31e jaargang nr. 2 (nov. 2016)
thema: Helden
G. Heitink
Samen met alle heiligen
Van Middeleeuwen naar Reformatie
Toen ik in 1965 in de kerk van Elst (Betuwe) in het ambt van predikant bevestigd werd, was ik me er nauwelijks van bewust dat het hier een eeuwenoude cultusplaats betrof. Op deze plaats stond eens een Gallo-Romeinse tempel en op de fundamenten daarvan werd later in verschillende fasen een gotische kerk gebouwd.
Het besef in een lange traditie van voorgangers te staan en ‘samen met alle heiligen’ op deze plaats de liturgie te mogen vieren, heb ik sindsdien als een kostbare erfenis met mij meegedragen.
Werenfried als voorbeeld
Op 9 juni 726, aldus een oude oorkonde, schonk Karel Martel aan Willibrord, de eerste aartsbisschop van Utrecht, de villa Elst. Niet lang daarna zond de bisschop de Ierse monnik Werenfried naar Elst om deze voormalige heidense plek te kerstenen en er een kerk te bouwen. Van Werenfried weten we alleen dat hij op 14 augustus 760 in Westervoort gestorven is. Zijn lichaam werd in een bootje op de Rijn gezet en dat dreef in de richting van Elst, waar hij begraven werd. Het wapen van de gemeente Elst toont het bootje met de kist op de rivier.
Omstreeks 925 werd onder bisschop Balderik het gebeente van St. Werenfridus uit de sarcofaag ‘verheven’ en boven de grond in een nieuwe grote crypte opgesteld ter verering. Zijn relieken werden op een reliekschrijn geplaatst. Elst werd in de Middeleeuwen een bedevaartsplaats voor mensen die leden aan de gevreesde ziekte jicht en bij de heilige Werenfridus genezing zochten. Hij werd de patroonheilige van Elst. De relieken werden bij de Beeldenstorm grotendeels verwoest. De kerk werd overgenomen door de Protestanten en van elke herinnering aan de heilige ontdaan. In het museum onder de kerk is de sarcofaag nog altijd te zien.
Volksreligiositeit
Veel plaatsen in Nederland hebben een patroonheilige en koesteren een vergelijkbaar heiligenverhaal. In de Middeleeuwen groeide de verering van heiligen uit tot een vorm van volksreligiositeit, die in een open verbinding stond met het sacramentele leven van de kerk. In aansluiting bij de ‘heidense’ gewoonte om een maaltijd te houden op de sterfdag van een overledene, werd de sterfdag van martelaren en heiligen gevierd als hun eigenlijke hemelse geboortedag. De dodenmaaltijd werd vervangen door de maaltijd van de Heer.
Omdat er in de loop van die eeuwen zoveel heiligen en bedevaartsplaatsen bij kwamen, dreigde een warboel te ontstaan. Enige ordening was daarom gewenst. Daartoe werden al vroeg heiligenkalenders opgesteld met de naamdagen van bekende heiligen over wie bovenlokale overeenstemming was gegroeid. In 837 stelde Paus Gregorius IV op 1 november de feestdag van Allerheiligen vast, op de dag van het Keltische Nieuwjaarsfeest.
De heiligenverering nam een grote plaats in binnen het symbolische universum dat de middeleeuwse mens als een hemels baldakijn overkoepelde. De filosoof Charles Taylor duidt deze belevingswereld aan als ‘een betoverde wereld’. Het was een wereld waarin geesten en demonen vrij spel hadden. Er speelde zich een strijd af tussen goede en kwade machten waardoor ieder mens getroffen kon worden. Afwending van onheil via rituelen en het aanroepen van heiligen was daarom geboden. Daarin werd voorzien vanuit een mengvorm van Germaanse en christelijke volksreligiositeit. Ook de sacramentaliën, zoals het gebruik van wijwater, zegening, wijding van personen en voorwerpen, evenals vormen van exorcisme, speelden hierbij een belangrijke rol.
Martelaren en geloofsgetuigen
Bij zoveel devotie en folklore zou men de christelijke wortels van deze praktijken kunnen vergeten. De Bijbelse fundering is volgens Niek Schuman desondanks sterk. De brief aan de Hebreeën roept het beeld op van een lange stoet van geloofsgetuigen. Van deze getuigen wordt gezegd dat zij ‘niet zonder ons’ (11:40) de volmaaktheid zullen bereiken. Zij zitten daarom als ‘een wolk van getuigen’ op de tribune terwijl gelovigen na hen de wedloop lopen (12:1v.), in spanning hoe latere getuigen het er vanaf brengen. Dat wijst op een grote verbondenheid tussen de kerk op aarde en in de hemel. Aan het slot van de brief wekt de schrijver zijn lezers op ‘hun leiders te gedenken en een voorbeeld te nemen aan hun geloof’ (13:7).
De eigenlijke geloofsgetuigen zijn in de vroege kerk de bloedgetuigen (11:36-38) of martelaren. Voor getuige en martelaar kent het Grieks één woord (martus). De geschiedschrijver Eusebius van Caesarea kan aan het begin van de vierde eeuw al verwijzen naar verschillende martelaarslijsten. Wanneer in de loop der tijd het aantal martelaren afneemt, komt er een andere categorie bij, die van de belijder (confessor). Dat zijn getuigen die uitblonken in christelijk leven, mannen en vrouwen, asceten en maagden. Als eerste uiteraard Maria. In de loop van de tijd stuiten we op bekende namen van mystici als Teresa van Avila en Johannes van het Kruis, van bisschoppen als Willibrord en Bonifatius en stichters van orden als Franciscus en Clara van Assisi.
Er ontstaan procedures van zaligverklaring en heiligverklaring. Uit regionale lijsten van martelaren en getuigen groeit op den duur overeenstemming over een gemeenschappelijke kalender, waarop aan alle dagen de naam van een heilige verbonden wordt. Ook heeft er in de loop der tijd in spiritueel opzicht een verschuiving plaats in de omgang met heiligen: van verering via aanbidding naar aanroeping (veneratio, adoratio, invocatio). Het eucharistisch gebed tijdens de viering van de mis kent als onderdeel de intercessies en commemorisatie van de heiligen.
Veranderende beeldvorming
De verering van heiligen stond niet op zichzelf maar paste binnen een poreus wereldbeeld (Taylor), waarin de zichtbare en de geestelijke wereld naadloos in elkaar overliepen. ‘Alles participeert aan alles’, zo typeert de cultuurpsycholoog Han Fortmann deze beleving. Ruimte en tijd waren onbegrensd en het ‘poreuze zelf’ was uitermate vatbaar voor geesten, demonen en kosmische krachten. Men kon zo maar bezeten of behekst raken, met alle gevolgen van dien. Geestuitdrijving en heksenvervolging kwamen overal voor. De pest of ‘zwarte dood’ maakte een gigantische indruk en werd beleefd als een van de ‘plagen’ van Egypte. Maar gelukkig gebeurden er ook wonderen, waardoor kwaad en ziekte werden afgewend en de harmonie in de samenleving werd hersteld.
De middeleeuwen omvatten een periode van duizend jaar (500-1500) en kenden uiteraard meer gezichten. De geschiedenis van de Nederlanden van 1100 – 1560 is door de historicus Wim Blockmans beschreven onder de titel ‘Metropolen aan de Noordzee’. De opkomst van de steden bracht een cultuurverandering met zich mee. De werken van de schrijver Jacob van Maerlant, van de mysticus Jan van Ruusbroec en vertegenwoordigers van de Moderne Devotie als Geert Grote en Thomas à Kempis hebben het geestelijk klimaat van hun tijd sterk beïnvloed. De Reformatie kwam dus niet uit de lucht vallen.
Wat de verering van de heiligen betreft trok de Reformatie een streep. Eerbied was gepast, maar de aanbidding en aanroeping der heiligen werd afgewezen. ‘Tegelijk is het goed om te zien dat de Reformatie echt niet in één klap en uit één stuk alle gedachtenis van onze voorgangers de pas heeft afgesneden’, aldus Niek Schuman. Dit geldt zeker voor de Lutherse traditie. Calvijn was strenger op dit punt.
Charles Taylor heeft erop gewezen dat de Reformatie een heel andere beeldvorming met zich meebracht. Als kernpunten noemt hij ‘het anti-hiërarchisch principe’ en ‘de heiliging van het gewone leven’. Er kwam een einde aan een hiërarchisch-complementaire ordening van het leven, die mede de macht van de adel en de geestelijkheid in stand hield. Door de opkomst van de steden kreeg de gegoede burgerij een steeds grotere invloed. De oplopende spanningen tussen ambtsdragers en leken hebben geleid tot een doorbreken van de hiërarchie en ‘het priesterschap van alle gelovigen’. Hoewel een Bijbelse gedachte (1 Pe. 2:9), ging het hier om een polemische stellingname. Taylor merkt op dat voor protestanten het schip der kerk geen passagiers kent, maar alleen bemanningsleden: ‘Elke gelovige roeit zijn of haar eigen roeiboot.’
Ook de sfeer van het heilige viel weg. Het religieuze ging op in het gewone leven. De nadruk op het Woord en de dominante plaats van de prediking legden een zwaar accent op de cognitieve kant van het geloof ten koste van de subjectieve beeldvorming en ervaring. Sindsdien kende de Gereformeerde religie een spanning tussen het objectieve karakter van de geloofsleer en de subjectieve kant van de beleving, die spoedig haar rechten opeiste in de tegenbeweging van de Nadere Reformatie. Ook de liturgie, die de sfeer van het Heilige ordende via vieringen, getijden, symbolen en rituelen, ambten en een liturgische jaarorde en heiligenkalender, viel grotendeels weg. De heiliging van het gewone leven betekende kortweg: Je beroep is je roeping en goede werken doen is goed je werk doen. Door de week was de kerk gesloten.
Een tekort aan gelovige verbeelding
Met de Reformatie maakte het symbolische universum plaats voor een meer en meer seculier referentiekader dat gemakkelijk kan overgaan in een gesloten wereldbeeld. Dit laat zien hoe risicovol en kwetsbaar een beleving is die draait om ‘de rechtvaardiging door het geloof alleen’. Het plaatst de gelovige als individu (simul iustus ac peccator) voor het aangezicht van God (coram Deo). De bemiddeling valt weg. Al het overige wordt daardoor van secundaire betekenis. Ook de kerk. ‘Maar maakt deze leer geen zorgeloze en goddeloze mensen?’, vraagt de Heidelbergse Catechismus zich in Vraag 64 al af. Het antwoord is uiteraard ontkennend. Vandaag ben ik daar niet zo zeker meer van.
Bij een voortgaande secularisatie die uitloopt op een seculier en gesloten wereldbeeld ontstaat een heel andere beeldvorming. Heiligen maken plaats voor idolen, vieringen voor festivals, de verering verplaatst zich naar het terrein van de sport, de pelgrimage wordt vakantie (holiday). Er blijft een religieuze behoefte, maar deze krijgt een seculiere invulling. Er voltrekt zich een nieuwe Beeldenstorm die korte metten maakt met een symbolisch referentiekader waarbinnen een ontluikend geloof het beste kan gedijen. Dat is desastreus voor elke vorm van geloofsopvoeding.
Voor een godsdienstige beeldvorming is een accentuering van het heilige in termen van ruimte en tijd dan ook onmisbaar. In dit verband past het pleidooi van Niek Schuman voor een eigentijdse getuigenkalender. Zijn voorstel van een kalender telt drie kolommen. De eerste kolom vermeldt enkel Bijbelse namen, Oud- en Nieuwtestamentische getuigen. De tweede kolom bevat ‘klassieke’ voorbeelden uit de martelaren- en heiligenkalenders. De derde kolom biedt een selectie van ‘andersoortige’ namen als Dietrich Bonhoeffer en Martin Luther King. Het nieuwe Liedboek neemt hierop al een voorschot met de rubrieken Allerheiligen en Geloofsgetuigen, waarbij zelfs gedacht is aan Sint Maarten (744) en Sint Nicolaas (745)! Het Protestantisme heeft nog het een en ander in te halen.
Dr. Gerben Heitink is emeritus-hoogleraar praktische theologie aan de Vrije Universiteit. Mailadres:
Schuman, N.A., Wij zijn de eersten niet. Delft 1985.
Taylor, Charles, Een seculiere tijd. Rotterdam 2009.
- Raadplegingen: 3910