30e jaargang nr. 4 (maart 2016)
thema: Kerstening, ontkerstening, herkerstening van Europa
H.M. Schormans-Marchand
Laatst geboekt
Leven zonder geloof
Wat gebeurt er met een mens wanneer God met harde hand verdreven wordt uit de samenleving, wanneer Hij onopgemerkt verdwijnt of met rationele argumenten onschadelijk gemaakt? Drie boeken, waarvan één non-fictie, schetsen een beeld. Je zou ze kunnen lezen als illustraties bij Terry Eagletons Culture and the death of God.
Het is de vraag of de ‘demon van de religie’ die de moderne mens verdreven meent te hebben, niet met versterking naar het lege huis terugkeert. Alexijevitsj beschrijft dit journalistiek voor de voormalige Sovjetunie, waarvan veel bewoners verteerd worden door heimwee naar het communistisch ideaal van rechtvaardigheid en de bijbehorende opofferingsgezindheid, en anderzijds zwaar geleden hebben onder het sovjetbewind.
Het einde van de rode mens
Ergens eind jaren negentig bezochten we met een aantal Nederlandse theologiestudenten een internationale IFES conferentie in Mittersill, Oostenrijk. Op een avond deed een IFES-werker uit de voormalige Sovjetunie een indringende oproep aan Europese christenen om naar zijn land te komen. “We worden overspoeld met Amerikaanse evangelisten, die een christendom importeren dat ons vreemd is. Wat wij als postcommunistisch Russisch volk nodig hebben, is hulp bij het hervinden van onze eigen christelijke identiteit.” Al lezend in het boek van Svetlana Alexijevitsj Het einde van de rode mens, leven op de puinhopen van de Sovjet-Unie schoten me deze woorden weer te binnen. Alexijevitsj is een Wit-Russische journaliste die onlangs de Nobelprijs voor de literatuur in ontvangst mocht nemen. In haar boek heeft ze de ervaringen opgetekend van talloze mensen, prominenten en namelozen, ouderen en jongeren: zij herinneren zich hun leven tijdens het Sovjetbewind, kijken terug op de omwenteling van 1991 en reflecteren op het leven na het uiteenvallen van de USSR. Alexijevitsj is een geweldige schrijver, die zoals ze zelf stelt, altijd gespitst is op de overgang van ‘leven, gewoon leven, naar literatuur, in elk privé- of publiek gesprek, soms op de onverwachtste plaatsen.’ In de kleine verhalen die zij noteert weerspiegelt zich de grote geschiedenis van Rusland. Wat mij daarin bijzonder boeide, komt direct in de openingszinnen van het boek naar voren: “Het communisme had een krankzinnig plan - het herscheppen van de ‘oude’ mens, de oude Adam. Het lukte nog ook, het was misschien het enige dat lukte.(…) Die mens ken ik goed, ik heb jaren naast hem geleefd. Ik ben er zelf een.” Hoe kan een mens, een samenleving verder na het wegvallen van een groot zingevend systeem? Duikt er nog weer iets op van de Russische ziel, die eeuwen vóór het communisme toch ook gevormd is door het christelijk geloof? Of is die invloed definitief uitgewist in de ruim zeventig rode jaren? In haar interviews peilt Alexijevitsj de bijzondere omgang van de homo sovieticus met de dood (‘wat is een mensenleven waard, als je bedenkt dat er niet zo lang geleden miljoenen zijn omgekomen’), het terugverlangen naar een tijd, waarin je als mens in een groter verband stond en werkte aan een nieuwe wereld, de vervreemding van velen die in het nieuwe Rusland, waar de rijken steeds rijker worden en de armen steeds armer, hun draai niet kunnen vinden. De militaire insignes van de veteranen van Stalingrad liggen er voor een habbekrats op de rommelmarkt, naast de grote literatuur, die men eens hongerig en met gevaar voor eigen leven aan elkaar doorspeelde. Je begrijpt opeens de aantrekkingskracht van een Poetin die de Russische beer tot nieuw leven wil wekken. En vraagt je eens te meer af: hoe is het verder gegaan met die IFES-evangelist en zijn droom? Schrijft ook iemand de geschiedenis van het christelijk geloof na het communisme? Je gunt de innerlijk verwonde en gedesoriënteerde ex-sovjets de helende invloed van die nieuwe Adam, die gerechtigheid en broederschap brengt zonder dreunend stampende laarzen en stemverheffing.
De kinderwet
De Britse schrijver Ian McEwan noemt zichzelf een atheïst en was tot diens dood bevriend met Christopher Hitchens, bekend van zijn felle polemieken tegen kerk en geloof. Dat maakt de schrijver echter allesbehalve ongevoelig voor het thema religie. In zijn jongste boek De kinderwet beschrijft hij scherp- en fijnzinnig tegelijk de confrontatie tussen de wijze, moreel sensitieve en humanistische rechter Fiona Maye en een hoog-intelligente zeventienjarige Jehova’s getuige. Maye moet een oordeel vellen in de zaak van de doodzieke Adam, die een hoogstnoodzakelijke bloedtransfusie weigert. Ze zoekt de jongen op in het ziekenhuis en er ontwikkelt zich een krachtmeting tussen twee scherpe en soepele geesten. De ontmoeting eindigt ermee dat de twee samen musiceren: Adam op de viool, Fiona zingend. In de rechtszaal oordeelt Fiona, dat godsdienstige zelfbeschikking minder zwaar weegt dan het welzijn en de toekomst van het kind, en dat de bloedtransfusie daarom toegediend mag worden. Dat is echter niet het einde van het verhaal. Het lijkt wel of McEwan wil zeggen: hier begint het pas. Fiona is van mening, dat godsdienst geen betekenis kan geven aan het leven, dat moeten mensen doen. Maar kunnen zij dat ook en doen zij dat? Is die verantwoordelijkheid niet veel te zwaar? Door hun ontmoeting en haar vonnis gaat Adam nadenken over het geloof van zijn ouders en neemt hij afstand van hen. In de leegte die dan volgt, zoekt hij contact met de kinderrechter, en vraagt haar zelfs, of zij hem in huis wil opnemen. Dan geeft Fiona niet thuis. Professioneel is zij uiterst betrokken, maar zij kan en wil de deur naar haar persoonlijk leven niet open te zetten. Dat Adam hier later aan onderdoor gaat voelt zij als schuld. “Ze had bereid moeten zijn. In plaats hiervan had ze hem in een krachtige en onvergeeflijke opwelling gekust en toen weggestuurd.” Ondertussen speelt er een parallel verhaal in haar persoonlijk leven. Haar grote professionele inzet zorgt ervoor dat ze nauwelijks tijd heeft om zich in haar ineenstortende huwelijk met Jack te verdiepen, zoals ze in het verleden de innerlijke ruimte niet had om een gezin te stichten. Toch lijkt McEwan te willen zeggen, dat er juist van die persoonlijke kant redding te verwachten valt: het is Jack die uiteindelijk aanvaarding en liefde biedt aan de door schuld verteerde Fiona. De vraag waarmee je achterblijft, is of hier dan een werkelijke innerlijke vernieuwing plaatsvindt, of dat het verontruste geweten van Fiona weer in slaap wordt gekust?
Een schrijfster met een geweten
De moeder van Annette zit in 1972 tot over haar oren in de vrouwenbeweging in de roman Egidius (2014) van Maria Stahlie. Ze ziet het dan ook als haar plicht om haar tienjarige dochter, die ze een paar weken eerder nog heeft meegenomen bij een Baas in eigen buikdemonstratie, op de hoogte te stellen wanneer ze een abortus heeft ondergaan. “Ik wil geen geheimen hebben voor mijn oudste dochter, dat begrijp je toch wel, Annette?” De geschokte Annette is ervan overtuigd dat het weggehaalde kind een broertje is, dat Egidius zou hebben geheten. Diezelfde middag heeft ze al springend op haar bed een diepgaande, haast mystieke ervaring van ‘witte hitte’. Ze raakt er tot in het diepst van haar ziel van doordrongen dat ze leeft.
“Haar broertje zou nooit kunnen rondlopen, springen, kijken, ruiken, praten…. terwijl zij bomvol leven zat. Niets zou ooit nog hetzelfde zijn nu het tot haar was doorgedrongen dat ze bestond. Ze had energie genoeg voor twee. Haar hart klopte in haar oren, haar huid tintelde. Ze ging twee keer zo goed haar best doen op school. Ze zou gaan leren hoe ze reddend moest zwemmen (…)” De rest van haar leven wordt gevormd door deze ervaring. Annette wordt geen mensenredder, maar kunstkenner, omdat ze al schouwend naar de zeventiende-eeuwse Hollandse meesters deelgenoot wordt van het kloppende hart van alle dingen. Dat dat kloppend hart bestaat is haar geloof, dat over te dragen wordt haar missie en zo wordt ze docent aan de universiteit. Jaren later raakt dit geloof ernstig aangevochten. Annette merkt hoe ze haar leven op de automatische piloot terecht is gekomen. De verbinding met het oorspronkelijk vuur is ze kwijtgeraakt en kan ze niet hervinden. Egidius is verbeelding geweest en het ‘witte vuur’ dat haar voortdreef een illusie. Ze voelt zich een bedriegster in haar werk en relatie met liefhebbende man (Ben, de aardigste man ter wereld) en zonen, iemand die speelt. Deze geestelijke leegte zorgt voor morele ongelukken, wanneer Annette verzeild raakt in een affaire met de vader van haar zoons beste vriend. Ze beseft haar diepe schuld en wil die in het verborgene goedmaken, om haar man en zonen niet te kwetsen. Uiteindelijk blijkt dat niet voldoende. Eén van de zoons laat haar zichzelf zien, een verpletterend en bevrijdend moment. Het is niet genoeg jezelf alleen te zien door eigen ogen, de blik van de benadeelde ander brengt je pas echt tot jezelf. “De harde droge klap die ze kreeg vaagde haar vrijspraak weg. Haar schuld was erkend. Ze bestond weer. Annette haalde diep adem.”
Maria Stahlie heeft het vermogen werelden tot leven te roepen. Ze trekt je als lezer mee met haar hoofdpersonen, die geloofwaardig zijn in hun kwetsbaarheid, hun verlangen naar het goede en geneigdheid tot het kwade. Na het lezen van het vuistdikke Egidius neem je met moeite afscheid van Annette en haar gezin, die je dierbaar zijn geworden. Daarbij komt dat Stahlie je aan het denken zet. In een essay over Flannery O’ Connor schreef ze: “De waarheid wil dat lezen een mateloos riskante onderneming is. Bij iedere ontmoeting tussen een lezer en een boek is het maar zeer de vraag wie er door wie gemeten wordt. Het is allesbehalve denkbeeldig dat je als lezer geen partij bent voor een boek en dat je als lichtgewicht opzij wordt gezet.” Stahlie deelt niet de mokerslagen uit van haar voorbeeld O’Connor, haar stijl is wijdlopiger en haar blik op mensen milder, maar ze laat haar personages graven naar waarheid en oprechtheid en grijpt zo de lezer naar de keel met diepgaande vragen. Kun je wel leven zonder geloof, zonder ideaal? Moet wie leeft niet altijd een schuld inlossen? Waar moet je het zoeken, wanneer je beseft hopeloos aan je levensroeping voorbij te leven? Zijn we niet gemakzuchtig, wanneer we zelf onze normen stellen? Wanneer wij het besef van transcendentie kwijtraken, liggen zelfbedrog en ontrouw dan niet op de loer?
Ds. Leneke Schormans-Marchand is predikant (PKN) te Workum en redacteur van Kontekstueel. Mailadres:
Naar aanleiding van:
Svetlana Alexijevitsj, Het einde van de rode mens, Amsterdam 2015, 468 p.
Ian McEwan, De kinderwet, Amsterdam 2014, 205 p.
Maria Stahlie, Egidius, Amsterdam 2014, 508 p.
- Raadplegingen: 5257