Lezersreactie van Vox Voetianorum
28e jaargang nr. 4 en 5 (maart en mei 2014)
thema: Hoe (on)gelovig is de kerkganger
thema: Lastige liefde? Over homoseksualiteit en kerk
Hoe (on)gelovig is de kerkganger?
Bovenstaand kopje is de titel van Kontekstueel 28/4. Een echt expliciet antwoord op deze vraag komt er niet. De vraag met het ‘hoe’ is ook nogal ongelukkig geformuleerd. Wat suggereert het ‘hoe’? Het lijkt te vragen naar een bepaalde hoeveelheid geloof of ongeloof. Het lijkt mij ongelukkig om berekenend te gaan denken over geloof of ongeloof. Gelukkig doen de artikelen dat in deze Kontekstueel ook niet. De diversiteit behandelt vanuit verschillende invalshoeken verschillende aspecten van de verkondiging. Goed protestants gaat het in de bespreking van de kerkganger over aspecten van de verkondiging. Het wijdere vaarwater van de overige liturgische elementen blijven jammer genoeg achterwege.
Wat de verkondiging betreft stelt H. van den Belt dat de toe-eigening van het heil een belangrijk punt van aandacht is in de gereformeerde leer. Zeker in deze laatmoderne tijd waarin een nieuwe aandacht is voor subjectivering en persoonlijke betekenis, kan dit aspect in een wereldwijde katholieke behoefte voorzien. De klassieke toe-eigening van het heil moet niet worden weggeworpen, maar opnieuw worden doordacht en geëxporteerd over het wereldrond.
Dat we moeten blijven spreken over toe-eigening van het geloof, vindt ook ds. E.K. Foppen. Omdat ‘geloven nooit iets is dat je als vanzelf vanuit jezelf doet’. Hij merkt dat zijn opa en een hedendaagse 23-jarige jongeman beiden worstelen met het gewicht van het geloof. ‘Je gelooft niet zomaar’ is hun optiek. De eerste zegt dat vanuit het Woord, de tweede vanuit de cultuur. Daarmee spreekt Foppen natuurlijk via die twee mensen zijn eigen mening uit. En hij pleit ervoor om de hoorders in de kerk niet per definitie als gelovigen te benaderen, want er zitten ook onbekeerden in de kerk. Dat is een waardevol punt van de voorzichtig schrijvende Foppen, maar ergens vind ik het ook vreemd dat dit benadrukt moet worden in dit tijdschrift. Als je dit aspect moet gaan veiligstellen betekent het immers dat het aan het verdwijnen is. Sukkelen de dominees zo erg in slaap? Iets van die sluimerende slaap proef ik in de vreemde conclusie van P.J. Verhagen. Hij concludeert dat hij moet ‘leren begrijpen en geloven dat het toch niet helemaal waar is dat (on)gelovige kerkgangers het allemaal wel geloven en vooral uit zijn op bevestiging van wat ze al honderd keer gehoord hebben.’(17) Ik zou zeggen: Het is toch vanzelfsprekend dat de kerkgangers altijd weer vernieuwd willen en moeten worden? De dominee moet de hoorder altijd helpen, lijkt me. Naar aanleiding hiervan schrijft H. van der Meulen een artikel over hoe de pastor de pastorant helpt in het verstaan van Gods roepstem.
W.M. Dekkers schrijft een zeer boeiend artikel over een ‘zieke’ Luther. Hij schrijft over de existentiële theologie van Luther en de centrale rol van de aanvechting daarin. Dekker wil met de aanvechting en de authentieke persoonlijke beleving het rationalisme van fundamentalisme en humanisme overwinnen en daarmee een goede innerlijkheid geven aan de verkondiging in een godvergeten tijd. Daarmee polemiseert hij stilletjes natuurlijk tegen mannen als S. Paas en R. Peels (God bewijzen), die het geloof uitvoerig apologetisch verdedigen. Doet Dekker hier niet te snel onrecht aan de moeilijke apologetische weg die Paas en Peels toch maar gaan? In een ander artikel van Dekker kwam ik deze polemiek ook al tegen. Zijn beredenering is dat je aan klassieke apologetiek niet zoveel hebt in onze tijd, ‘omdat apologetiek zich richt op vermeende irrationaliteit, en niet op de irrelevantie van het christendom.’(Verantwoord geloof, 2014, 288) In onze tijd hebben wij als kerk eerder met gedachten van irrelevantie dan met bestrijding van vermeende irrationaliteit te maken, zo meent hij. Ik vind Dekker hierin toch wat eenzijdig. Kenmerkt de postmoderniteit zich niet door een combinatie van gedachten van irrelevantie en vermeende irrationaliteit? Dient er daarom ook niet op beide gebieden geschreven te worden? Ik bemerk in ieder geval dat catechisanten iets hebben aan kopietjes uit een boek als God bewijzen. Ze pikken dat –naar mijn indruk- gemakkelijker op dan een catecheseles over het gesprek met de agnostische tijdgenoot over de afwezigheid van God.
Toch sneren ook Van der Kooi en Van den Brink naar Paas en Peels.(26) Zij lijken zich daarmee deels bij Dekker aan te sluiten. Zij distantiëren zich van teveel apologetiek tegenover B. van den Toren. Zij geven een uitvoerige reactie op Kontekstueel 28/3 waarin reacties werden gegeven op hun Christelijke Dogmatiek. Op intelligent beschreven wijze doen zij in vier pagina’s alle scribenten uit uitgave 28/3 recht en dat vind ik knap. Zij geven aan dat het van belang blijft om voor de (on)gelovige hoorder een spannende theologie te hebben, maar zij waarschuwen R. de Reuver om niet al te spannend te willen theologiseren. Zij omschrijven dit met een mooi beeld: “Als het moet zeilen we op scherp, maar de boel hoeft niet per se plat.”(27)
Lastige liefde? Over homoseksualiteit en kerk
De laatste jaren worden er talloze boeken en artikelen over homoseksualiteit geschreven. Kontekstueel 28/5 buigt zich over dit gevoelige thema. In alle artikelen valt een pastorale toon te proeven. Het is intens om te zien hoe men vanuit verschillende posities zoekt naar de homoseksuele medemens. Dat is warm. Verschillende standpunten worden besproken. Daarbij blijken er meer posities dan ‘voor’ of ‘tegen’ het praktiseren van homoseksualiteit te zijn. Daarnaast valt in deze Kontekstueel het persoonlijke verhaal van universitair docent Wolter Rose (TUK) te lezen. Rose heeft homofiele gevoelens, maar onthoudt zich van homoseksuele praktijk.
Onlangs schreef A. Prosman een voorzichtig boek: Homoseksualiteit tussen Bijbel en actualiteit. Dit boek is een poging tot verheldering rondom deze thematiek. Hij wil in zijn boek homoseksualiteit in het bredere kader van de eenheid van de gemeente zetten en zien in het licht van de toekomende wereld.(Prosman, 252) Dit boek heeft Kontekstueel misschien wel tot deze thematiek gelokt.
W. Dekker pakt in ieder geval de handschoen van Prosman op en spreekt over zijn ‘deskundige en betrokken houding’. Hij meent dat Prosman nieuwe/andere argumenten op tafel legt door in zijn argumentatie ook nadrukkelijk uit te gaan van Handelingen 15. Tegelijkertijd plaatst hij een kanttekening bij Prosmans visie, omdat hij niet voldoende hermeneutiseert vanuit dit bijbelgedeelte. Immers: Wat is ontucht vanuit het perspectief van Handelingen 15 vandaag de dag? Waarom wel masturbatie en geen homoseksuele praktijk? Dekker meent dat de homoseksuele praktijk vandaag niet valt onder ontucht. Ontucht moeten wij volgens Dekker zien als ‘de instrumentalisering van het lichaam van de ander.’ Dat Dekker aan het boek met Prosman vragen overhoudt, mis ik in zijn artikel. Hij heeft vooral antwoorden. Toch zou ik denken dat bijv. vanaf p. 189 van Prosmans boek vragen op hem afkomen. Vragen als: Wat doet de gelijkwaardigheid van verschillende seksuele relaties met het wezen van seksualiteit? Valt er bij seksualiteit tussen mensen van hetzelfde geslacht niet het kernelement van voortplanting weg? Kun je seksualiteit zonder dit wezenlijke element nog seksualiteit noemen?
Wat mij overigens verbaasd aan deze Kontekstueel is dat Prosman zelf geen artikel invult. Wilde hij niet, is hij niet gevraagd of zal hij de volgende keer aan bod komen?
P.A. Verbaan schrijft verder een artikel over ‘pastoraal’ omgaan met homoseksualiteit en hij wil boven deze ethische thematiek uit zoeken naar de eenheid in Christus. Dat bepleiten ook ongeveer H.M. Schormans-Marchand en R. de Reuver. De laatste zet in een helder artikel de verschillende posities uiteen en concludeert: ‘We zullen moeten accepteren dat christenen verschillend denken over homoseksualiteit. We moeten daarin elkaars lastigheden verdragen.’ Dat op dat punt een geding gaande is tussen waarheid en eenheid lijkt hij te vergeten, want anders zou je toch niet met zo’n gemakkelijke oproep afsluiten…
P.L. de Jong denkt vooral dynamisch. Zijn boodschap is dat een kerk regels opstelt in een bepaalde tijd en een bepaalde context waarin zij reflecteert op het Woord van God. Geleid door de Geest vertolk je in elke tijd de regels nieuw. De situatie van mensen gaat voor de regels en kan de regels van de kerk veranderen. Dat betekent dat volgens de regel van de kerk vroeger het praktiseren van homoseksualiteit niet kon, maar nu wel. De PKN heeft de regels opgesteld, waarin homostellen de vrijheid hebben, daarom moeten die regels worden nageleefd. Een creatieve visie van De Jong die daarmee dynamische regels propageert. Wel houd ik een verhelderingsvraag over: Wat betekent het dat mensen wel voor de regels van de kerk gaan, maar niet voor de regels van het Woord? Maakt De Jong hier geen onterecht onderscheid tussen kerk en Woord?(19).
Origineel vond ik de visie van H.G. de Graaff. Hij is niet voor of tegen, maar zijn positie luidt zo ongeveer: ‘liever niet’. Hij geeft aan de Bijbel niet anders te kunnen lezen dan dat er geen ruimte is voor een homoseksuele relatie. Bijbels gezien ligt het volgens hem dus niet voor de hand, maar daarmee is zijn zoektocht naar Gods homofiele kind niet ten einde. Hij worstelt en zoekt met hen naar gewetensruimte bij God. Hij meent een Bijbelse lijn te vinden in God die de mens tegemoet komt waar deze in zonde op de aardse bodem van de badkuip ligt. Hoewel Adam en Eva zondigen, ontvangen zij bijvoorbeeld van de HERE kleding. En: hoewel de HERE het huwelijk hoog heeft, staat Hij echtscheiding toe. Dat is Gods tegemoetkomendheid. “In Zijn genadige tegemoetkomendheid sluit Hij een compromis met de zwakke, falende en zondigende mens.”(15). Mensen die niet anders kunnen dan in een homoseksuele relatie leven nodigt De Graaff uit om met ‘een zekere innerlijke vrijheid die relatie aan te gaan en zich niet eindeloos door schuldgevoelens te laten bezwaren’. Die ‘zekere innerlijke vrijheid’ is daarmee voorzichtig geformuleerd, omdat een het een compromis betreft van God met de zondige mens. Tegelijkertijd vind ik het ook ‘vaag’ uitgedrukt. Hoe kun je op zekere wijze innerlijk vrij zijn als jouw homoseksuele praktijk toch in essentie als een zwak, falend en zondig principe wordt gezien? Zou een fijngevoelige homoseksueel werkelijk met deze positie kunnen leven?
Ik sluit af met te zeggen dat beide Kontekstuelen weer boeiende artikelen leveren. Er staat nog meer in dan ik heb aangehaald. Het zou allemaal te uitgebreid worden als ik dat ook nog zou bespreken. In ieder geval zijn beide thema’s actueel en hebben zij de aandacht. Daarmee heeft de redactie goed gekozen.
Johan Verboom, Zegveld