31e jaargang nr. 1 (sept. 2016)
thema: Spreken over God
J.H.F. Schaeffer
Een liturgie die verandert
Het heilige gebeurt is de titel van een boek over de protestantse kerkdienst, geschreven door prof. dr. Gerrit Immink in 2011. Het is een rijk boek met allerlei inzichten over de praktijk van de kerkdienst, haar geschiedenis en diepere theologische overtuigingen achter deze praktijk. De titel ervan is veelzeggend. We geloven niet alleen dat mensen iets doen tijdens de kerkdienst – dat is helder.
Maar er gebeurt meer. De titel verwijst naar een gedicht van Gerrit Achterberg, waarmee Immink uitdrukt dat we ‘in de kerkdienst raken aan de grenzen van het menselijk spreken en kennen. Niettemin is de ontmoeting met God een levende realiteit. Het voorhangsel scheurt. Het heilige is hier’.
De reacties op dit boek waren veelkleurig. Herkenning, erkenning – maar evengoed ook duidelijke tegenspraak. Onder de polemische titel ‘Het heilige gebeurt niet’ reageerde prof. dr. Marcel Barnard. ‘Het heilige is opgehouden te gebeuren,’ want het christendom en de kerk zijn bezig te sterven. Is het mogelijk om wegen te zoeken waarbij zowel de realiteit van een geseculariseerde wereld enerzijds, als de realiteit van een God die mensen tot bekering en verandering brengt recht gedaan kan worden? Of is de categorie van het ‘heilige’ een mysterie dat alleen toegankelijk is voor de ingewijden?[1]
Deze vragen zijn te groot voor dit artikel, maar vormen er wel de achtergrond van. De kerk in het Westen staat steeds opnieuw voor de uitdaging om in een wereld die niet vanzelfsprekend van God spreekt, Hem ter sprake te brengen. Het is de missie van een blad als Kontekstueel om dit ‘ter sprake brengen’ te overdenken en overwegingen aan te reiken om hierin stappen verder te komen. Zelf ben ik vanuit mijn onderzoeks- en advieswerk op verschillende manieren betrokken bij kerken die in hun specifieke lokale omstandigheden proberen het kerkelijk leven te revitaliseren. Het zijn vaak kerken die na een periode van relatieve continuïteit door interne en externe factoren merken dat deze continuïteit niet vanzelf blijft bestaan. De veranderingen waarmee zij geconfronteerd worden zijn vaak groot en in zo’n fase blijken kerkenraad en gemeente niet over het potentieel te beschikken om hierop adequaat op te reageren. Twee uitersten willen zij meestal vermijden: veranderen om het veranderen zonder hierover goed na te denken, en: alles bij het oude laten om de lieve vrede wil. Wat kan een lokale kerk doen om hierin verder te komen?
Daarvoor wil ik een weg schetsen met globaal vier etappes of stappen. Doel van deze weg is het opnieuw ontdekken van manieren waarop de Bron van kerk-zijn gevierd, beleefd en doordacht wordt. Het blijkt vaak een weg te zijn die een intensief proces is op drie of vier niveaus: het niveau van de kerkenraad en predikant. Deze twee zijn soms te onderscheiden, aangezien het welslagen van deze reis staat of valt met het mede betrekken van de lokale voorganger naast de kerkenraad als geheel. Verder moeten het niveau van direct betrokkenen bij de vormgeving van de eredienst (een liturgie-commissie of hoe zulke groepen ook maar genoemd worden), en de gemeente als geheel op deze reis meegenomen worden.
De eerste stap is een grondige en existentiële verkenning van de situatie van de lokale gemeente, mede in relatie tot grotere ontwikkelingen in Nederland en het Westen. De tweede stap is een typering van de lokale kerkgemeenschap met behulp van een aantal aspecten van kerk-zijn die vaak tegelijkertijd het kerk-zijn bepalen. Daarna volgt een fase waarin de rol en invulling van de kerkdienst centraal staat. Tenslotte wordt vanuit de kerkdienst het perspectief op het hele kerk- en gemeente-zijn weer opgehaald. Zo ontstaat een kortere of langere trektocht langs verschillende pleisterplaatsen, waarmee de gemeente op de vier genoemde niveaus haar gerichtheid op de Bron opnieuw gaat waarnemen, vieren en belichamen.
In het vervolg wil ik deze stappen of etappes kort uitwerken en toelichten, en soms wat langer stilstaan bij de verschillende niveaus waarop dit plaatsvindt. De eerste stap is dat we met de kerkenraad en predikant gaan beseffen in welke complexe situatie we ons als kerken in Nederland bevinden. Kern hiervan is dat we de lange-termijn-veranderingen waarin Nederland en (breder) het Westen zich in bevinden, en waarvan we op allerlei manieren in ons dagelijks leven de gevolgen ondervinden, niet als puur buitenkerkelijke veranderingen waarnemen. Bijvoorbeeld denkpatronen die ons leven stempelen zoals individualisme, intensivering, informalisering en andere trends die door Paul Schnabel voor het Sociaal Cultureel Planbureau en het Centraal Planbureau in 2000 zijn geformuleerd.[2] Het Praktijkcentrum van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) heeft na onderzoek het begrip transitie gebruikt om deze veranderingen te duiden. In de vakliteratuur worden transities beschreven als de overgang van een stabiele en bekende situatie naar een nieuwe stabiele, maar nog (deels of helemaal) onbekende situatie. Door kerkenraden en predikanten zich hiervan bewust te maken wordt veel verklaarbaar van de onduidelijkheid en onzekerheid binnen de gemeente, de soms chaotische diversiteit binnen de gemeente, de ongelijktijdigheid en het onvermogen elkaar te bereiken. Het proces om deze duiding van de situatie te laten landen kost vaak tijd, en moet ook concreet gemaakt worden om verder te kunnen gaan in een begeleidingstraject.
Voordat we verder aan de slag kunnen met de situatie in de gemeente is het ook belangrijk om de gemeentebeelden scherp te stellen. Van een gemeente kan gezegd worden dat zij tegelijkertijd organisatie is (met institutionele en dus controlerende en besturende aspecten), én gemeenschap (een groep mensen die samen verschillende aspecten van het leven wil delen), én een sociale actiegroep (ze heeft een doel met en voor deze wereld). Bijbels gezien is een aantal beelden belangrijk: de kerk is Gods kudde, tempel van God, volk van God, bruid van Christus, lichaam van Christus. Welk zelfbeeld heeft de gemeente van zichzelf? Ook hier geldt dat kerkenraad en gemeente hierover een zekere mate van duidelijkheid moeten hebben. Een gemeente die zichzelf vooral als organisatie beleeft, met bijvoorbeeld een uitgebreid arsenaal aan commissies en werkgroepen, die met een bepaalde verantwoordingsstructuur onder de kerkenraad functioneren, kan zichzelf makkelijker herkennen in aspecten van het kudde- of tempel-zijn van de kerk. Tegelijk is het beeld van de ‘bruid’ met het daarbij horende verlangen naar de terugkomst van de Heer herkenbaarder voor gemeenten die zichzelf meer als sociale actiegroep zien, omdat zij vanuit daadwerkelijke interactie met de omgeving hun eigen identiteit meer eschatologisch inkleuren.
De derde stap is dan de bezinning op kerkdiensten en liturgie. Het is opvallend dat in de dienstverlening door het Praktijkcentrum zoveel gemeenten bezig blijken met een herbezinning op de kerkdiensten. Helemaal verwonderlijk is dat niet. Waar de gemeenschappen steeds meer onder druk staan, en deelname aan vaste kringen of bijbelstudiegroepen afneemt, krijgt de kerkdienst een centralere identiteitsbepalende rol. Daar moeten steeds meer aspecten van het gemeente-zijn tot uitdrukking komen. Er is een kind-moment, kerkelijke activiteiten worden aangekondigd, er wordt afscheid genomen van een kerkelijk werker, verschillende doelgroepen worden bediend met liederen naar keuze met de daarbij horende diversiteit aan begeleidingsinstrumenten (orgel, en band, en af en toe zingt de gemeente mee met een YouTube-filmpje). In de eredienst staan we stil bij verschillende overgangsmomenten van groepen uit de gemeente, zoals de overgang van kinderen van de basisschool naar het voortgezet onderwijs, maar denk ook aan het gedenken als gemeente van hen die in een bepaalde periode zijn overleden. Er moet steeds meer en steeds gedifferentieerder aanbod komen tijdens de eredienst.
Tijdens deze derde etappe van de gezamenlijke ontdekkingsreis staat de bezinning op de vraag wat liturgie is centraal. Eén van de pijnpunten van veel gemeenten is dat er (normatief) gesteld wordt dat in de liturgie het heilige gebeurt, terwijl (empirisch) hier juist weinig of geen sporen van worden teruggevonden bij de deelnemers. De toegenomen diversiteit bemoeilijkt een werkelijk samenbindende ervaring tijdens de eredienst. Met trefwoorden als onverbondenheid en vervreemding tussen bijvoorbeeld verschillende generaties kan deze realiteit geduid worden.
Liturgie is het geheel van de kerkdienst als praktijk waarin de gemeente haar omgang met God beoefent. De vorige paus, Benedictus, begint zijn boek over liturgie met een verwijzing naar het boek Exodus. Mozes vraagt de farao allereerst om het volk van God te laten uittrekken naar de woestijn om daar God te vereren. Later wordt deze vraag geradicaliseerd tot het vertrek van het volk om in een eigen land te leven. Beide doelen zijn echter niet met elkaar in tegenspraak, maar Benedictus wil ze in elkaars verlengde plaatsen. Echt leven heeft de liturgie als middelpunt (Vom Geist der Liturgie 2000/2013). Kennelijk is liturgie ook bedoeld om als middelpunt te fungeren van het heel diverse leven van mensen. Heel het leven, van geluk tot sterven, van genieten en ploeteren, van jong en oud, wordt in de liturgie in verband gebracht met het verhaal van Gods redding. Zoals het volk van God onder leiding van Mozes – ja van God zelf in wolk en vuur – uittrok naar een land van overvloed, zo viert de liturgie de bevrijding en het bevrijde leven. Maar dit bevrijde leven is niet automatisch ook een leven in verbondenheid aan God en elkaar. Daarover gaat liturgie dan ook: het hele gebroken leven, met een God die regelmatig als de Afwezige ervaren wordt en van Wie tegelijk soms glimpen worden opgevangen en genoten.
Dit derde onderdeel van de reis wordt intensief gedeeld met de voorganger – meestal de plaatselijke predikant – en degenen die meewerken in het vormgeven van de liturgie, en ook met de gemeente zelf. Belangrijk in deze fase is namelijk dat de wat meer algemene en abstracte lijnen uit de eerste fase, concreet worden ingezet en toegepast in de vormgeving van liturgie. Het zoeken naar verbinding met de Bron die alleen leven geeft is immers niet iets puur cognitiefs of rationeels. Het is een praktijk van het christelijk leven die als praktijk ook beleefd en op het spoor gekomen mag worden. In twee gemeenten hebben we hier inmiddels ervaring mee opgedaan. In een serie van zes kerkdiensten hebben we de meta-bezinning op het proces van zoeken naar verbinding gecombineerd met concrete vormen van verbinding. Eén van deze zes diensten was een Avondmaalsdienst waarin het ‘niet-oordelen’ als gebod van onze Heiland de eenheid aan de avondmaalstafel mag kleuren (Mt. 7: 1-5). Als inleiding op de serie fungeerde een dienst waarin de hemelse liturgie rond Gods troon (Openb. 4) centraal stond. De situatie van een bedreigde en kleine kerk in de tijd van Johannes’ ballingschap werd belicht vanuit het perspectief dat de apostel krijgt: door een open deur mag hij de overweldigende eredienst in de hemel meebeleven. Mee uitgenodigd om met Johannes mee te kijken, krijgen we zicht op de Almachtige op de troon. Deze, onze God, vormt in al zijn macht en majesteit de achtergrond bij alles wat er verder in de geschiedenis en in onze levens gebeurt. Vrijmoedig mogen we tot deze troon naderen (Romeinen 5: 1-11). De andere diensten belichtten telkens een ander gemeentebeeld uit het Nieuwe Testament (kudde, tempel, lichaam, bruid).
Het gevaar in deze fase is dat de typisch protestantse nadruk op de preek, en dan vooral in haar cognitieve en rationele kanten, de boventoon voert. Voorganger en gemeente kunnen zich hiervan bewust worden in de voorbereiding, in de manier waarop preek-nabesprekingen ingeleid en georganiseerd worden. Zulke nabesprekingen zijn bijvoorbeeld gebeurd in één gemeente door een korte instructie over het voeren van een geloofsgesprek. Het gaat niet om een discussie, maar over het delen van geloofservaringen rondom het thema van de dienst. Ook de liederen en muzikale begeleiding van de dienst probeerden we zó vorm te geven dat hier de aspecten van beleving, verstilling, lofprijzing en verootmoediging werkelijk beleefd en belichaamd werden.
In de vierde en laatste etappe komt het aan op een terugbuigen van de concrete ervaringen naar de grote lijn. Kerken in transitie zijn op zoek naar hun identiteit. Theologisch is deze identiteit slechts te vinden wanneer intensief en bewust wordt geput uit de Bron van Gods openbaring. Alleen dan niet als een automatisme, maar als een intensieve en ontdekkende zoektocht die verschillen aan het licht brengt, uithoudt, en in het licht van Gods genade plaatst. Tegelijkertijd zijn de condities van de laat-moderne samenleving vaak erg dominant. We vinden het lastig om ons te binden, om ons eigen ‘dikke ik’ te beteugelen, om dieper af te steken dan het gevoel dat een kerkdienst ‘leuk en aansprekend’ moet zijn.
Op dit punt kan een herontdekking van het begrip ‘praktijken’ ons helpen. De liturgie kan beschouwd worden als een kernpraktijk van het christelijk geloof. Martin Luther gaf in 1539 antwoord op de vraag wat ‘kerk’ is door te wijzen op ‘praktijken’: verkondiging van het Woord, doop, avondmaal, de bediening van het sleutelambt, de kerkelijke bevestiging van dit ambt (ordinatie), gebed, lofprijzing, catechese, en discipelschap.[3] Het zijn gezamenlijke daden waarin we verbonden zijn met elkaar en de traditie, waarin we participeren in Gods handelen in deze schepping. Zodoende (zo doende) worden wijzelf ook gevormd: mensen zijn immers niet alleen rationele wezens die door denkbeelden en overtuigingen veranderen, maar zeker ook (en allereerst) door wat wij doen en leren doen. Liturgie is zo’n christelijke praktijk. Toen we in het kader van zo’n lang gemeentetraject het avondmaal vierden van uit Mattheüs 7 (niet-oordelen), werd er wezenlijk iets toegevoegd aan de prediking doordat we met elkaar samen brood en wijn deelden als teken van het oordeel dat Christus droeg voor onze onbekeerlijkheid.
Het heilige gebeurt wel en niet. Dat blijkt wanneer we in concrete gemeenten liturgie gaan beleven en doordenken. Vier etappes of stappen zijn geen wondermiddel waarmee we Gods genade en toewending kunnen afdwingen. Ze zijn wel geleidende middelen, zoals christelijke praktijken dat altijd geweest zijn, waardoorheen God zijn aanwezigheid laat ervaren. Zo is de liturgie zelf in verandering, mede onder invloed van de cultuur en samenleving. Tegelijkertijd is liturgie een middel waardoor God zelf in deze gebroken werkelijkheid mensen verandert.
(Met medewerking van Hayo Wijma MLD en dr. H. Geertsema)
Dr. J.H.F. Schaeffer is universitair hoofddocent aan de TU Kampen, hoofd onderzoek van het Praktijkcentrum en redacteur van dit blad. Mailadres:
[1] Kontekstueel besteedde in 2012 (jrg. 27 nr. 2) ook aandacht aan de liturgie met artikelen van o.m. Gerrit Immink, Piet de Jong en Wim Dekker.
[2] Vgl. voor een recente update hiervan het themanummer Boekman 94 (voorjaar 2013) (www.boekman.nl).
[3] Vgl. Reinhard Hütter, ‘The Church. The Knowledge of the Triune God: Practices, Doctrine, Theology’. In: Buckley en Yeago (edd.), Knowing the Triune God. The Work of the Spirit in the Practices of the Church (Grand Rapids 2001), 23-47.
- Raadplegingen: 7124