Skip to main content

nr6 • 2007 • Predikant, de vanzelfsprekendheid voorbij…

juli 2007 (21e jaargang nr. 6)

Predikant, de vanzelfsprekendheid voorbij…

Drs. W.J. Dekker

‘Het wondere ambt is zwaar geworden’, concludeerde Marja Brak in een reactie op een briefwisseling tussen twee predikanten (Kontekstueel, jrg. 20, nr. 6). Wat is er toch met de dominee aan de hand? Hij heeft het zwaar. Dat was de indruk die deze briefwisseling bij haar naliet. Ik denk dat het waar is, dat het vandaag de dag pittig is om predikant te zijn. Zo ervaar ik dat zelf ook. Maar waar heeft dat nu mee te maken? Ik denk dat dit onder meer te maken heeft met het feit, dat velen vandaag anders tegen een predikant aankijken dan voorheen. Zijn plek is een andere geworden. Hoewel…

In deze bijdrage sta ik stil bij deze veranderde positie en ik kijk daarnaar vanuit het perspectief van de predikant. Maar ik wil deze verandering niet als een probleem zien, maar als een uitdaging! Hierover schrijven is eveneens een uitdaging. Want ik wordt uitgedaagd om even afstand te nemen van de praktijk waar ik als predikant middenin zit. Wat gebeurt er zoal? Wat komt er op een predikant af? Wat maakt het predikantschap vandaag anders, ingewikkelder en soms gewoon zwaar? Waar heeft dat mee te maken en hoe daar als dominee mee om te gaan?

Mooi

Maar eerst even dit. Ik vind dat we als predikanten heel bevoorrechte mensen zijn. Om meer dan één reden. Wat mij betreft vooral omdat we elke dag opnieuw met de Bijbel in de weer mogen zijn. We krijgen alle tijd om ons in de Schriften te verdiepen. Een prachtige opgave toch om steeds weer te zoeken naar de vertolking van de grote bijbelwoorden? Hoe wordt dat oude verhaal weer nieuw? Hoe komt God ter sprake in het concrete leven van mensen vandaag? We ontmoeten heel verschillende mensen. We mogen erbij zijn als mensen over de hoogten en dwars door de diepten van het leven heen trekken. We hebben het dan over dingen die ertoe doen! Het werk dat we mogen doen gaat écht ergens over. Het zal je werk maar zijn! Dominee zijn is mooi. Ik ben er de Here God dankbaar voor dat ik het mag zijn.
Maar eerlijk is eerlijk. Predikant zijn is ook heel intensief en vraagt veel. Het is mooi, maar je wordt er soms ook heel moe van. En wat is dat nou? Zoals gezegd heeft dat naar mijn idee alles te maken met de plek die we als predikant hebben. Ik realiseer me dat hiermee niet alles gezegd is, maar toch wel heel veel.

Dominee af

Nog niet eens zo heel lang geleden was de predikant dé centrale figuur, dé spil om wie het gemeenteleven draaide. Hij ging voor in de kerkdienst. Hij was de man van het pastoraat en van de catechese. Hij leidde de bijbelkring en zat de kerkenraadsvergadering voor. Hij genoot in dit alles veel aanzien en had groot gezag. Hij was immers de dienaar des Woords, een geroepene, door God zelf gezonden. Je kon hem doorgaans aan zijn kleding wel herkennen. Natuurlijk waren er ook de ouderling en de diaken en ook zij genoten een zeker aanzien, maar de predikant stond toch net iets boven hen. En wie haalde het in zijn hoofd zijn predikant bij de voornaam te noemen?
Deze ‘verheven’ plek heeft de predikant niet meer. Hij is van zijn voetstuk gevallen. Dat komt door de gemeente; zij is veranderd en kijkt anders naar hem. ‘Meneer’, roept een catechisant. Maar het komt ook door de predikanten zelf. Ook zij zijn veranderd. De meeste herkennen zichzelf niet meer in die oude, verheven positie. Ze roepen dat ze ook maar gewone mensen zijn. Het nette, vaak donkergekleurde pak ging uit en waarom zouden zij zich nog als ‘dominee’ laten aanspreken? Zeg maar ‘Wim’! Het vanzelfsprekende gezag is de predikant kwijt. Hij krijgt dat pas wanneer hij het goed doet. En het is in de praktijk de gemeente die dat beoordeelt. Het gezag van een predikant komt niet langer ‘van boven’, maar ‘van beneden’. Hij heeft het niet omdat hij een gezondene is, hij krijgt het als hij naar tevredenheid functioneert.
Maar wanneer doet een predikant het goed? Dit is naar mijn idee wel heel sterk afhankelijk geworden van zijn hele optreden als persoon. De gemeente wil graag een enthousiaste predikant, een charismatische leider, een bevlogen prediker die met passie preekt. De nadruk ligt niet zozeer op wat hij zegt als wel op hoe hij het zegt. Gemeenteleden zijn ‘gevoelig’ voor de woordkeus en de voordracht en ze vinden het fijn als een predikant authentiek is en zijn persoonlijke ervaring inbrengt. Wanneer wordt het stil onder de preek?
Deze aandacht hangt mijn inziens samen met een diep verlangen naar ervaring. De ervaring van God. De gemeente wil aangeraakt worden. Dit verlangen is legitiem en tegelijkertijd heel aangrijpend. Want kennelijk is de ervaring van God zo onvanzelfsprekend geworden. Terwijl we als predikanten zulke grote woorden spreken! Doen die woorden het dan niet meer? Verlangen naar God, langs de weg van een vooral heel persoonlijke dominee…

En toch weer belangrijk

Al kijkend en schrijvend kom ik een opmerkelijke dubbelheid op het spoor. De predikant heeft niet meer de plaats die hij vroeger had, en toch is hij nog steeds heel belangrijk. Op een nieuwe manier is hij toch nog steeds de man of vrouw om wie het draait en van wie veel afhankelijk is. Alleen nu ligt het accent niet meer op zijn ambt, maar veel meer op zijn persoon. En juist dat maakt het predikantschap vandaag in één woord zwaar! De predikant is als persoon zelf voortdurend in het geding. Hij zal maar niet ‘in huis hebben’ wat nodig is om aan de verwachtingen en de verlangens te voldoen!
De dominee is heel gewoon geworden. Hij is van zijn voetstuk gevallen. Gewoon mens onder de mensen. En toch moet hij buitengewone prestaties leveren. Elke keer weer. Om nog een dubbelheid te noemen: we hebben zicht gekregen op de gemeente als charismatische gemeente. Het ambt is teruggedrongen ten gunste van de charismata. We bezinnen ons diepgaand hoe die gaven een plaats te geven. Dominee is de enige niet! Ondertussen hoopt men dat de predikant toch vooral een charismatisch man is…

Kritisch

Naast bovengenoemd accent op de persoon van de predikant is er nog iets te noemen dat het predikantschap vandaag tot een hele onderneming maakt. De predikant heeft een gemeente die in toenemende mate een mondige gemeente is. Hij heeft niet als vanzelf gezag, schreef ik al. Daar komt bij dat steeds meer gemeenteleden hoog opgeleid zijn. Zij hebben zich een kritische luisterhouding eigen gemaakt. Het zit ‘in’ ze dat ze niet alles zonder meer slikken wat hun voorgehouden wordt. Dat maakt dat ze op een bepaalde wijze naar de kerk gaan en de preek ontvangen. Klopt het wat een predikant zegt? Hij zegt dat wel, maar zijn er ook andere argumenten en meningen te noemen?
De kritische opstelling van de gemeente wordt mede gevoed doordat gemeenteleden contacten hebben met christenen van andere kerken en uit evangelische kringen. Ze horen, zien en lezen van alles en nemen dat mee naar de eigen gemeente. De ene vraag rolt over de andere. De eigen traditie is er ineens één van de vele en wordt stevig bevraagd. Waarom doen wij zoals we doen? Kan het niet ook anders en hoe bijbels is het allemaal wat wij gewend zijn te doen? En de predikant mag op al die vragen een antwoord zien te vinden. Weliswaar niet in zijn eentje, maar toch… Wat staat nog vast en wat is nog zeker?
Ondertussen heeft het er veel van weg dat zich ook hier een dubbelheid voordoet. Want enerzijds heeft het gemiddelde gemeentelid een hoge opleiding genoten en stelt men – terecht! – hoge eisen aan de preek en aan het gehalte van het predikantswerk. Anderzijds moet het allemaal niet te moeilijk en vooral niet dogmatisch zijn. Een preek die veel uitleg heeft is niet echt ‘in’. Een eenvoudige preek die aan de ervaring raakt doet het vele malen beter.

Vooral doen

Dit brengt mij op nog iets anders. Ik heb de indruk dat het accent gaandeweg meer op de praktíjk van het geloof is komen te liggen. Ik denk dat waar te nemen als ik luister naar de kritiek op de prediking. Liever niet te veel uitleg, maar vooral praktisch. Een preek die concreet is. Een preek waar je wat mee kunt. Meteen. Niet de rechtvaardiging, maar de heiliging.
En als ik zie waar veel gemeenten mee in de weer zijn, dan zie ik eenzelfde accent. Welke gemeente denkt niet na over gemeenteopbouw en over missionair gemeente zijn? Belangrijk, maar het accent ligt wel op doen. En van de predikant wordt verwacht dat hij hierin voorop gaat en hieraan inspirerend leiding geeft.
Kortom, de druk op het predikantschap is toegenomen. Hoewel de predikant vandaag de dag met beide benen op de grond gezet is, verwacht de mondige gemeente nogal veel van haar predikant en dan met name van de predikant als gelovige, bevlogen en motiverende persoon.
Het lijkt mij dat hier voor ons predikanten een groot gevaar op de loer ligt. Als gezag zozeer afhankelijk is geworden van het functioneren van de predikant, loopt hij het risico afhankelijk te worden van de gemeente. Ongewenst en ongewild kan hij de gevangene worden van de gemeente. Hij verliest zijn vrijheid, want wil hij het redden, dan moet hij wel beantwoorden aan de verwachtingen van de gemeente. Ik denk dat dit onder ons predikanten veel vaker voorkomt dan we misschien erkennen.

Humanisering

De boven geschetste situatie lijkt mij kenmerkend te zijn voor deze tijd. Dit klimaat is een vrucht van het postmoderne levensgevoel. Wij en onze gemeenten zijn volop mensen en gemeenten van deze tijd, die zich kenmerkt door individualisme en subjectivisme. Hieronder versta ik dat mensen denken en leven vanuit zichzelf waarbij hun persoonlijke ervaring norm is voor hun leven én ook hun geloof. Ook de waardering van de predikant en zijn werk wordt erdoor bepaald. Word ik aangesproken? Raakt het mij? Kan ik er wat mee? Heb ik er iets aan? Het spreekt voor zichzelf dat de predikant in zo’n klimaat niet meer als vanzelf gezag heeft, maar dat hij of zij die zichzelf moet zien te verwerven.
De nadruk op de persoon van de predikant is een signaal dat zich een fundamentele verschuiving heeft voltrokken. Die van boven naar beneden. Bij die verschuiving schrijf ik het woord ‘humanisering’. De predikant is inderdaad van zijn voetstuk gevallen. Zou dat komen omdat het ambt aan betekenis heeft verloren? De goddelijke dimensie is eruit weggevallen. We zouden dat de ontmythologisering van het ambt kunnen noemen. Daarmee bedoel ik dat de overtuiging dat de predikant (én ook de diaken en de ouderling!) een geroepene is, door de Here God zelf gezonden en gegeven, uit de beleving van postmoderne gemeenteleden verdwenen is. De predikant is een mens onder velen, die het al dan niet goed doet. Of vergis ik me? En hoe zit dat bij ons als predikanten zelf?

Meer van boven

Hier ergens zoek ik nu een weg. In de inleiding van deze bijdrage schreef ik over een uitdaging. Het predikantschap is veranderd. De druk op de predikant is toegenomen omdat de nadruk is komen te liggen op hem als persoon. Wat nu? Wat is de uitdaging?
Om te beginnen zullen we als predikanten ontzettend ons best moeten doen om kwaliteit te bieden. Op alle terreinen, allereerst op dat van de prediking. Studie én voortdurende reflectie op ons werk en eigen functioneren zijn noodzakelijk. Tegelijkertijd is het heel erg nodig dat predikanten in hun werk een zekere vrijheid weten te bewaren of weer terug gaan vinden. Dan pas zal hij die predikant kunnen zijn met wie de gemeente echt goed af is. Want dan zal hij in staat zijn werkelijk vóórganger te zijn in plaats van een gevangene. De kerk heeft predikanten nodig die ‘visie’ voor ‘vraag’ laten gaan. Maar daar is moed voor nodig. In deze tijd misschien wel meer dan voorheen.
Wat ons helpen kan? Ik denk dat het zinvol is om met elkaar nog eens goed na te denken over het ambt en met name over de verloren dimensie ervan. Ik pleit er niet voor dat we terugkeren naar die oude, verheven plek van de predikant. De predikant is van zijn voetstuk gevallen. En dat is niet erg. Maar ondertussen zijn we ook iets kwijtgeraakt wat juist vandaag wel eens heel belangrijk zou kunnen zijn. Wat betekent het voor de predikant en wat betekent het voor de gemeente wanneer het besef er weer in komt dat de predikant een gezondene is? Ik ben ervan overtuigd dat ze er beide veel aan hebben wanneer ze er weer eens bij stilstaan dat achter de predikant de Here God zelf staat.
Er mag wel weer iets meer ‘van boven’ in komen. Dat is goed voor de predikant én ook voor de gemeente. Wie weet wordt het wondere ambt dan toch wat minder zwaar.