Skip to main content

nr4 • 2006 • Bevrijdend heil en bindend recht

april 2006 (20e jaargang nr. 4)

Bevrijdend heil en bindend recht
Conclusies voor het pastoraat bij vragen van liefde lust en leven

Dr. Bert de Leede

Onze oogkleppen afdoen
Wat zijn mogelijke conclusies uit de drie bijdragen naar aanleiding van het Rapport Liefde, lust en leven van de Raad van Kerken voor het pastorale beleid in de gemeente. Ik vind dat geen eenvoudige opdracht. Wat kunnen de collega’s van de casussen die Verbaan vertelt, anders doen dan ze doen: mensen zo goed mogelijk volgen op hun bij tijden onnavolgbare wegen, en met goede vragen en desgevraagd goede raad terzijde staan. Mensen immers nemen toch hun eigen beslissingen. Meestal kom je er pas in tweede instantie bij, of als er brokken zijn. De collega’s staan in de bij tijden barre en ingewikkelde praktijk, en handelen en spreken naar bevind een wijs woord. Wat kunnen we meer?
Verbaan tekent in zijn bijdrage de pastorale praktijk levensecht en realistisch. De vier casussen uit de pastorale praktijk van zijn collega’s spreken voor zich. En elke collega die niet met oogkleppen op door het leven (van zijn/haar gemeente) gaat, weet ervan. In die context doen zij hun werk.

Ik parafraseer wat ik bij Verbaan lees.
- Het leven is sterker dan de leer. Zodra van de norm afwijkend gedrag ‘in de familie’ komt, gaan de dingen bij mensen, ook bij kerkelijk meelevende mensen, schuiven. En dat gaat hard.
- Het wegvallen van de sociale verbanden – de ‘adat’ van het dorp of de gedeelde levensstijl van de gemeente – helpt daarbij zeer. Dingen zijn veel gauwer ‘bespreekbaar’, ‘begrijpelijk’ en ‘onontkoombaar’. Mijn moeder (1907 – 1979) kon zelfs het woord ‘homo’ niet over haar lippen krijgen, toen in onze gemeente de mare rondging dat onze vroegere predikant zichzelf bekend had als homoseksueel. Zozeer was dat voor haar omgeven met de huiver van het taboe! In de leefwereld van onze drie – gelovige, kerkelijk meelevende – kinderen is homoseksualiteit volstrekt geïntegreerd. Een homoseksuele leeftijdgenoot die zijn vriend leert kennen, is evenwaardig welkom in de vriendenkring als ieder ander.
- Dit proces gaat snel. Dat mede omdat de media, ook de Evangelische Omroep, ervoor kiezen maatschappelijke en culturele ontwikkelingen met hun ethische dilemma’s vooral van alle kanten te (laten) bekijken, zonder positie te kiezen.
- Dit betekent wel dat van elk gezin en van elk individu gevraagd wordt om zelf het morele wiel opnieuw uit te vinden. Maar dat is een onmogelijke opgave. Wie krijgt dat voor elkaar? Met lede ogen, met een vaag gevoel van eigen falen en misschien wel met een zekere woede over onze ‘oversekste’ cultuur, zien ouders de seriële monogamie van hun kinderen aan. “Wat moet je?” “Het blijven je kinderen”. We maken ons zorgen. En niet geheel ongegrond.

Verbaan laat zien hoe de pastor in die context zijn werk probeert te doen. Hij tekent de pastor als iemand die in een rijdende trein de goede kant op loopt, terwijl de trein de andere kant oprijdt. De onmacht is voelbaar. Verbaans beschrijving van de kerkelijke handreikingen is ook niet erg bemoedigend. Of men kwam niet verder dan ‘handreikingen’, ‘meerderheids- en minderheidsrapporten’; of, waar men wel tot een afgeronde kerkelijke regelgeving komt, voel je dat het niet werkt, en in elk geval niet heilzaam zal werken. Onherroepelijk leidt het of tot wetticisme en legalisme, of tot een grote afstand tussen ‘rechte leer’ en ‘gedoogd leven’.

- Moeten we dan maar hopen dat de wal het schip zal keren? Is deze seksuele vrijbuiterij van onze dagen misschien een langdurige stortbui die ook wel een keer zal overwaaien? Kijk maar naar het roken, overmatig drinken, wildplassen, je rotzooi maar op straat gooien, schelden en alles maar zeggen op TV: er komt vanzelf een tijd dat de samenleving het niet meer pikt. Theo van Gogh is uiteindelijk slechts door een kleine verlichte minderheid van de bevolking cultureel heilig verklaard. Voor velen is hij iemand uit een voorbije tijd, waar ook wel wat mee mis was. Misschien gaat het ten aanzien van de banalisering van de seksualiteit ook wel zo. Berichten over 14-jarige meisjes die voor een Breezer seks hebben, zullen hun effect toch niet missen, denk je dan. Zulk soort berichten zullen de samenleving aan het denken zetten, dat het zo niet verder kan.
Tot zover wat mijmeringen naar aanleiding van de bijdrage van Verbaan. Het goede van zijn bijdrage is dat die ons dwingt om de dingen maar bij de naam te noemen.

Onze mond opendoen
Wanneer we onze oogkleppen af hebben gedaan en de dingen bij de naam noemen, moeten we vervolgens ook onze mond opendoen, want we hebben ook wat te melden. De lezing van de nota van de Raad van Kerken en van de artikelen van Houtepen en De Knijff hebben mij in die overtuiging gesterkt.
Wat voor conclusies trek ik voor het pastorale beleid in de gemeente. Ik besef dat ik in vergelijking met Verbaan en de andere collega’s een ‘stuurman aan de wal’ ben. Maar desgevraagd toch een poging.
Ik benader die vraag vanuit vier invalshoeken. In ethische vragen zijn die in wisselende prioriteit aan de orde, al naar gelang de situatie vereist. Ik noem ze eerst alle vier en werk ze dan achtereenvolgens nader uit.
1e. Wat is moreel goed? Dat wil zeggen, wat dient het goede leven en gaat daarom allen aan? Daarover gaat het in de geloofsopvoeding, de catechese en de vorming (Bildung).
2e. Waar wordt het bevrijdend Evangelie tot Gebot der Stunde dat persoonlijke gehoorzaamheid vraagt? Hier gaat het om de prediking van rechtvaardiging en heiliging.
3e. Waar wordt de gemeente tot een cultuurkritische gemeenschap? Hier komt de missionaire roeping van de kerk in beeld.
4e. Wanneer is de pastorale arm van de kerk langer dan de leerstellige? Hier gaat het om de kern die in de prediking ver ziet en in het pastoraat ver gaat.

Morele helderheid
Met het oog op de geloofsopvoeding, de catechese en de vorming van de gemeente moeten wij helder hebben of weer helder krijgen wat moreel goed is. Daar zit voor een deel ook ons probleem. Dat valt niet te ontkennen. Maar daar mogen we ons niet bij neerleggen. En we moeten het ook niet overdrijven alsof we niets te zeggen zouden hebben. De Raad van Kerken blijkt in staat een stevig inhoudelijk stuk te produceren, dat richting wijst in de interpretatie van de bijbelse gegevens over man/vrouw, liefde, lust en (samen-)leven. Het stuk neemt ook kritisch stelling in onze cultuur. Ook geregeld tegenover de vigerende cultuur. De Knijff reikt een aantal dingen aan die voor de verdere doordenking en voor de geloofsopvoeding, de catechese en de morele vorming onmisbaar zijn. Ik denk aan het besef van de eenheid van geest en lichaam en het daarmee gegeven inzicht dat humane seksualiteit een organische expressie is van de mens als persoon, en dat de geslachtsgemeenschap een expressie is van twee mensen die een gezamenlijke geschiedenis en een gezamenlijke toekomst hebben. Mensen ‘hebben geen ‘goeie’ sex’’ als een soort biologische behoefte. Humane seksualiteit is expressie van gedeeld leven. Omwille van dat laatste pleit De Knijff voor eerherstel van de terughoudendheid, het uitstel, het ‘om elkaar heen draaien’. Dat wat eertijds een functie was van de verkering en de verloving.
Verwerking van deze inbreng van De Knijff zou de nota van de Raad van Kerken nog kunnen versterken.
Ik voeg daar nog een andere notie uit het christelijk geloofsgoed aan toe: de aandacht, vooral in het Nieuwe Testament, voor de waarde van het kwetsbare leven. Juist wat onooglijk is in de ogen van mensen, is gezien door God, en wordt gezien door het door het Evangelie van Jezus Christus geoefende oog van de gelovigen. De uitbundige vreugde over de schoonheid van het gave leven en het mooie lichaam, staat in het bijbels getuigenis een andersoortige waardering voor het gehavende leven en de gebroken schoonheid niet in de weg. Dat gebeurt wel in onze cultuur in alle mogelijke vormen van extreme make-over. Daar is en vraagt de christelijke visie op het goede leven een cultuurkritische tegenstem.

Kortom – er is heel veel stof voorhanden voor een heldere Bildung in de christelijke gemeente. Daarbij moeten wij de bevangenheid afleggen om normatief te spreken in de geloofsopvoeding en de catechese. De paranese of de concrete aanwijzingen voor het (christelijke) leven in de Brieven, is gebaseerd op de overtuiging dat wat goed is, goed is voor allen. Daarbij geeft goede paranese richting aan het leven. Dat gaat altijd gepaard met tegenstuur en dus weerstand. We moeten niet te benauwd zijn normerend te spreken. Met goede paranese ondersteunen we ouders, opvoeders, jongeren en ouderen op hun zoektocht naar het goede leven.

Bevrijdende prediking is niet moralistisch noch vrijblijvend
Naast het voorgaande moet direct het volgende gezegd worden. Moralisme, zeker rond de vragen van de seksualiteit en ‘het zevende gebod’, is een groot kwaad, waar de kerk zich nogal eens aan bezondigd heeft. Dat heeft velen kwaad gedaan en heeft ook veel kwaad bloed gezet. Wanneer is ons spreken en handelen ‘moralistisch’ en doet het kwaad? Dat is dan de vraag. Valt alle normatief spreken onder deze verdenking van ‘moralisme’? Zeker bij de prediking luistert dit nauw, vooral omdat naar gereformeerde opvatting de prediking één van de sleutels van het koninkrijk is. “Wat gij op aarde binden of ontbinden zult zal in de hemel gebonden of ontbonden zijn”, zo zegt Jezus tot de apostelen. Wanneer wordt prediking moralisme?
Onze prediking wordt moralisme wanneer zij focust op de onderscheiding van ‘goeden’ (= bekeerden, wedergeborenen, zij die ‘het’ hebben) en ‘kwaden’ (= onbekeerden, niet-wedergeborenen, zij die ‘het’ niet hebben) en daarbij de laatstgenoemden uitsluit. Bevrijdende prediking scheidt ‘goed’ (= Gods heil in belofte en gebod) en ‘kwaad’ (= wat zich daartegen verzet), en zet ons in de ruimte van het heil. Daarmee zet bevrijdende prediking ons ook altijd voor het Gebot der Stunde. “Kiest dan het leven”,  is de toonzetting bij elke prediking.

Goede prediking is bevrijdend omdat zij ‘de Waarheid zegt’. Zij is niet moralistisch en uitsluitend. Zij is ook niet vrijblijvend. De waarheid maakt vrij tot het maken van keuzen voor het goede leven. De prediking van de vreemde vrijspraak, de verkondiging van de rechtvaardiging van de goddeloze en van het genadig oordeel van God over ons leven, geeft mensen de ruimte om op te staan in een nieuw leven. “Ik veroordeel u niet, ga heen en zondigt niet weer”, zegt Jezus tot ‘overspelige vrouw’ in Johannes 8. Bevrijdende prediking is nooit vrijblijvend, maar maakt schoon schip voor het goede leven.

Het is van het allergrootste belang dat mensen in de kerk dat merken. Ik ben met heel mijn leven en met alle morele falen en feilen welkom, aanvaard. Maar met die ruimte en vrijheid moet ik iets doen. De ruimte die het Evangelie schept, is niet vrijblijvend.

Wat vraagt de missionaire context?
De gemeente van Christus staat altijd en overal in een missionaire context. Maar die context is nooit dezelfde. De context stelt de gemeente telkens voor andere uitdagingen wanneer het gaat om de missionaire roeping. Ónze culturele context nú vraagt om een grotere spanning tussen ‘kerk’ en ‘wereld’, tussen ‘Evangelie’ en ‘cultuur’. Ik denk daarbij heel specifiek aan de vormgeving van het leven in samenlevingsverbanden als het huwelijk, en aan de publieke verantwoordelijkheid voor gezinsvorming, etc. Daarin heeft de gemeente vanuit de traditie iets te melden, dat heilzaam is voor alle mensen.
Dus: onderscheiden van de geesten, profetische kritiek op de hoofdstromen van de cultuur, aanwijzen waar de knelpunten zitten en waar het goede leven bedreigd wordt, en last but not least: opkomen voor wat kwetsbaar is en gekwetst wordt. Dat is voor ons in deze bedeling de gestalte van de theocratie. Wat in onze context nu nodig is, is een accentuering van de keuze voor het vreemdelingschap. En een vrijmoedige inbreng van de in de traditie opgedane ervaringswijsheid over het goede leven in de publieke discussies.
Wat het laatste betreft hebben wij alle reden om zuinig te zijn op wat in de traditie aan waarden en inzichten is opgebouwd, ook in de vorm van instituties. Het artikel van De Knijff heeft mij daar weer opnieuw van overtuigd. Wat nodig is, is een ont-tovering van de zogeheten vanzelfsprekende verworvenheden van de tweede en de derde emancipatiegolf  - recht op zelfontplooiing van ieder individu wanneer het gaat om opleiding, werk, loopbaan, etc. – ten gunste van een nieuw inzicht in verantwoordelijkheden voor nageslacht, overdracht van geestelijk erfgoed, zorg voor de kwaliteit van het leefmilieu voor die na ons komen.
Er staat nogal wat op het spel, en wij hebben wat te melden. Dat hoort ook bij onze missie.

Niet één mijl, maar twee
Tenslotte het pastoraat in uitvoering. De vier casussen van Verbaans collega’s, uit de breedte van de kerk, laten zien hoe weerbarstig de werkelijkheid is. De afstand tussen heil en werkelijkheid, tussen Rijk Gods en aardse werkelijkheid waarin wij gemeente zijn, tussen het goede leven en het geleefde leven, is groot. Dat weten we. Daarbij weten wij ook van de rechtvaardiging van de goddeloze als het artikel waarmee de kerk staat en valt. Naarmate de kerk meer leeft uit de realiteit van het Evangelie van de genade en de boodschap van de rechtvaardiging van de goddeloze, weet zij zich meer gelegitimeerd om in de pastorale zorg ver te gaan.
In de prediking van de rechtvaardiging van de goddeloze geldt: ‘De kern ziet wijd’. Dat geldt op eigen wijze ook in de pastorale zorg. Met ontferming bewogen is de pastor bereid niet één  maar twee mijl te gaan in trouw aan mensen op hun dwaalwegen en in hun zoektochten. Niet meegaand maar wel meelevend. Tevens weet de pastor dat de werkelijkheid vaak ingewikkelder is dan het ontwerp op de theologische schrijftafel. In het concrete leven moet heel vaak gekozen worden voor het minst kwade.
Maar ook in de keuzen voor het minst kwade, moet de kerk bijbelse weerstand aanreiken. Noties als de biecht mét boete en vergeving, tijdelijke onthouding van de deelname aan het Heilig Avondmaal, aantoonbare verantwoording nemen voor de gevolgen van eerdere keuzen – bij voorbeeld een zo maximaal mogelijke zorgplicht voor de kinderen uit een eerder huwelijk alvorens de zegen te vragen voor een tweede huwelijk – en zo is meer te noemen. Een meelevende, bewogen kerk die ver gaat in trouw aan mensen, hoeft niet meegaand te zijn, maar blijft een tegenover.

Samenvattend
Grotere nadruk op de didachè. Verbinding van geloofsleer en inwijding in het christelijke leven. Verbinding van geloofsbelijdenis en belofte van toewijding. Een voortdurende bezinning op de ethische consequenties van het dogma. Daar zie ik de opgave voor de gemeente met het oog op het pastorale beleid.
Dat vraagt een niet legalistisch, een niet-wettisch klimaat in de gemeente en in de kerk als geheel. Wij leven niet onder de wet maar onder de genade. De rechtvaardiging gaat vooraf aan de heiliging. Alleen bevrijdend heil maakt ontvankelijk voor bindend recht. Dit stelt hoge eisen aan de prediking als verkondiging van het Evangelie en als zodanig oproep tot de aanvaarding van het ‘juk van het Koninkrijk’.
En het vraagt een besef dat wij slechts ten dele kennen. De nota van de Raad van Kerken, en elk handboek over de geschiedenis van de seksualiteit, van de verhouding man-vrouw, van het instituut van het huwelijk, laten ons zien hoeveel sociologische, culturele, maatschappelijke en anderszins contextuele aspecten er meekomen in de vormgeving van het bestaan coram deo. Dat impliceert dat er ruimte zal zijn en moet zijn in de kerk voor onderscheiden visies op en pastorale praktijk inzake de omgang met huwelijk, samenwonen en homoseksuele levensverbintenissen. Dan doel ik niet op het gegeven dat de pastorale arm in de ene gemeente langer zal zijn dan in de andere. Als het goed is, is die arm overal lang! Ik doel op de principiële visie en het beoogde inhoudelijke beleid. Dat zal in de kerk vooralsnog behoorlijk verschillen. Wij staan verschillend in de cultuur en in ons verstaan van de hermeneutische traditie. Maar juist bij die verschillen mogen we ons niet neerleggen.
De Raad van Kerken doet een tot op grote hoogte geslaagde poging om theologisch en geestelijk leiding te geven. Daar ben ik dankbaar voor. Het mag van mij op een aantal punten steviger, in de lijn van de bijdrage van De Knijff. Ik hoop dat de Protestantse Kerk , en andere kerken van de Reformatie, de handschoen oppakken. Er is geen behoefte aan moralisme, maar wel aan geestelijke leiding. En daarbij hoort moedig, gedocumenteerd, en desnoods tegendraads spreken.

Dr. H. de Leede is rector van het Theologisch Seminarium Hydepark in Driebergen