe. Als een haas gaat hij er van­door, de woestijn in rich­ting Midi­an, om zich daar ergens over de grens van Egypte te laten neervallen bij een waterput. En daar zit hij dan. Onrustig kijkt hij steeds om zich heen. Een paar weken terug of iets langer mis­schien was hij nog ie­mand. Een zeer gerespecteerd man in Egypte, die in de hoogste kringen verkeerde. Maar dat is nu voorbij. Door die ene klap die hij een paar weken terug uit­deelde. Zou Mozes er spijt van hebben? Iets van: had ik me maar ingehou­den, waarom liet je je zo gaan?

Geen onrecht verdragen

Ik denk niet dat Mozes spijt had. Want, hij deelde die klap niet zomaar uit. Het was geen opwelling of een uitbarsting van drift. Mozes is niet zo'n drift­kop als veel bijbeluitleggers wel zeggen. Hij is gewoon een mens die geen onrecht kan zien of verdra­gen. Zulke mensen zijn er nog altijd. Mozes moet ongeveer veertig jaar geweest zijn. Niet dat dat alles zegt. Maar toch: van een veer­tigjarige kun je ver­wachten dat hij of zij eerst goed nadenkt. Dat doet hij ook. Hij deelt pas een klap uit als niemand wat doet en een Egyptische opzichter een Israëlitische man – één van Mozes’ broeders – in elkaar slaat. Hij sloeg hem, staat er, in de zin van: hij sloeg hem aan flarden.
Dat kon Mozes niet aanzien. Ineens was in hem een vuur wakker geworden. Van verontwaardiging en rechtvaardigheid, en: inspringen voor hulpelozen. De man kon het niet meer navertellen. Maar de andere dag bleek dat Mozes verraden was, toen hij opnieuw probeerde in te grijpen, dit keer tussen broeders van hetzelfde huis. Dat moet hem een ontstellende knauw gegeven heb­ben. Ze zijn niet te helpen, zal hij gedacht hebben en toen was hij weggevlucht de woestijn in. Daar zit hij nu bij de waterput. Spijt? Nee, geen spijt. Niks doen, dat zou verraad geweest zijn aan zichzelf en aan God. En als je 40 bent en je pleegt verraad aan jezelf en aan God, dan kun je wel stop­pen.

Een mooi verhaal

Maar hoe nu verder? Vluchten is één ding, ergens een plek krijgen een ander ding. Aan wie kan hij zijn verhaal kwijt? Wie zal hem geloven? Zou Mozes het met zijn verhaal gered hebben bij de ambtenaren van de IND? En in onze stad? Ik denk: heel veel mensen zouden hem een sukkel gevonden hebben. Wat doe je hier? Waarom moest je de held uithangen? Waarom ga je niet gewoon terug? U hebt een mooi verhaal, maar hebt u ook bewijzen dat uw verhaal klopt? Iedereen kan wel zeggen dat hij een Egyptische prins is. Wat moet hij en wat kan hij?
Die zeven meisjes, de doch­ters van de Midianitische priester Rehu­el, be­schrijven hem heel simpel als ‘een Egypte­naar'. Aan zijn kleren is hij blijkbaar direct herkenbaar. Of aan zijn taal? Een’Egyptenaar' heeft ons geholpen, zeggen ze tegen hun vader als hij vraagt waarom ze zo vroeg thuis zijn. Hun vader vraagt meteen: ‘Maar waar is die man dan?’ Dat vind ik heel mooi. Die zeven meiden doen niets. Hij wel. Rehuel, zo is zijn naam. Een prima man. Een priester, eigenlijk staat er zelfs: de priester van Midian... Ik weet niet wat je je daar precies bij moet voorstellen. Gedacht zal toch wel zijn aan pries­terlijke gebeden en offers aan de God van Abram, Izak en Jacob.
De naam Rehuel betekent: vertrouwde van God. Mooi! Maar wat heeft een asielzoeker als Mozes daar­aan? Er zijn wel meer mensen met mooie christelijke namen en zelfs politieke partijen en bewegingen met mooie christelijke programma's, zoals bij voorbeeld kerken en gemeenten van God. Heel mooi. Alleen: doen ze ook echt iets voor zo'n rare Egyptenaar op de straat, bij een van de ons bekende waterputten? Zeg: bij de Bas of de Aldi of AH, waar wij zo lekker kunnen voordringen?  

Drie vragen

Deze Rehuel doet in elk geval wel iets. Zijn reactie is heel positief. Hij stelt zijn dochters drie vragen: 1. Waar is hij? 2. Waarom hebben jullie hem achtergelaten? 3. Nodig hem, let­terlijk: roep hem dat hij brood eet.

Vraag 1
Vraag 1: Waar is hij? Het lijkt een simpele vraag, maar er zit een heel persoonlijke kant aan. Rehuel vraagt naar Mozes zelf. De Egyptenaar bij de put is een mens met een gezicht en een verhaal. Niet een geval, een Egyptisch geval, een vreemd en merkwaardig geval, maar een mens. Waar is hij? Zou de man nog bij de put zitten? Zou hij dan al gege­ten hebben?
Vraag 1 is altijd: Waar is hij? Dat was ook de vraag die God aan Kaïn stelde. Kaïn, waar is je broer? God vraagt vanaf de eerste bladzijden van de bijbel steeds aan ons: waar is je broer? Zo­nder je broer of je zuster kun je het Vaderhuis echt niet ingaan. Dus: waar is hij? Ga hem zoeken. Misschien ligt hij nog op straat. Of ergens onder een brug of waar ook. Waar is hij? Deze vraag is niet zozeer een verwijt, als wel een indringende aansporing.

Vraag 2
Dan vraag 2: Waarom hebben jullie hem achter gelaten? Achterlaten is geen prettig woord. Daar zit iets in van: in de steek laten, laten vallen, teleur­stellen, je omdraaien, je rug laten zien. Het is een hard woord en een harde zaak. In deze vraag hoor je heel duidelijk iets van een verwijt. De priester uit Midian verwijt zijn dochters: meiden, zo kan dit niet. Waarom hebben jullie die man achter gelaten? Ja maar, wij waren bang. Wij vonden het een rare snuiter. We konden hem niet verstaan. Hij leek behoorlijk sterk. Je kunt toch niet iedereen maar zo meenemen. Morgen ligt er weer een ander bij die put. Reden genoeg natuurlijk om Mozes achter te laten.
Je denkt er niet eens over na. Daar moet de Coolsingel maar voor zorgen. En anders de Pauluskerk. Waarom zijn ze hier ook allemaal? Achterlaten, zo heet dat zegt Rehuel. Je hebt geen tijd? Je bent een beetje bang? Je bent te druk? Mogelijk. Maar je lijkt wel erg veel op die leviet of die priester in Jericho uit een verhaal van Je­zus, die voorbij liepen aan een in elkaar geramde persoon langs de kant van de weg. Zo'n priester is Rehuel duidelijk niet. Hij stelt de goede vraag: waarom hebben jullie hem achter gelaten?

Vraag 3
Dan vraag 3: Roep hem, opdat hij brood ete! Ja maar, vader, u weet helemaal niet wie het is. Als die man kwaad wil, gaat heel onze tent de lucht in. Opvallend, van al dat soort tegenwerpingen hoor je hier niets. Misschien denk je: nou ja, zo gaat dat nu eenmaal in het oosten. Daar is men gewoon heel gastvrij. Absoluut. Maar gek zijn ze daar ook niet. Je moet wel vertrouwen in iemand willen stellen. En zo iemand tegemoet gaan! Bereid zijn ruimte te maken. Roep hem opdat hij brood ete. Dat betekent zoveel als: haal hem en geef hem een plaats aan onze tafel. Laat hem delen in het brood, dat God ons dagelijks geeft. Ook hij is een mens van God. Rehuel haalt Mozes in zijn tent, aan Mozes zelf vraagt hij aanvankelijk vrijwel niets. Hij geeft Mozes verblijf. Hij geeft hem zelfs een van zijn dochters tot vrouw. En zo wordt Mozes van vluchteling een huisgenoot.
Waarom doet die man dat? Wat is het geheim van deze bereidheid iemand op te nemen en een dak boven z’n hoofd te geven? Daarachter zit de gedachte en het geloof, dat zo'n vreemdeling wel eens van de kant van God kan komen. In zo'n vreemdeling komt altijd God zelf naar je toe, soms zelfs heel direct.  En zegt Jezus zelf niet letterlijk tegen zijn disci­pelen: Wie u ontvangt, ontvangt Mij en wie Mij ont­vangt, ontvangt Hem die Mij gezonden heeft?

Ons menszijn delen

Nog directer identificeert Jezus zich met de vreemdeling, als Hij bij het laatste gericht zal zeggen: ˋIk ben een vreemdeling geweest, en gij hebt Mij gehuis­vest.'  Zo diep wilde God in Jezus ons mensen nabij komen en ons menszijn delen. Vooral ons menszijn in zijn armzaligheid en verlorenheid, zijn schuldigheid en hulpeloos­heid. Zijn onmacht, verdriet, eenzaam­heid, onmoge­lijkheid, zijn ontzetting en verbijste­ring. Vooral als niemand iets doet om zo'n arme, naakte of vreemd mens op te pakken en te herbergen.
Want toen niemand iets deed, toen deed God het beslissende. Toen deed Jezus het beslissende. Toen sprong Hij in de bres. Op de berg der verheerlijking stond Hij al met één been al in de hemel, maar Hij ging de berg af en koos de weg naar het kruis. Het donker en de verlating. Tot in het harde graf. En tot in het licht en de overwinning van Pasen.
Rehuel heeft daar wel iets van: Mozes, kom binnen! En Mozes bewilligde daar te blijven, zo vertelt de bijbelschrijver. Hij bewilligde. Daarin hoor je: het kost hem moeite. Het kost elke vluchteling moeite te blijven en daarmee echt alles achter te laten en los te laten. Integreren, Nederlands leren. Hij bewilligde, maar Mozes vergeet zijn volk niet. Al heeft hij nu alles: asiel, status, een huis, familie, werk, een vrouw, ‘s avonds de krant en een leuke video. Maar hij kan niet vergeten. Als zijn vrouw een kind krijgt, hoor je Mozes spontaan zeggen: Ger-som, ger, een vreemdeling. ˋWant ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land.’ Ineens komt al zijn heimwee boven. Heimwee is een diep verlangen, eigenlijk naar God zelf. Dat God zelf een keer alles zal goed maken. Heimwee is het diepe verlangen, waarvan de meeste psalmen zingen en zuchten. Volgens Paulus zucht zelfs heel de schepping van heimwee naar de verlossing van God.

Het Koninkrijk komt

Mozes werd van vluchteling huisgenoot. Maar het heimwee bleef. Laten we elkaar op dat punt steeds goed aanvoelen. En geduld hebben met elkaar. En elkaar troosten dat God een keer alle tranen afwist. Want God ziet om naar zijn volk, zijn mensen. Dat staat ook nog net aan het eind van dit verhaal: God hoorde hun geschreeuw en hun angstgeroep. En Hij kende ze, Hij dacht aan ze. Dat te weten mag ons genoeg zijn. Zijn Koninkrijk komt. Daar staat Jezus voor in. Op weg daarheen herinneren we ons de drie vragen van Rehuel:
Waar is hij?
Waarom hebben jullie hem achtergelaten?
Roep hem, opdat hij brood eet en deelt in het brood, dat Christus ons deelde.

Verkorte versie van de verkondiging gehouden in de r.k. migrantenparochie ˋDe Doortocht’ in Rotterdam-zuid, in het kader van ˋPreken voor andermans parochie’.