Skip to main content

31e jaargang nr. 1 (sept. 2016)
thema: Spreken over God

G.C. den Hertog
Wat geloven wij werkelijk?
Jan Taeke Bakker (1924-2012)

Of ik iets over mijn leermeester Prof. dr. J.T. Bakker wilde schrijven. Er was vorig jaar een bundel over hem uitgekomen, en daar had ik ook in geschreven. Ja, de redactie had wel overwogen iemand anders over die bundel aan het woord te laten, maar ze wisten niet goed wie dat dan zou moeten doen. Wie kent Bakker (nog)?
Tja, zo gaat dat met verreweg de meeste theologen, dat ze na hun actieve werkzaamheid uit beeld raken. Als je nu veel boeken hebt geschreven blijf je nog wat langer in beeld, maar dat was bij Bakker niet het geval. Na zijn dissertatie hee­ft hij alleen nog een kleine studie over ‘Eschatologische prediking bij Luther’ en een paar bundeltjes met preken en toespraken gepubliceerd. Gelukkig maar dat men toen hij vijfentwintig jaar hoogleraar was een bundel eigen werk heeft samenge­steld, met daarin zowaar een kleine ‘dogmatiek’: een oorspronkelijk in het gereformeerde Ouderlingenblad verschenen behandeling van het Credo.[1] Het zegt veel over hem, dat hij dáár ‘vragenderwijs’ uit de doeken deed wat een mens kan en mag geloven. Hij had de mensen op het grondvlak op het oog. Daarom stelde hij ook aan zijn studenten meer dan eens de vraag ‘of het nog ergens over ging’.
Maar nu eerst: wie was Jan Taeke Bakker? In 1924 in Leeuwarden geboren, een echte Fries, studeerde hij na de oorlog theologie aan de Vrije Universiteit en promoveerde hij, inmiddels predikant in het Noord-Friese Oude en Nieuwe Bildtzijl, in 1956 bij G.C. Berkouwer op een studie over Luthers theologie. Kort daarna werd hij benoemd tot hoogleraar aan de Theologische Hogeschool Kam­pen, eerst als praktisch theoloog, daarna als dogmati­cus. In 1988 ging hij met emeritaat, na een leven lang te kampen hebben gehad met een zwakke gezondheid. Dat belette hem overigens niet om in 1996 nog een artikel voor Kontekstueel te schrijven over de vraag: ‘Wat geloven wij werkelijk?’ (Jaargang 10 [1995/199­6] nr. 5, 15-21, zie  pdfKontekstueel_1005.pdf24.27 MB). Het is Bakker ten voeten uit, en daarom heb ik mijn artikel maar dezelfde titel gegeven.

Luther
Op Luther gepromoveerd, meldde ik al. Niet als kerkhistoricus, dus met als centrale vraag wat de reformator over dit en dat heeft te berde gebracht, en hoe dat te verstaan is tegen de achtergrond van de tijd van toen. Nee, als dogmaticus, die Luther als theologisch denker serieus neemt. Bakker gaf zijn proefschrift de titel Coram Deo (Voor het aangezicht van God) mee en liet in de ondertitel uitkomen wat men mocht verwachten: een ‘Bijdra­ge tot het onderzoek naar de structuur van Luthers theologie’. Niets minder dus dan: Hoe zit de theologie van Luther precies in elkaar? Een lastige vraag. Om te beginnen ga je er dan van uit dat Luther een theologie heeft met een goed doordachte structuur. Die gedachte wordt – zacht gezegd – niet door iedereen gedeeld en is ook niet het populaire beeld van Luther. Nogal eens kun je horen verkondigen, dat Melanchthon en Calvijn de strakke denkers waren, die de samenvattingen van het reformatorisch belijden hebben geschreven en er zo voor hebben gezorgd dat het wat werd met de Reformatie. Maar Luther? Nee, dat was meer de man van de praktijk.
Luther heeft inderdaad voortdurend gelegenheidsgeschriften moeten schrijven, overigens naast zijn Bijbeluitleg in de vorm van uitvoerige commentaren op onder meer Genesis, Psalmen, de Brieven van Paulus aan de Romeinen en aan de Galaten, en de Brief aan de Hebreeën. Toch was hij ook wel degelijk een systematisch denker, maar niet van het op-een-rijtje-zetterige soort. Dat hebben de generaties na hem – óók de lutheranen – niet altijd gezien en waar willen hebben. Er waren er in de negentiende eeuw die op basis van een eigentijdse systematiek dachten en meenden Luther als kampioen van de humaniteit en de vrijheid op het schild te kunnen heffen. Dat had een lange voorgeschiedenis: men heeft in lutherse kring eigenlijk nooit veel opgehad met zijn nadruk op de ‘gebonden wil’. Er waren er van de weeromstuit ook, die hem in zijn Catechismi meenden te hebben – maar dat werd een tijdloze Luther, een ‘papieren Paus’, met een in beton gegoten avondmaalsleer en dito visie op de overheid. Was je echt lutheraan, dan kwam de confessie eerst en het denken kwam erna, en dat moest dan dus precies binnen de lijntjes van de confessie lopen. De gevolgen waren ernaar. Je had Luther in een vakje geplaatst en onschadelijk gemaakt. De leer stond vast en het leven – dat kon je volgens deze Luther aan de staat overlaten. Nu, met als gevolg dat men hem in 1933 als echte Duitser ten tonele voerde en hem in zijn jubileumjaar prees om zijn kwalijke uitspraken over de joden.
Naar Bakkers overtuiging heeft de reformator van Wittenberg niet een bouwwerk neergezet dat je alleen nog maar af en toe wat moet afstoffen en restaureren. Nee, wat zich bij hem voltrok was dat hij werkelijk uit een geloof is weggedreven dat mensen zichzelf en elkaar aanpraten, om niet met minder genoegen te nemen dan met een geloof dat een mens uit met beide benen op de grond zet – en echt bij God en bij zichzelf brengt. Maar als het je dáárom gaat, dan kun je het geloof toch op geen enkele manier in de vingers krijgen?! Nee, dat is zo. Luthers theologie heeft niet één vast punt, maar hij ziet de mens tussen wet en evangelie. De wet van God zegt mij dat ware vrijheid niet is dat ik aan de grenzen van mijn privébestaan nog wat rekening houd met de ander en dat is het dan wel. Niet ik heb een naaste, om dan te bepalen hoe ver ik die laat indringen in mijn leven, maar ik ben naaste van die ander. Als ik dat hoor weet ik niet hoe ik daaraan zal beantwoorden. Precies hier klinkt dat vreemde woord van gene zijde: evangelie. Het zegt: Je bent niet uitzichtloos uitgeleverd aan wie je bent en wat je van je leven maakt, Gód is er – en Hij buigt en beweegt zich naar ons toe in Christus.
De ‘structuur’ van Luthers theologie is dus niet een handzame formule, maar een weg om God en jezelf te vinden, in het aangezicht van de Gekruisigde. Bakkers dissertatie zag de mens door Luther geplaatst ‘voor het aangezicht van God’, de toornende en genadige, gebracht bij Christus als de weg en de waarheid van God, om uit te lopen op de weg van het geloof als de weg naar God. Voor Luther is beslissend, ‘of het geloof in het leven getrokken wordt’. Dat is voor hem ‘de hoge kunst en de proef op de som’[2] van alle spreken over God.

Berkouwer
Dat Bakker zich op Luther stortte, had er alles mee te maken dat hij de collegebanken inschoof net toen zijn leermeester Berkouwer na 1945 van de grond af aan opnieuw begon. De wereld was veranderd door de Tweede Wereldoorlog. Berkouwer voelde aan dat je niet kon doorgaan waar je gebleven was.
Het zijn altijd geweldige tijden in de geschiedenis van kerk en theologie, als mensen weer bij het begin beginnen. Dat deed Berkouwer en hij stelde de vraag: Hoe kunnen wij over God spreken, zo – dat wij niet alleen onszelf horen, maar Hém echt tegenkomen? Hij kwam uit bij het gericht-zijn van alle geloven op het Woord, op de belofte, niet als een formule, maar als een levensbeweging die de theoloog zelf aan den lijve kent en ondergaat. ‘Heel G.C. Berkouwers theologie’, aldus Bakker, ‘is daarin reformatorisch (Luther èn Calvijn) dat de gerichtheid van het geloof op de belofte het einde van de eenzaamheid van een met zichzelf overblijvend geloven betekent.’[3]
Bakker schrijft dat in een artikel over Feuerbach, de negentiende-eeuwse denker die bekend is om zijn scherpe godsdienstkri­tiek. Hij betoogt dat met name bij Luther de mens uiteindelijk zichzelf aan zijn haren uit het moeras trekt. Godsdienst en geloof zijn vormen van projectie. In zijn artikel in Kontekstueel uit 1996 gaat Bakker – zonder Feuerbach te noemen – in op zijn vraag. Die speelde toen in volle hevigheid – en vandaag nog altijd –, namelijk of we onszelf niet maar wat wijsmaken, als we geloven. Is het niet een ‘verdubbeling’ van de werkelijkheid, die onweerlegbaar een illusie blijkt te zijn?
Die vraag liet Bakker niet met rust, omdat hij – en hij had van niemand minder dan Luther geleerd! – niet met een gedachte God kon en wilde leven. Er is geen gemakkelijk antwoord, en al helemaal geen machtswoord. Wat is er dan wél?

Geloven – vragenderwijs
Geloven – vragenderwijs. ‘Vragenderwijs’ – is dat een blijk van onzekerheid? Nee, dat denk ik niet. Hij had vragen, en geloven was voor hem geloven tegen de ‘harde feiten’ in. Maar het vragen is niet vreemd aan het geloof. Alleen vragend, zoekend kunnen we ons het geloof toeëigenen.
Dat ‘vragenderwijs’ ademde bij Bakker dus wel kwetsbaarheid en aangevochtenheid, maar het was een echt vrágen. Vragend breekt een mens weg uit de eenzaamheid van een in zichzelf besloten denken. Vragend grijp je naar de belofte – om er achter te komen welke waarheid en kracht die in zich bergt. Zo krijg je grond onder de voeten: ‘Geloof is het meest eigene, waartoe een mens kan komen; en tegelijk het vreemd­ste, dat hem ooit kan overkomen. Juist het geloof brengt in het bestaan een spanning en onrust teweeg, die met elke notie van een in zichzelf besloten bestaan spot. Aan de ene kant is het een voltrekt tot zichzelf komen, thuiskomen uit de vervreemding. Maar dan toch op de manier van het uit zichzelf losgebroken worden. Geloven is: “de vaste grond”; maar op de vreemde manier van het: “niet meer jezelf toebehoren”.’[4] Dat losgewrikt worden is geen ‘binnenbrandje’. Daarom mogen én moeten we eraan toevoegen wat Bakker twintig jaar geleden in dit blad in aansluiting bij Bonhoeffer schreef: ‘wat wij wérkelijk geloven (dus: in Wie!) valt af te lezen uit de mate, waarin wij doen wat rechtvaardig is onder de mensen.’[5] Nog een stap verder ga ik, mét Bakker: het enige verweer tegen de gedachte dat God projectie is dat hout snijdt, wordt zichtbaar waar in mensenlevens – in óns leven – de omkeer van de dood naar het leven gestalte krijgt.

Prof. dr. Gerard den Hertog is hoogleraar systematische theologie aan de TUA. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

 


[1] J.T. Bakker, Geloven vragenderwijs, Kampen 1981.
[2] J.T. Bakker, ‘Wir sollen Menschen und nicht Gott sein’, in: F.G. van Binsbergen e.a. (red.), Grensgebieden. Opstellen over theologie en cultuur, aangeboden aan Prof.Dr. G. van Leeuwen ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar aan de Universitaire Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel, Kampen 1985, 66.
[3] J.T. Bakker, ‘De menselijkheid Gods: Feuerbach en Luther’, in: J.T. Bakker, H.J. Heering & G.Th. Rothuizen, Ludwig Feuerbach. Profeet van het atheïsme, Kampen 1972, 180 (noot 75).
[4] J.T. Bakker, ‘Hoe gezond is geloven? Zelfstandig geloven, gemeten aan criteria voor gezond en ongezond geloven’, in: dr. F.H. Kuiper e.a. (red.), Zelfstandig geloven. Studies voor Jaap Firet, Kampen 1987, 130v.
[5] J.T. Bakker, ‘Wat geloven wij werkelijk?’, Kontekstueel 10 (1995/1996) nr. 5, 21.

 

  • Raadplegingen: 8736