30e jaargang nr. 6 (juli 2016)
thema: Vluchtelingen
M.G.K. van Veen
Gereformeerde protestanten op de vlucht sinds de Reformatie
Een aantal keren in de geschiedenis kreeg het gereformeerd-protestantisme te maken met massale vervolging. In de zestiende eeuw namen daarom tienduizenden gereformeerden de wijk, in de zeventiende eeuw ontvluchtten grote groepen gelovigen Bohemen en Frankrijk. Gereformeerden waren niet de enigen die dit lot trof. Met name dopers moesten het vaak ontgelden en waren slachtoffer van grenzeloos en redeloos religieus fanatisme.
Lutheranen waren minder vaak slachtoffer van vervolging, maar waren waarschijnlijk wel de eersten die een theologie van de vluchteling ontwikkelden. In het midden van de zestiende eeuw begonnen gevluchte Lutherse theologen zichzelf als ‘balling van Christus’ te betitelen. Zij creëerden vaak een nauw verband tussen ballingschap en martelaarschap. Hun vlucht bewees dat ze bereid waren om evenals Christus het kruis te dragen.
Vlucht als daad van geloof
Vluchtelingen konden in de zestiende eeuw niet automatisch op een welwillend onthaal rekenen. In de late middeleeuwen grensden steden zich meer en meer af tegen vreemde elementen en werden vreemdelingen steeds sterker als een inbreuk op de normale orde gezien. Een mens hoorde thuis te blijven. Bovendien was het aantal vluchtelingen in de zestiende eeuw relatief groot: een stad als Genève verdubbelde in de zestiende eeuw in korte tijd. Voor vroeg-moderne steden kon de komst van grote groepen vluchtelingen een enorme verandering inluiden. Vluchtelingen brachten hun eigen taal en eigen gewoontes met zich mee en konden daardoor de sociale structuur van een stad veranderen. Daar kwam bij dat vluchtelingen een economische factor van betekenis konden worden. Sommige steden zagen hier kansen liggen en trokken vluchtelingen naar zich toe die nieuwe ambachten introduceerden. Andere steden en andere bevolkingsgroepen vreesden dat de vreemdelingen hen uit de markt zouden concurreren. Dat kon een extra reden zijn om de vreemde vluchtelingen met wantrouwen te bekijken. Tegelijkertijd gold in het vroeg-moderne Europa de plicht van gastvrijheid: met name kerkelijk ambtsdragers waren verplicht rondtrekkende pelgrims en armen te helpen en te herbergen. Het zou wel eens kunnen dat religieuze vluchtelingen door het wantrouwen tegen vreemdelingen genoodzaakt waren een verhaal te vertellen en te benadrukken dat ze niet zo maar vreemdelingen waren, maar pelgrims, ballingen. Een groep onder leiding van Marten Micron, Johannes Utenhove en Johannes a Lasco verwees bij al hun verzoeken aan Noord-Duitse steden om onderdak in ieder geval nadrukkelijk naar hun vermeende pelgrimsstatus: omdat de gereformeerden als pelgrims onderweg waren, zouden de Lutherse steden hen moeten herbergen.
De claim op een bijzondere status was onder de gereformeerde vluchtelingen in de zestiende eeuw echter uitzonderlijk. De groep Utenhove was in dat opzicht bepaald niet representatief. Anders dan de Lutheranen waren gereformeerden in de zestiende eeuw terughoudend bij de ontwikkeling van een theologie van de vluchteling. Volgens sommige historici zou Calvijn een theologie van de ballingschap hebben gepredikt, maar daarvan is in de bronnen geen bewijs te vinden. Calvijn deelde het oud-christelijke idee dat een gelovige altijd onderweg was. Gelovigen waren pelgrims voor wie de wereld slechts een tijdelijke pleisterplaats was op weg naar de hemel. Calvijn was te zeer beïnvloed door de kerkvader Terullianus om een vlucht te interpreteren als een daad van heroïsch geloof. Tertullianus meende dat een gelovige bij vervolging standvastig moest blijven; een vlucht was een daad van lafheid. Weliswaar beval Calvijn mensen die in een vervolgingssituatie niet de moed konden opbrengen hun geloof te belijden een vlucht aan, maar hij vertelde de vluchtelingen in Genève tevens dat zij beter af waren dan hun in Frankrijk achtergebleven broeders en zusters. Heinrich Bullinger, een ander gereformeerd leidsman, dacht positiever over een vlucht dan Calvijn. Hij zag in een vlucht een daad van geloof en hield zijn lezers de standvastigheid van vluchtelingen als voorbeeld voor ogen. Weer een andere gereformeerd leidsman, Martin Bucer, was juist aarzelender over een vlucht dan Calvijn. Dat had te maken met zijn visie op de toestand van de katholieke kerk. Hij was daar minder negatief over dan Calvijn en zag in die kerk nog vele goede dingen.
Compromis
Zoals de gereformeerde leidsmannen verschilden in hun visie op hun vlucht, zo verschilden ook de vluchtelingen zelf in de manier waarop ze reageerden op hun ballingschap. Sommigen van hen propageerden in den vreemde een volbloed gereformeerde koers. Mannen als Marten Micron en Johannes a Lasco trachtten bij hun omzweringen langs verre vreemde oorden het gereformeerde pand zuiver te bewaren. Anders dan Calvijn waren zij amper bereid water bij de wijn te doen: ieder ritueel telde, elke ceremonie was van belang en diende dus bijbels gefundeerd te zijn. Huibert Duifhuis en Herman Herberts daarentegen leerden juist in het Duitse Rijnland de waarde van het compromis kennen. Het Duitse Rijnland had in de zestiende eeuw allerlei mechanismen ontwikkeld, tot compromisliturgien aan toe, om de boel een beetje bij elkaar te houden. Huibert Duifhuis trachtte, eenmaal predikant in de Republiek, een dergelijke compromisliturgie ook in Utrecht te introduceren.
Over een ding waren de vluchtelingen het wel eens: een gelovige moest dit lot geduldig ondergaan. Dat God de hand had in wat hen overkwam, leed geen twijfel en vluchtelingen wisten zeker dat Hij ook uitkomst zou geven. Deze nadruk op geduld en lijdzaamheid waren echter niet typisch gereformeerd. In de zestiende eeuw waren dat Europese waarden die alle gelovigen deelden.
Na de reformatietijd en na de jaren van de opstand vertelden Nederlandse gereformeerde auteurs over het heroïsche gevecht tegen de Spaanse inquisitie. Gebruik makend van de zwarte legende, schilderden ze de Spanjaarden af als bloeddorstige monsters die honderdduizenden doden op hun geweten zouden hebben. Vrijheidslievend als de Nederlanders altijd zouden zijn geweest, was hen de Spaanse tirannie onverdraaglijk: ze kwamen in opstand. Bij die opstand speelden in deze latere beeldvorming de vluchtelingen echter geen speciale rol. Het feit dat tienduizenden het land waren ontvlucht, werd door latere generaties slechts gebruikt ter illustratie van de grenzeloze wreedheid van het Spaanse regime. Goed beschouwd was er ook geen reden en amper mogelijkheid om aan de vluchtelingen een speciale rol toe te schrijven.
Theologie van de vluchteling
Het werd allemaal anders in de zeventiende eeuw, toen gereformeerden in Bohemen en omstreken en Frankrijk opnieuw met massale vervolgingen te maken kregen. Anders dan in de zestiende eeuw ging deze nieuwe vluchtelingenstroom gepaard met een groot aantal publicaties over ballingschap en vervolging. Schrijvers publiceerden traktaten om hun geloofsgenoten te troosten, te bemoedigen en aan te sporen tot standvastigheid. Predikanten gaven preken uit waarin ze hoorders en lezers de theologische betekenis van een vlucht trachtten uit te leggen. En auteurs spoorden mensen aan barmhartigheid te tonen jegens de vluchtelingen: de hulp en bijstand aan vluchtelingen werd een religieuze erezaak. Isaac le Long was trots op zijn gevluchte voorouders; een religieuze vluchteling kreeg onder gereformeerden status. Hij beschreef de gevluchte Hugenoten als schakels in de lange keten van martelaren die terug reikte tot de vroege kerk.
Helemaal eenduidig werd ook in de zeventiende eeuw het gereformeerde vluchtelingenverhaal niet. Enerzijds beschreven ze ballingschap als een gevolg van goddelijke toorn over begane zonde. Vluchtelingen deelden het lot van Adam en Eva die vanwege hun zonde uit het paradijs waren verdreven. Daarmee was ook naar zeventiende eeuws gereformeerd besef ballingschap een universeel menselijke ervaring. Ballingschap bracht de plicht tot zelfonderzoek met zich mee, diende gebruikt te worden als oefening in geloof. Anderzijds verwezen de gereformeerden naar het Bijbelverhaal van Jezus’ vlucht naar Egypte en identificieerden ze zich op die manier met Jezus. Op die manier werden vluchtelingen tot model-gelovigen. Sommige zeventiende eeuwse schrijvers meenden inderdaad dat juist bij de ballingen het zuiverste deel van de kerk te vinden was.
Het gereformeerde verhaal was niet uniek: lutheranen vertelden een vergelijkbaar verhaal. De grote aandacht voor vluchtelingen en de talrijke acties om geloofsgenoten in nood te ondersteunen, bracht protestanten telkens weer in herinnering dat de ware kerk een lijdende kerk was. Dopers kwamen via hun talrijke martelaarsverhalen op hetzelfde punt uit. Daar waar de katholieke kerk haar pracht en praal, haar macht en haar status zag als tekenen van haar gelijk, stelden protestanten dat de ware kerk op deze aarde vervolgd en onderdrukt was. Zo ontstond onder bijvoorbeeld Duitse Lutheranen en Nederlandse gereformeerden een merkwaardige paradox: beide groepen hadden een comfortabele meerderheidspositie, maar identificeerden zichzelf als minderheid. Desondanks hield de vluchtelingenliteratuur onder lutheranen en gereformeerden het besef levend dat de ware kerk niet werd gekenmerkt door pracht en praal; de ware kerk was een lijdende kerk.
Gekleurde blik
In de negentiende eeuw boetseerde Abraham Kuyper de vluchtelingenkerken naar het beeld en de gelijkenis van zijn eigen vrije gereformeerde kerken. Volgens hem waren de vluchtelingenkerken vrije kerken geweest die fier en volhardend de gereformeerde belijdenis hadden omarmd. Bovendien maakte Kuyper Calvijn tot de norm van het gereformeerd-protestantisme. Het gereformeerd-protestantisme met zijn verschillende leidsmannen en verschillende perspectieven werd versmald tot calvinisme. De historische werkelijkheid lag een stuk genuanceerder. Vele vluchtelingenkerken, zo bijvoorbeeld Londen, Wesel en Emden, hadden met overheden samengewerkt en waren bereid geweest tot confessionele compromissen. Bovendien was het gereformeerd-protestantisme in werkelijkheid veelkleurig geweest en divers, met mensen die zich meer op bijvoorbeeld Calvijn oriënteerden, of bijvoorbeeld meer op Bullinger.
Het Kuyperiaanse beeld van de vluchtelingenkerken oefent tot op de dag van vandaag invloed uit. Moderne historici verwijzen nog altijd naar het standaardwerk van A.A. van Schelven over de gereformeerde vluchtelingenkerken. Het werk blinkt uit door kennis van de bronnen, maar is sterk gekleurd door de Kuyperiaanse liefde voor de vrije kerk en voor Calvijn. Dikwijls kleurt de eigen context en het eigen perspectief de blik op de geschiedenis. Wie de vraag van de redactie van Kontekstueel naar relevantie van de gereformeerde vluchtelingengeschiedenis beantwoordt, verraadt dan ook zijn of haar eigen perspectief.
Wat leert de vluchtelingencrisis uit de zestiende en zeventiende eeuw? Eerdere crises relativeren: naar verhouding waren deze eerdere vluchtelingencrises groter dan de huidige crisis. Problemen met integratie hadden vroeg-moderne steden evenzeer als moderne steden: niets nieuws onder de zon. Het kon generaties duren voor vreemdelingen deel waren geworden van de oude gemeenschap en bijvoorbeeld ook over hun eigen groepsgrenzen heen trouwden. Vroegmoderne protestanten bleven bij dit alles hechten aan de idee dat de ware kerk een vervolgde kerk was. Dit idee functioneerde als appel om vervolgden te helpen. Met dat besef was de vluchtelingecrisis in de zestiende en zeventiende eeuw geenszins opgelost. Maar de onmogelijkheid of de onwil om een vluchteling te helpen werd en wordt door dit besef nooit tot deugd. Het onvermogen vluchtelingen in nood te helpen was en is een teken van zwakte en onvermogen.
Prof. dr. Mirjam van Veen is hoogleraar kerkgeschiedenis aan de Vrije Universiteit en leidt mede een groot onderzoeksproject naar vluchtelingengemeentes in het Duitse Rijnland. Daarnaast is coördinator van het Amsterdam Centre for the History and Heritage of Protestantism (ACHHP). Mailadres:
- Raadplegingen: 4288