Skip to main content

nr4 • 2006 • Kroniek

april 2006 (20e jaargang nr. 4)

Kroniek

Drs. P.J. Verhagen

De paus schreef zijn eerste encycliek. En ik lás voor het eerst een encycliek. Die twee gebeurtenissen staan natuurlijk in geen verhouding tot elkaar. Een paus hoeft geen bestseller te schrijven om wereldwijd de aandacht van velen te trekken. Dat ik mijn eerste encycliek las, valt onder die enorme reikwijdte. Niet meer dan dat. En beviel het? Jawel, ik ben onder de indruk, maar het blijft me op een of andere manier toch ook vreemd. Dat kardinaal Simonis suggereerde de encycliek als Valentijnsgeschenk te geven, viel bij mij niet op z’n plek. De encycliek leent zich niet voor dat soort ‘spielerei’.

Hoor ik bij de doelgroep? De encycliek richt zich tot de bisschoppen, tot de priesters en diakens – ik zit er nog steeds niet bij – tot de godgewijde personen – hoe moet ik dat opvatten, veronderstelt dat een wijding? – en aan alle christengelovigen. Christengelovigen of Christ(us)gelovigen, zo vroeg ik me meteen af. Wat doe je dan? Dan haal je de oorspronkelijke tekst erbij. Het Latijn? Ik heb ergens gelezen dat de paus zijn encycliek in het Duits schreef en dat deze vervolgens in het Latijn vertaald is. Dus kijken in het Duits en in het Latijn. ‘Gottgeweihten’ personen helpt mij niet verder, maar als ‘(viris et mulieribus) consecratis’ de lading heeft van consecratie, dan is het dus een speciale, gekwalificeerde groep en hoor ik er nog steeds niet bij. Geduld. Dat ‘christengelovigen’ vind ik nog interessanter. Ik denk hier toch een vertaalprobleempje gevonden te hebben. Het Duits geeft ‘Christgläubigen’ en het Latijn zegt aan: omnibusque christifidelibus laicis’. Mijn Latijn is lang niet meer wat het geweest is, maar ik zou zeggen aan ‘alle Christgelovige leken’. Dat klinkt wellicht wat ouderwets en ligt misschien wat gevoelig voor Nederlandse oren, moet de vertaler gedacht hebben. Maar christengelovigen vind ik zwak. Had dan geschreven: christenen. Maar dat zal niet kunnen, omdat het dan teveel egaliseert ten koste of ten gunste van ‘leken’? Ik vind ‘amateur’ als aanduiding wel wat hebben: amateur-gelovigen. Zoals Calvijn één van zijn voorredes begint: ‘A tous amateurs de Iesus Christ et de son evangile, salut’. Een amateur is namelijk maar niet alleen iemand die er met de beste bedoelingen (te) weinig verstand van heeft, maar een liefhebber! Ik begrijp dan ook niet waarom de paus de liefhebbers niet aanspreekt. En nu bedoel ik niet alleen de liefhebbers van Christus en zijn Evangelie, die noemt hij als ik het goed lees, maar ook de liefhebbers van geloven, godsdienst en religie. En als we het over de liefhebbers hebben, waarom dan ook niet over de zoekers en de verachters? Die mis ik allemaal in deze aanhef. En vervolgens allen in deze wereld. Ik mis allen. Ik vermoed, maar ik weet het niet, dat het zo hoort met een encycliek. Over liefde gesproken.
Moet je zo zo’n encycliek lezen? Ach, ik wil inderdaad in de kerk, op zondag in de dienst wel weten hoe en waarmee ik aangesproken word. ‘Beste of lieve mensen’ vind ik in dat verband helemaal niks. En alleen ‘broeders en zusters’, hoe goed bedoeld ook, zwak. Ik hecht aan een aanduiding die de band met Christus benoemt: gemeente, gemeente Gods, gemeente van Christus. Ik vind daarom Christ(us)gelovigen te verkiezen boven christengelovigen; en dat is niet alleen een kwestie van smaak. Het is bijvoorbeeld ook een kwestie van wat je ze gunt, ze meegeeft, voor ze hoopt en bidt.

Bij- en nascholing

Een encycliek lezen. Tja, ik geef toe dat ik de rooms-katholieke theologie op hoofdlijnen niet gevolgd heb. Een gebrek aan adequate bij- en nascholing stel ik meteen maar vast. Dat - even terzijde - is nog een hele kwestie. Ik zit zelf in de accreditatiecommissie voor de verplichte bij- en nascholing van mijn beroepsgroep. Eén van de dingen die spelen is: hoe voorkom je dat mensen alleen hun hobby’s bijscholen. Dat is natuurlijk niet te controleren. We gaan er dan ook vanuit dat iedereen hierin te goeder trouw is. Maar wij claimen als psychiaters generalisten te zijn. Dat geldt voor predikanten voor gewone werkzaamheden niet anders. Kun je je dan veroorloven de rooms-katholieke theologie niet een beetje te volgen? Dat lijkt me een vraag voor de deskundigen. Want houd je het niet voldoende bij, dan zit je zo gevangen in oude schema’s, zonder dat duidelijk is of die schema’s nog gelden. Neem nu de website van mijn jaargenoot dr. Henri Veldhuis (www.henriveldhuis.nl). Lovende woorden voor de encycliek, stijgt boven het PKN document ‘Leren leven van de verwondering uit’ (toe maar). Maar spijtig dat diezelfde paus de aflaat weer nieuw leven inblaast, met daarbij een afbeelding die ons onmiddellijk herinnert aan de plaatjes van de lagere school over Luther en zijn stellingen. Geen misverstand, Veldhuis weet ongetwijfeld waarover hij het heeft. Maar hoe zit het nu?

Geschillen – verschillen

Klopt dat oude schema van Rome en de aflaat nog onverkort? Kennelijk. Hoe zit het ook al weer met de genadeleer; daar was toch iets mee? Is dat nog altijd zo? Meewerkende, voorbereidende genade, vrije wil. Nu, ik kan u gerust stellen, of ik moet u teleur stellen. Volgens iemand als Jüngel, in zijn prachtige verhandeling over de rechtvaardiging van de goddeloze als kernstuk van het evangelie uit 1999, is het nog altijd zo. Trouwens, dat komt je ook tegemoet als je de op 31 oktober 1999 door lutheranen en rooms-katholieken ondertekende ‘gezamenlijke verklaring over de leer van de rechtvaardiging’ leest. Neem het stuk van de volstrekte machteloosheid van de mens door zijn zonde om maar wat ook in te brengen in zijn rechtvaardiging voor God. Eerst wordt gezegd dat de mens volledig afhankelijk is van de reddende genade van God, onderworpen aan het oordeel van God. Dat is de consensus. Maar dan hebben rooms-katholieken nog iets toe te voegen over wat ze bedoelen wanneer ze zeggen dat de mens meewerkt in toeleiding en de acceptatie. Waarop de lutheranen zeggen dat er geen medewerking kan zijn, want mensen streven juist tegen. Echter, ze ontkennen niet dat de mens volledig persoonlijk geïnvolveerd is in geloven, dat gewekt is door Gods Woord. Nou, als dat niet voer voor liefhebbers is. Ik vat het zo op. Zolang de ander de vreemde is, of (in onze ogen) vreemd aan de dingen van God, of (in onze ogen) vreemdeling in Jeruzalem, houden we die ander op afstand en zijn ver-schillen ge-schillen, desnoods tot de dood erop volgt. Om dat te doorbreken is bekering nodig: te ontdekken dat ik er zelf vreemd aan ben, dat het vreemde en vervreemde ook in mij is. Dat schept een band om geschillen op te pakken als verschillen. Anders ligt religieus geweld, laten we dat even opvatten zoals de catechismus ‘doden’ omschrijft in vraag en antwoord 105, ons dichter na dan we voor mogelijk houden.
Ik vond het dan ook opmerkelijk dat Verboom in een opstel over (religieus) geweld in de Heidelberger Catechismus het effect van vraag en antwoord 80 in deze over het hoofd heeft gezien. Trouwens, hebt u wel eens gelezen hoe Calvijn verklaart, dat wanneer Mozes om zich heen kijkt alvorens die Egyptenaar een doodsklap te verkopen, dat een teken van zwakheid van geloof is? Met een beetje meer vertrouwen had hij er meteen op losgeslagen. Nou ja, zeg. Mozes weet volgens Calvijn dan al van zijn wettige roeping en heeft volkomen juist, zij het zwak, gehandeld. Het is dat Calvijn ons vervolgens waarschuwt en zegt dat zulks niet voor gewone mensen is, maar ondertussen. De kwestie is dat geweld intrinsiek is aan de religieuze gemeenschap! En de vreemde kan het meest ‘vreemde’ in ons losmaken. 
Er zijn wel meer ‘oude’ kwesties in onze relatie met Rome. Ik noem alleen nog het slot van de encycliek: het noemen van de heiligen die op voorbeeldige wijze de liefde in praktijk hebben gebracht. En, indrukwekkend jawel, de lofzang op Maria, moeder van het mensgeworden Woord.

God is ‘caritas’

‘God is liefde’, citeert de paus uit 1 Johannes 4:16 aan het begin van zijn encycliek. De encycliek bestaat uit twee delen. Het eerste deel gaat over de liefde van God voor de mens en de innerlijke verbondenheid tussen de liefde van God en de menselijke liefde. Het tweede deel betreft het gebod van de naastenliefde. Meteen wordt duidelijk gemaakt dat eros niet door de kerk vergald wordt, zoals Nietzsche zou hebben beweerd, maar wel zuivering en rijping nodig heeft. Hoe dat kan leert het Hooglied in de ontdekking van de ander en de overwinning van de zelfzucht: de agape wordt ontdekt als de zichzelf gevende liefde, overigens niet los van eros. Vanuit dit bijbelse gegeven wordt ook duidelijk dat de bijbel een nieuw gods- en mensbeeld geeft in vergelijking met de omringende wereld toen en nu. God is niet een veelheid van goden en godinnen, ook niet de onbewogen beweger van Aristoteles, maar de God die lief heeft, de God met pathos (dat is een woord van Heschel, niet van de paus). De profeten schuwen in dit verband de erotische metaforiek niet. Wat betreft de mens, vanwege Genesis 2:23 en 24 is het zo, dat eros vanaf het begin van de schepping verwijst naar het huwelijk in haar exclusiviteit en onherroepelijkheid. De monogamie stemt overeen met het monotheïstisch godsbeeld. De wijze waarop God liefheeft wordt de maatstaf voor de menselijke liefde (§ 11). Maar het hoogtepunt van de goddelijke liefde is Jezus Christus. Zijn daad van zelfgave is blijvend aanwezig in de eucharistie. ‘Alleen vanuit deze christologisch-sacramentele basis kunnen we Jezus’ leer over de liefde op de juiste wijze begrijpen.’ Van daaruit komt de paus bij het gebod van de naastenliefde en maakt hij de overgang naar deel II.
Dat gaat over de caritas: het beoefenen van de liefdadigheid door de kerkelijke gemeenschap. Opvallend genoeg opent de paus hier met een passage over de heilige Geest, die de kerkelijke gemeenschap verandert tot een gemeenschap die getuigt van de liefde van de Vader, die de mensheid in zijn Zoon tot één familie wil maken (§ 19). Het wezen van de kerk, gerechtigheid en liefde, discussie met het marxisme, de verhouding tot de staat, het komt allemaal op systematische en doordachte wijze aan bod. Een fraaie passage over de rol van vrijwilligers, die door de liefde ‘de anticultuur van de dood, die bijvoorbeeld tot uitdrukking komt in drugs’ tegemoet treden (§ 30), overigens wel onder verantwoordelijkheid van de kerk als geheel en van de bisschop (§ 32). Dat werk van de caritas is niet vol te houden zonder voortdurend gebed, zonder levend contact met Christus. De heiligen en Maria laten ons dat op overtuigende wijze zien. 

Sacrament: mystiek van de liefde

In de eucharistie ‘komt Gods agape lichamelijk tot ons om zijn werk in ons en door ons voort te zetten’ (§ 14). Dat lijkt me in de ogen van de paus het cruciale moment waarop de liefdevolle verbinding tussen God en mens en tussen mensen onderling tot stand komt. Nu kan ik wel weer beginnen over verschillen, nu met betrekking tot het verstaan van het sacrament, maar ik merk ondertussen dat ik daar vanaf wil. Er iets anders aan de hand.
Degene die het discours bepaalt, en dat doe je als paus met een encycliek nogal, heeft daarmee de macht om de werkelijkheid te definiëren. Het spijt me, het stuk is mij hoe eloquent en doordacht ook te mooi, te voorspelbaar, te glad, te soft. Als theologisch discours nodigt het (mij) vooral uit tot theologische haarkloverij, die eigenlijk alleen maar afbreuk doet aan de thematiek en oude vooroordelen bevestigt. Het lijkt er wat mij betreft op dat dit theologische of religieuze discours, zoals zo dikwijls ook in het discours van preken van predikanten wanneer ze liefde en seksualiteit ter sprake brengen, niet toereikend is om het relationele, de liefde en daarmee de erotische en seksuele ervaring werkelijk ter sprake te brengen, anders dan idealiserend of moraliserend. Aan dat laatste komt deze encycliek niet eens zo toe, maar Küng heeft begrijpelijk al gevraagd om opheldering over de praktijk van het leven van alledag. Zodoende is dit pauselijk schrijven eigenlijk ook ontstellend verhullend als het gaat om het mateloze tekort van de kerk, ook de zijne. Het recht doen ontbreekt, zodat er ook geen consequenties getrokken worden uit wat aan onrecht gedaan is, ook door zijn ambtsdragers. De wereld heeft liefde nodig. Ja, natuurlijk moet hij dat zeggen. Maar ik betwijfel zeer of dit werkelijk toereikend is, werkelijk iets nieuws toevoegt. Ga nu niet op mij af, maar lees de encycliek zelf.                                                                                                                                                                              

Kerkenraad en seksueel misbruik

Ik geef toe, aan de echte liefde komen we zo niet werkelijk toe. Weerbarstige materie kennelijk. Maar ten slotte toch nog dit. Op 21 december 2005 promoveerde aan de Theologische Universiteit Kampen Alexander Veerman, predikant te ’t Harde en als deskundige inzake seksueel misbruik in pastorale relaties betrokken bij het opzicht in de Protestantse Kerk in Nederland. De titel van zijn studie typeert de toestand en het proces waarin betrokkenen, met name de kerkenraad, geraken wanneer seksueel misbruik door de predikant aan het licht komt: ontreddering. Deze studie is gebaseerd op empirisch kwalitatief onderzoek en biedt een beschrijving en analyse van het proces dat in een kerkenraad onder dergelijke omstandigheden op gang komt. Aan de hand van drie verhalen van kerkenraden wordt het proces in kaart gebracht. Daarbij komen de inhoudelijke, relationele en beleidsmatige dimensies aan de orde. Uitgebreid komt ook aan bod hoe degene die het discours bepaalt de macht heeft. Zeg maar eens hardop dat grensoverschrijdend gedrag van de predikant seksueel misbruik kan zijn, als hij bijvoorbeeld zegt dat het een kwestie van professionaliteit is om met je pastorant lichamelijkheid en intimiteit te kunnen bespreken en zo nodig te oefenen. Het is een fraaie studie, die het zeker verdient uitgebreider besproken te worden. Ik stel voor dat Veerman, als hij het al niet gedaan heeft, een cursus ontwerpt met het oog op de permanente bij- en nascholing voor predikanten, met een variant voor kerkenraadsleden. Zijn boek zou in het verband van bij- en nascholing beslist opgenomen moeten worden in een lijst van niet te missen vakliteratuur. Met deze stelling van Veerman ben ik het helemaal eens: ‘De ernst van seksueel misbruik wordt meer recht gedaan door Matteüs 18:6 te citeren, dan door de betrokkenen Kolossenzen 3:16 voor te houden’.

De encycliek is te vinden op www.rkkerk.nl