37e jaargang nr. 8 (november 2023)
thema: De Heer, de leer en de goede sfeer
Gert de Goeijen
Tucht: vrucht of klucht?[1]
De oudere lezers van ons blad herinneren zich misschien nog wel het liedje van Benny Nijman (1951-2008): ‘Je hoeft me niet te zeggen hoe ik leven moet, ik hoef toch niet te leven zoals jij dat doet, ik kom niet aan het jouwe, jij komt niet aan het mijne, ik laat jou in je waarde, laat je mij dan in de mijne’.
Ik heb de indruk dat we in de meeste kerken ook zo met elkaar omgaan, want elkaar aanspreken op een ‘onchristelijke belijdenis of wandel’ (zoals de kerkorde van de Protestantse Kerk daar in Ord. 10-9-6 over spreekt) of op een ‘dwaling of schandelijke levenswandel’ (waar de Heidelbergse Catechismus het in zondag 31, vraag en antwoord 85 over heeft) wordt ervaren als lastig. Wat is nu een onchristelijke belijdenis, een schandelijke levenswandel of een dwaling? Er zijn tal van kerken en verschillende Bijbelinterpretaties! Wie durft te beweren het bij het rechte eind te hebben?
Moord of seksueel misbruik is een schandelijke levenswandel. Dat leeft breed in kerk en samenleving. Zo’n dader wordt al door justitie gestraft, waardoor de kerk formeel vaak geen tucht meer toepast of hoeft toe te passen.
Maar is eens per maand naar de kerk gaan, of samenwonen, of op zondag naar een voetbalwedstrijd gaan onchristelijk gedrag? Is gierigheid, of roken, of met Extinction Rebellion op de A12 gaan zitten een schandelijke levenswandel? Is het een dwaling als je in de schepping van zes dagen gelooft, of moeite hebt met de lichamelijke opstanding van Christus, of van mening bent dat niet alle mensen behouden worden?
Moet je om deze dingen terechtgewezen of (ernstig) vermaand of geschorst worden? Ofwel: ben je dan tuchtwaardig?
Als we elkaar aanspreken geeft dit nogal eens spanning, irritatie, of juist onmacht. Het gevolg kan zijn dat mensen naar een andere kerkelijke gemeente gaan of helemaal niet meer gaan. Verwoordt Benny Nijman met zijn liedje over het elkaar in onze waarde laten misschien meer ons kerkelijk doen en laten dan de Heidelbergse Catechismus dat in zondag 31 doet met het beeld van de sleutels van het Koninkrijk?
Sleutels
Het beeld van twee sleutels ontleent deze catechismus waarschijnlijk aan Mattheüs 16:19 en aan Openbaring 3:7. De eerste sleutel is de verkondiging van het evangelie. Die opent het koninkrijk der hemelen. Dat is de verkondiging van de gekruisigde en opgestane Christus. Wie in Hem gelooft is gered. En om ons bij Christus te bewaren, om te blijven leven onder zijn gezag, is er de tucht. Dat is die tweede sleutel en deze sleutel sluit het koninkrijk der hemelen voor diegenen die zich in leer of leven onchristelijk gedragen, dat wil zeggen: die dingen geloven of doen die niet in overeenstemming zijn met Christus.
De woorden van de Here Jezus tot Petrus hebben een iets andere focus (Mattheüs 16:19): Petrus krijgt sleutels in handen om te binden en te ontbinden. Die woorden ‘binden en ontbinden’ komen uit de traditie van het jodendom. Het gaat dan om leergezag, waardoor wordt aangegeven wat mensen wel of niet moeten geloven of moeten doen. Aan de uitspraken van de rabbijnen was men gebonden.
Arbiter
Ik denk dat hier een verbinding ligt met de ‘tucht’. Bij een conflict wordt soms een commissie ingeschakeld om te bemiddelen. Deze commissie mag een uitspraak doen die bindend is (arbitrage); alle partijen zijn aan die uitspraak gebonden (vergelijk het tv-programma De rijdende rechter). Een scheidsrechter wordt ook wel een arbiter genoemd, hij beslist.
Petrus is de arbiter van de kerk. Niet alleen Petrus, maar alle discipelen, want in Mattheüs 18:18 herhaalt de Here Jezus deze woorden voor alle discipelen. En de discipelen staan in het evangelie van Mattheüs symbool voor de gelovigen, voor de gemeente van Christus. De gemeente bezit de sleutels. In de gemeente wordt het evangelie verkondigd en in de gemeente wordt ook de tucht toegepast.
Dit laatste zegt de Heidelbergse Catechismus ook expliciet: de gemeente, of zij die door de gemeente daartoe zijn aangesteld (bijvoorbeeld de kerkenraad), bepaalt wie dwaalt in de leer of wie schandelijk gedrag vertoont.
Een arbiter heeft tot taak de voetbalwedstrijd zo plezierig mogelijk te laten verlopen. Hij wil zo weinig mogelijk fluiten, het liefst geen gele kaarten uitdelen, laat staan een rode om iemand het veld uit te sturen. Soms moet hij wel fluiten, want spelers gedragen zich soms schandelijk, ze overtreden de regels. Ook de KNVB kent tuchtmaatregelen.
Tucht is arbitrage. Met elkaar zijn wij arbiters. Met elkaar zijn wij geroepen als volgelingen van Christus op zondag en doordeweeks christelijk te wandelen in leer en leven en (wanneer nodig) elkaar te vermanen (de gele kaart) of zelfs te schorsen (de rode kaart). Dat doen we liever niet, maar soms kan het niet anders.
Rode kaart
In 1 Korinthe 5 geeft Paulus de rode kaart aan de man die slaapt met zijn stiefmoeder. Hij moet het speelveld verlaten, de gemeente uit, want dit is een behoorlijke overtreding. En de motivatie waarom deze man uit de gemeente verwijderd moet worden is opmerkelijk: in de naam van Jezus wordt deze man aan de satan overgeleverd! Vanuit het rijk van Christus wordt hij in het domein van de satan geplaatst (verzen 4 en 5a). Is Paulus hier onpastoraal, laat hij de zondaar aan zijn lot over in plaats van hem te helpen?
Als Paulus schrijft dat deze man in de naam van Jezus overgeleverd moet worden aan de satan, dan is dat in de hoop dat hij tot inkeer komt (vers 5b). Paulus hoopt dat dit buitensluiten uit de gemeente spoedig tot berouw mag leiden, want een leven met satan is geen leven. Hopelijk ontstaat er weer verlangen om God te dienen en zo behouden te worden van het oordeel. Dát beoogt Paulus ten diepste met deze kwaaddoener die de rode kaart kreeg.
Geen bemoeizucht
Tucht is Bijbels gezien dan ook geen bemoeizucht, maar behoudzucht. De bedoeling is dan ook geen uitsluiting, maar juist een handreiking om deze zuster of broeder te redden van zijn dwaalleer of schandelijk gedrag. Tucht kan wel pijnlijk zijn, zowel voor het gemeentelid als de gemeente. De rode kaart is hier dus bedoeld als tijdelijke uitsluiting. Het woord tucht komt van het Duitse ziehen, dat betekent trekken. Tucht is daarom niet bedoeld om iemand te laten vertrekken uit de gemeente, maar om iemand opnieuw te betrekken bij de gemeente. In Mattheüs 18:15-17 en in de Heidelbergse Catechismus (‘na herhaalde broederlijke vermaning’) lezen we dat de tucht begint met persoonlijke gesprekken onder vier ogen of zes ogen. Dat zal waarschijnlijk ook gebeurd zijn door de gemeenteleden van Korinthe, zij het zonder resultaat. Dan wordt de apostel Paulus om advies gevraagd, omdat er op dat moment in die pas begonnen gemeente van Korinthe nog geen kerkenraad was.
Speelveld
Maar dan blijft natuurlijk de vraag: Hoe ruim is het speelveld? Wat zijn nu precies overtredingen? Wanneer of voor wat fluiten we? Wanneer verdient iemand de rode kaart? Daarin verschillen de kerken. Een Oud Gereformeerde Gemeente is weer anders dan een Volle Evangelie Gemeente en Hervormd Den Ham is weer anders dan de Protestantse Gemeente Den Helder. En dan hebben we het nog niet eens over de wereldwijde Kerk van Christus. Zoals ieder huisgezin regels en afspraken kent, zo ook al die verschillende huisgezinnen van God. Wat de gemeenteleden bindt, is dat Jezus volgen oprechtheid en toewijding vraagt en we er niet met de pet naar gooien in ons leven. Jezus volgen is wel vrijwillig, maar niet vrijblijvend. Ben je een volgeling van Jezus, dan ontmoet je op het speelveld medevolgelingen: je komt in de gemeenschap van de Kerk. Ten diepste betekent dat dat je iets (of veel?) van de zeggenschap over je eigen leven uit handen geeft, want je gaat deel uit maken van de gemeenschap der heiligen. Tucht vooronderstelt dan ook het willen rekenen met deze gemeenschap, met deze medespelers. Niet alleen jij, maar ook broeders en zuster en vooral Jezus hebben ook iets (of veel?!) te zeggen over jouw leven met alles erop en eraan.
Gele kaarten
Dat het over ons hele leven gaat, blijkt wel. Wij denken bij tucht vaak aan seksuele zaken, maar Paulus deelt in 1 Korinthe 5:11 verschillende gele kaarten uit: aan de gierigaard (is dat iemand die wel drieduizend euro aan zijn vakantie besteedt, maar slechts een tientje over heeft voor de kerkbalans?), aan de lasteraar (is dat iemand die beweert dat alle vluchtelingen criminelen zijn? Of misschien een roddelaar?), aan de oplichter (is dat een beunhaas, een zwartwerker, een belastingontduiker?) en aan een dronkaard (is dat iemand die vroeg in de zondagochtend thuis komt van het stappen en niet meer de fut en de helderheid heeft om de ochtenddienst bij te wonen?).
Wat is tucht?
Horjus spreekt in zijn boekje over tucht als het zelfreinigend vermogen van de kerk. Ik vind dat wel een mooie uitdrukking, en in nabootsing van ‘verbeter de wereld en begin bij jezelf’ denk ik dan: reinig de kerk en begin bij jezelf!
Tucht is dan ook allereerst zelfkennis. Je hebt de handen vol aan je eigen overtredingen. Je weet van de rode kaart die jijzelf verdient. ‘Heer, wees mij zondaar genadig, want mijn leven is niet van mijzelf, maar van U.’
Tucht is bereid zijn met elkaar in gesprek gaan over wie Christus voor ons is en over onze vragen over de Bijbel en haar interpretatie (leer), en van daaruit hoe wij met ons geld omgaan, met onze seksualiteit, met ons werk, met onze eigenschappen als jaloezie, gemakzucht en egoïsme (leven).
Tucht is elkaar stimuleren bij Christus te blijven. De zondagse kerkgang hooghouden (een schouderklop: ‘Hé, fijn dat je vanavond in de kerk bent’), elkaar bemoedigen, naar catechisatie gaan, meeleven met en voorbede voor elkaar. Dat is elkaar trekken, betrekken bij Christus en de kerk.
Tucht is openstaan voor correctie, vermaning, advies van die broeder of zuster die het serieus met jou voorheeft. De bereidheid om echt te luisteren in dat gesprek onder vier of zes ogen (Mattheüs 18). Want wij kunnen inderdaad afdwalen, wegdwalen van Gods bedoelingen. Wees kritisch op jezelf, dat vraagt moed. Het mag best een beetje schuren, pittig zijn in de gemeente van Christus in een tijd waarin de zorg om de gemeenschap en verantwoordelijkheid voor elkaar verdwijnt.
Tucht is verlangen naar het werk van de Heilige Geest in jezelf, op zondag en doordeweeks. Opdat wij vrolijk tegen de zonde strijden en dankbaar leven uit de verlossing die Christus ons geschonken heeft. De rode kaart die Christus kreeg geeft ons speelruimte in ons leven. De rode kaart, dat is zijn bloed dat ons reinigt van al onze zonden: van al onze dwalingen, onchristelijke belijdenissen en van al ons schandelijk gedrag.
Zo kan volgens mij de tucht over leer en leven in onze tijd het beste geschieden, zonder dat het een klucht wordt. Ik geef het graag voor beter.
G. de Goeijen is predikant van de Hervormde Gemeente Den Ham en redacteur van Kontekstueel. Mailadres:
[1] De titel van mijn artikel heb ik enigszins ontleend aan Yme Horjus, Vrucht van de tucht. Discipelschap en discipline in de gemeente van Christus (Amsterdam: Buijten en Schipperheijn, 2022).
- Raadplegingen: 249