29e jaargang nr. 4 (mrt. 2015)
thema: Brandpunten van de verkondiging
Een welkome ondersteuning, maar…
Ds. M.G. Pettinga
De 20e eeuwse theoloog dr. Oepke Noordmans schreef in zijn boek 'Herschepping': 'In ieder Bijbelwoord en in iedere toespraak spreekt de hele waarheid Gods. Alles groepeert zich met het oog op dat éne, dat nu gezegd moet worden. In de preek behoort het geheel van de dogmatiek scheef getrokken te worden. Anders kan het niet werken'.
Bij het lezen van de handreiking moest ik aan deze woorden denken. De auteurs weten dat ze met de keuze van deze brandpunten een riskante onderneming aangaan. Zij verantwoorden hun keuze en trekken de Zaak bewust scheef, met het oog op het hart van de verkondiging die klinkt in deze tijd en deze cultuur. Ik ben de auteurs dankbaar voor deze moedige aanzet. In de praktijk van het kerkelijk leven kom ik deze brandpunten voortdurend tegen. Of er ook nog andere brandpunten genoemd zouden moeten worden, daarover kan men de discussie aangaan. In elk geval kan deze handreiking, mits op een aantal punten aangepast, naar mijn mening een welkome ondersteuning zijn van het steeds weer uitdagende werk van de verkondiging.
Het spreken van God
Dat neemt niet weg dat ik wel enkele kritische kanttekeningen wil plaatsen.
De handreiking begint met 'Schepping en eerbied'. Dat vind ik een gouden greep. Theologisch is het lang verdacht geweest om met de schepping in te zetten. Daar was tóen en dáár - denk aan de tijd van het opkomend nazisme - ook alle reden voor. Maar in deze tijd is het geboden hier te beginnen. Dat biedt aanknopingspunten voor gesprek met een breed geschakeerd publiek, in een cultuur die zich moet verstaan met een almaar uitdijend heelal en een tijdspanne waar op een miljard jaar meer of minder niet gekeken wordt.
In een kil en zwijgend heelal verkondigt de Kerk een sprekende God. Daar word ik warm van. Maar de brandende vraag voor velen in onze tijd is: Wat is dit spreken van God? 'Dat God werkelijk spreekt en zich bemoeit, moet in onze tijd opnieuw gezegd worden', staat in de handreiking. Dat is tegenwoordig nu juist de aanvechting, dat velen zich bij dit spreken moeilijk iets kunnen voorstellen en dat van bemoeienis van God al te vaak zo weinig te ervaren is.
Hoe spreekt God? Is het een 'spreken bij wijze van spreken'?, zoals prof. Labuschagne het onder woorden bracht. Hoe is de verhouding tussen het spreken van God en onze menselijke ervaring? Dat wordt in deze handreiking niet uitgewerkt.
Overigens heb ik de auteurs tijdens de synodevergadering in overweging gegeven om de titel van deze paragraaf enigszins aan te passen, namelijk ´Schepping en verwondering´. Dat biedt nog net iets meer ruimte voor een breed gesprek dan ´Schepping en eerbied´.
Het zwijgen van God
Daarmee samenhangend iets over de ervaring van het zwijgen van God. De auteurs leggen (op p. 8) te snel een verbinding tussen deze ervaring van Gods zwijgen en het opgeven van het geloof in de Gans Andere. Nog meer dan verder op in de nota gebeurt, mag benoemd worden dat het lijden aan dit zwijgen van God juist voorkomt bij mensen die tegen de klippen op, en in de diepten van het bestaan, vasthouden aan de Gans Andere. Psalmen zijn er vol van. Om over Jezus aan het kruis maar te zwijgen. De ervaring van Gods zwijgen hangt nauw samen met het hartstochtelijke verlangen naar zijn actuele spreken. Deze overweldigende, noem het 'bevindelijke' samenhang, die je soms bij de keel grijpt, komt naar mijn mening onvoldoende tot klinken.
Een laatste opmerking bij deze 1e paragraaf: het perspectief van Schepping en eerbied is een vorm van protest tegen de verplatting van het leven, aldus de auteurs. Dat ben ik hartgrondig met hen eens. Wat ik niet lees, maar wat naar mijn mening essentieel is juist in deze tijd en cultuur: dit verzet tegen de verplatting wint aan diepte en kracht, als we daarin als kerk optrekken met anders- en niet-gelovigen, voor zover zij stil willen staan bij verwondering en eerbied. Ook dat is een brandend punt in onze tijd. In protestantse kring was het lang een 'verdachte' term, maar ik gebruik hem toch maar: we moeten als kerk optrekken met ieder mens van goede wil.
De taal
De 2e paragraaf - Kwaad en hoop - maakt veel indruk op mij. Jammer alleen, dat als het gaat om kruis en verzoening (p. 12), ook deze handreiking vervalt in clichétaal. In onze tijd en cultuur wordt deze niet meer verstaan of wil deze niet meer verstaan worden. Het lijkt mij een uitdaging om juist hier naar vernieuwend taalgebruik te zoeken en ook naar andere verbanden tussen kruis, lijden en kwaad dan enkel 'kruis en verzoening'.
Over taal gesproken: Over het algemeen gebruiken de auteurs heldere taal. Soms prikkelend, soms echter enigszins badinerend. Dat is het geval waar het gaat over 'agnosticisme en relativisme' (p. 14). Je kunt van alles denken bij 'ietsisme' (of juist niet...), maar iets is meer dan niets, zou ik denken. Wat de auteurs daar beschrijven kom je in de gewone gemeente veel tegen, misschien wel in je eigen hart. Dit wordt afgedaan als een 'klamme deken' en met Paulus als 'de geest van de wereld'. Serieuze aandacht voor wat langzaamaan tot het geloof van velen in de gemeente behoort is op z'n plaats. Vermijd deze badinerende toon, heb ik de auteurs gevraagd.
Geopenbaard
Paragraaf 3 - Openbaring en vertrouwen. De auteurs roepen ons op om in de verkondiging niet te benauwd te doen, alsof alles 'mysterie' zou zijn en we eigenlijk niets weten of kunnen zeggen over God. Een heilig zelfbewustzijn, daar komt het op aan. Inderdaad: Het mysterie dat 'aan ons' geopenbaard is, geeft ruimte aan een verkondiging, waarin vrijmoedig en rechtovereind gesproken mag worden over God. Toch vraagt dit 'aan ons geopenbaard' om behoedzaamheid en bescheidenheid. Juist omdat dit 'aan ons geopenbaard' in de geschiedenis tot te veel strijdlustig, al te parmantig en betweterig christendom heeft geleid.
Ook zou ik in deze paragraaf wel iets willen horen over zoiets als 'algemene of universele openbaring', omdat daarop het spirituele zoeken van mensen binnen en buiten de kerk wel eens een bodem zou kunnen krijgen.
Ten slotte
In alle paragrafen leggen de auteurs een verbinding met de doop. Dat vind ik een originele benadering, maar ook een gewaagde. Wat over de doop gezegd wordt, past eigenlijk alleen bij een vorm van bewuste doop. De laatste alinea van paragraaf 4, waar het gaat over de doop als besprenkeling, 'lievigheden rondom de Doop' (de uitdrukking is van de auteurs) en de 'historische misser van enkele druppels en ziekendoop' (wat dat ook zijn moge) – ik maak dit niet mee. Ik merk aan de basis dat deze passage verzet en pijn oproept. Hier worden gedachten de handreiking binnengesmokkeld die het overwegen zeer wel waard zijn. Maar de toon moet anders, minder afwijzend en veroordelend. Bovendien is het de vraag of deze passages over de doop deze handreiking niet te zwaar belasten.
Ds. Martien Pettinga is predikant (PKN) te Monnickendam en Broek in Waterland. Hij is lid van de generale synode van de Protestantse Kerk.
Mailadres:
Om dit nummer te bestellen, klik hier
- Raadplegingen: 7153