31e jaargang nr. 2 (nov. 2016)
thema: Helden
Tj. de Reus
Ad den Besten
Heldenverering past bij onze geëxalteerde cultuur. Een goede reden om de held op afstand te houden, zou je zeggen. Toch verdient de held herwaardering, als iemand die voorbij zichzelf wijst. Ad den Besten bijvoorbeeld peilde wat er gaande was in de naoorlogse cultuur, en liet zien hoe je ter zake spreken kunt.
Als het om helden gaat, zijn intellectuele types altijd een beetje minimaal: bewondering voor een held is al snel ‘overdreven’. Tegelijk gonst in onze cultuur een geëxalteerde bewondering voor film- en popsterren. Als kritische buitenstaander vraag je je af: wat is nu zo bewonderenswaardig aan Justin Bieber, Linda de Mol of Beyoncé? Idolatrie voor dergelijke helden speelt zich vooral af, vermoed ik, in de irrationele sectoren van ons brein. Het is een bewondering die opgestuwd wordt door een baaierd van ongereflecteerde emoties.
Toch is herwaardering voor de held op z’n plaats, ook voor gedistantieerde intellectuelen. Maar dan zou het moeten gaan om een held die richting wijst en broodnodige helderheid verschaft. Juist door de aandacht op iets anders te richten dan zichzelf. Bijvoorbeeld Nelson Mandela, met zijn focus op menselijkheid en het afzien van wraak. En wat te denken van Abraham Lincoln, stadhouder-koning Willem III, Athanasius van Alexandrië, Joost van den Vondel en Czeslaw Milosz? Grote helden, wat mij betreft, in woord en daad. Maar het gaat me nu om Ad den Besten (1923-2015), letterkundige en dichter, die voor mij iemand is die verrassend scherpzinnig richting wist te wijzen.
Ad den Besten bereikte de literaire volwassenheid toen de Beweging van Vijftig zich manifesteerde. Daarmee brak na de Tweede Wereldoorlog de moderniteit door in de Nederlandse letteren, in dit geval dus in de poëzie. De literaire vernieuwers wilden de taal van het vers tot een eigen werkelijkheid verheffen, waarin de pure, directe levenservaring zich rechtstreeks kon uitdrukken. Deze Vijftigers - Lucebert, Kouwenaar, Vinkenoog, Andreus - streefden naar ‘atonale’ poëzie en schudden graag het juk af van levensbeschouwing, traditie, rationaliteit en fatsoen. Een lichamelijke taal ontstond, die volgens Den Besten verwantschap had met een mythisch levensbesef.
Den Besten begreep meteen dat dit nieuwe motief in de letteren geen spelletje was. Hier toonde zich de seculiere conditie met een nieuw gelaat. Den Besten had een paar jaar theologie gestudeerd, was ruim een jaar in Berlijn geweest middenin de oorlog en had na de oorlog veel opgestoken van zijn vriend Willem Barnard en van zijn held K.H. Miskotte. Die maakten hem duidelijk dat het nihilisme der nazi’s min of meer samenviel met heidendom. Nu Den Besten waarnam dat de Vijftigers de richting insloegen van een poëzie die door het irrationele beheerst moest worden, waarbij de ‘geest’ werd miskend - besefte hij dat de zaak uit het lood stond. Hij kritiseerde echter niet vanuit een ander taalveld, maar vatte de Vijftigers aan in hun eigen termen. Het woord als scheppingsmedium, dát was een thema die je in de poëzie van de Vijftigers aantrof. Den Besten zette met theologisch besef hun het mes op de keel: leveren we ons zónder het kritische woord over aan het sub-humane chaos van de irrationaliteit en vallen we terug in mythe en heidendom - óf laten we ons aanspreken door een onderscheidende woord, dat ons kritisch tegemoet treedt?
Bewonderenswaardig vind ik Den Bestens intuïtie voor wat er toen en daar gebeurde in de literaire cultuur. Dit maakte hem vervolgens zeer ter zake én betrokken in zijn kritische reactie - en in dat spoor zouden we verder moeten.
Drs. Tjerk de Reus is literatuurcriticus en journalist theologie & religie, o.a. voor het Friesch Dagblad en De Nieuwe Koers. Mailadres:
- Raadplegingen: 3478