maart 2011 (25e jaargang nr. 4)
Ervaring als ongeloof?
Over Barth en Miskotte
E. van 't Slot
‘Vereerde leraar! Sinds ik mij diepgaand beziggehouden heb met uw Römerbrief heb ik sterk de behoefte u opmerkzaam te maken op het werk van Hermann Friedrich Kohlbrügge… Naar mijn mening is uw kritiek op alle theologie en uw leer aangaande het geloof al voorbereid in het woord van deze begenadigde mens.’ Zo begint, vrij vertaald, de brief waarmee K.H. Miskotte in 1924 contact zoekt met Karl Barth.
Het aardige is dat Barth zelf in 1922 ook een ontdekking had gedaan in deze richting: in het graafschap Bentheim had hij kennis gemaakt met een groep jonge predikanten, zogenaamde ‘Kohlbrüggianer’, en hij was blij verrast te ontdekken dat deze jonge mannen ‘hetzelfde zeggen als wij en via allerlei ondergrondse kanalen die mij nog verborgen zijn, bij hetzelfde punt terecht zijn gekomen.’
Miskotte suggereert dat de overeenkomst tussen Barth en Kohlbrugge – of diens volgelingen – ten eerste te maken heeft met het kritisch bevragen van alle theologie. Deze overeenkomst moet ik in dit artikel laten rusten, maar ze hangt samen met de tweede sterke parallel die Miskotte aanduidt: tussen wat Barth en Kohlbrugge zeggen over het geloof. Het is niet moeilijk te omschrijven waarin deze overeenkomst schuilt: zowel Kohlbrugge als Barth definieert ‘geloof’ in de eerste plaats negatief: geloof als een werkelijke band met God is altijd vooral dat wat ik niet hebben kan, wat ik niet nemen kan, wat ik zelfs niet in één of andere heiliging vast kan houden. Wat ik neem, of heb, of vasthoud – dat kan hooguit religie zijn. Maar geen geloof. Religie als eigendom moet altijd weer losgelaten en overwonnen worden. In dit artikel laat ik Kohlbrugge (misschien wel de kerkvader van dit blad?) grotendeels buiten beschouwing en richt ik me op de manier waarop Barth en Miskotte deze religiekritiek hebben uitgewerkt.
Religie als ongeloof
Het is overbekend dat Barth in zijn dogmatiek ‘religie’ definieert als ‘ongeloof’ en als ‘de bezigheid bij uitstek van de goddeloze mens’. Deze definitie roept ondanks haar bekendheid nog altijd bevreemding op, zeker bij mensen die gewend zijn ‘geloof’ en ‘religie’ als synoniemen te gebruiken. Het gaat hier in feite om een definitiekwestie – maar waarom maakt Barth de zaken hier zo nodeloos ingewikkeld? Wat is voor hem dan ‘religie’ en wat ‘geloof’? Waarom moet hier een onderscheid worden gemaakt? In de Nederlandse context heeft vooral Miskotte gestreden om Barths antwoorden op deze vragen helder over het voetlicht te krijgen:
De religie wil de Godsgedachte funderen, de Schrift weigert dat doorlopend; de religie neemt het roepen der mensen, het ‘verlangen naar God’ gewichtig, de Schrift getuigt daarentegen van een ‘roepen Gods’, onverwacht en overweldigend. Het eerste werkt bevestigend op de bewegingen van het geestelijk leven, het tweede veeleer storend.
Het is dus niet de verhevenheid van mijn eigen religieuze gerichtheid die de waarde van mijn leven bepaalt, voor God of voor mijzelf. Wat telt is slechts de God die zich ontfermt (Romeinen 9:16). Bevrijdend! Geloof weet van een God die beneden de mensen is neergedaald. Religie vraagt desondanks dat mensen boven zichzelf uitstijgen. Religie die zó functioneert, is ongeloof – en dit ongeloof zit diep in de mensen ingebakken. Een belangrijk punt voor Miskotte is ook dat religie de neiging heeft de wereld te mijden, de aardse werkelijkheid voorbij te lopen. De bijbelse openbaring daarentegen richt de gelovige juist op de schepping, op de geschiedenis en op het laatste woord van de bijbel: ‘Zie, Ik kom.’ De volheid van de schepping opent zich dus niet voor de religieuze ziel, maar voor wie gelooft. Voor Miskotte lijkt me dit inzicht ongelooflijk belangrijk. Later meer hierover.
Religie en geloofservaring
Wat betekent deze religiekritiek nu voor de vraag naar de verhouding tussen geloof en ervaring? Moet hiermee alle gerichtheid op geloofservaring, of op geestelijke verheffing, nu per definitie afgeserveerd worden als ‘ongeloof’? Nee; ik geloof niet dat voor Barth en Miskotte alle ‘geloofservaring’ hetzelfde is als wat zij bedoelen met ‘religie’. Beide theologen stellen zelf de vraag naar de ervaring ook; en ook zij leven van de ervaring. Wat zou ‘openbaring’ voor hen anders betekenen dan dat er iets ‘oplicht’, iets duidelijk wordt van de overkant, iets wat vervolgens ook inwerkt op hun leven? In een interview dat de oude Barth in 1968 voor de radio gaf, zei hij ook zoiets: ‘Ik heb in mijn lange leven de ervaring opgedaan dat ik, door te luisteren naar openbaring, vrij werd’.
Misschien moet zelfs Barth dus wel ‘bevindelijker’ gelezen worden dan vaak gebeurt! Ervaring, en de vraag naar ervaring, is zelfs voor hem niet hetzelfde als ongeloof. Dit wordt pas anders wanneer we ‘ervaring’ benaderen als een op zichzelf staand gegeven. Wanneer de verhevenheid van mijn ervaringen mijn houvast wordt, in plaats van de belofte die ik in de openbaring vernomen heb. Wanneer het vrije gevoel en de esthetische vervoering niet meer verbonden worden met de openbaring van een kruis. Wanneer mijn spiritualiteit en openstaan voor ‘het goddelijke’ voldoende zijn.
Met Barth en Miskotte in mijn achterhoofd kan ik slechts met de grootste scepsis kijken naar het gegeven dat anno 2011 ‘religie weer hot is’, of naar het kippenvel om de regenboog bij de begrafenis van Mulisch. Kun je daar theologisch ook maar iets mee beginnen? Brengt de Baäl ons ook maar een stap dichter bij de God en Vader van Christus Jezus? Het geloof in Hem mogen we niet beschouwen als een bijzondere uiting van een algemeen menselijk verschijnsel: religie. Want het menselijke hart is een afgodenfabriek.
Geloofservaring is, met andere woorden, resultaat van de openbaring. Theologisch gezien is het niet relevant welke spiritualiteit of welk verlangen naar God of welk gebrek daaraan er aan deze ervaring voorafgaat. Want in al die gemoedstoestanden op zichzelf is de genoemde afgodenfabriek aan het werk. Is verlangen naar God, of naar Godservaring, dan verkeerd? Welnee. De Psalmen zijn vol van een brandend verlangen naar de ervaring aangeraakt te worden door God! Maar het gaat daar wel altijd om een gericht verlangen, een verlangen waar een zekere kennis van God en van zijn daden aan voorafgaat, een verlangen dat antwoordt op openbaring.
Enige kritiek
Het is zeker mogelijk om terechte kanttekeningen te plaatsen bij Barths religiekritiek. Heel bondig geformuleerd zou je kunnen stellen dat er bij Barth zoveel nadruk valt op het sola gratia, dat het ten koste gaat van het sola fide. Gods beloften worden in de theologie dan zo massief verwerkt dat het bijna onbelangrijk lijkt te worden of deze beloften ook nog ervaren worden als rakend aan mijn leven. We moeten hier geen karikaturen van Barth schetsen, want natuurlijk vond hij dit laatste wel belangrijk. Maar we moeten denk ik ook eenvoudig toegeven dat hij dit punt niet helemaal goed rond heeft gekregen.
Deze kritiek op de onderschatting van het geloof wordt wat mij betreft wat verzacht doordat het evident is dat ook Barth en Miskotte teerden op geloofservaring. Dat religie ‘ongeloof’ is, heeft daar zelfs alles mee te maken. Juist theologen kunnen zich gemakkelijk verschuilen achter hun technisch-religieuze kennis, achter de prachtige theologieën waarmee zij kunnen schermen. Juist theologen zullen in de confrontatie met het Woord steeds weer ontmaskerd en bevrijd moeten worden. Dat is een ervaring – en in al het werk van Miskotte en Barth hoor ik die ervaring terug, en een zucht van verlichting.
Elkaar bevragen
Vooral Miskotte heeft een onmiskenbaar ‘bevindelijke’ inslag. De hypersensitieve Nederlander voelt zich regelmatig bijna verpletterd onder de indrukken en aanvechtingen die van overal op hem afkomen, en hij probeert die te verbinden met zijn geloof. Bijvoorbeeld in zijn brieven aan Barth beschrijft hij zijn worsteling om te midden van de verheven en zelfgenoegzame werkelijkheid om hem heen Gods stem te verstaan, zijn ongeloof te boven te komen en zijn roeping te gehoorzamen. Maar de ‘vereerde meester’ lijkt niet altijd onder de indruk van deze worstelingen. Kom je, vraagt hij, in al die gemoedstoestanden nu werkelijk tot God of kom je uiteindelijk slechts tot jezelf? Beide is mogelijk – en dus moet je geen van beide uitsluiten. Allesbepalend voor het antwoord is: wat voor opdracht heb je nu eigenlijk gehoord?
‘Ik voel, dus ik geloof?’ Ik hoor Karl Barth hier nuchter-kritische vragen stellen die we wat mij betreft te allen tijde moeten blijven stellen bij de bevindingen van onze geest. Aan de vruchten zal men de Geest kennen: wanneer mijn geloofservaring mij aanzet tot de meest wonderlijke capriolen of mij juist lekker rustig op mijn plekje laat blijven, mag de vraag gesteld worden: was het werkelijk de Geest die mij deze ervaring liet opdoen – of neemt mijn eigen geest misschien een loopje met me? Heb ik God wel goed begrepen toen ik Hem vernam, bijvoorbeeld onder een preek, bij het avondmaal, tijdens een gebedskring, een getuigend gesprek, een lofprijzings- of aanbiddingslied? Kan ik mijn zuster, die de preek saai vond, niks met het gezongen lied heeft, of afdwaalde tijdens het gebed, ook uitleggen wat ik dan precies vernomen heb? Zij ervoer Gods nabijheid weer op een ander moment, en door een andere tekst. Ik mag haar open vragen hoe het toch mogelijk is dat zij deze ervaring uitgerekend bij deze woorden opdeed – en mij laten beleren. Onze ervaringen zullen niet alleen ons eigen geloof mogen voeden.
Ik mag dus gerust uitzien naar momenten van ‘contact’, van echte religie of echte ervaring. En me verbazen over de totaal verschillende manieren waarop de Geest zijn weg blijkt te gaan, waaiend waarheen Hij wil. Ik denk zelfs dat goede theologie, en een goede preek, niets anders doen wil dan ruim baan te maken voor de openbaring, dat wil zeggen voor de werkelijk religieuze ervaring.
Intussen moet ik ook zeggen dat de liefde voor een bepaald lied kan slijten. Slijtvast is alleen Gods Woord. Dat Woord moet dus klinken, in zoveel mogelijk toonaarden, veel luider dan welk lied dan ook. Geloof en ervaring volgen dan vast en zeker op de voet, op velerlei wijze. Als ik voor deze schakeringen in de geloofservaring geen ruimte meer heb, als ik dat allemaal dichtsmeer met het woord ‘ongeloof’, dan mag ik mij gerust afvragen of ik zelf niet weer de ‘ongelovige’ ben geworden. ‘Het inzicht van vandaag is de gevangenis van morgen,’ zei Annemiek Schrijver onlangs op de radio. Barths inzichten zijn niet bedoeld om zo’n gevangenis te worden.
Een vouw in de theologie
De redactie vroeg me voor welk ‘front’ Barths religiekritiek nog altijd actueel zou kunnen zijn. Ik zou kunnen antwoorden: een evangelische belevingscultuur is het front. Of een weinig verplichtende spiritualiteit van het goede gevoel is het front. Maar het beste antwoord blijft toch: het front, dat ben je altijd zelf. Is mijn geloof niet te veel – religie geworden?
In Utrecht leerde professor H.W. de Knijff ons dat er met Barths Römerbrief een vouw door de theologiegeschiedenis loopt die niet meer gladgestreken kan worden. Sinds deze vouw kan iedere theoloog weten dat we uiterst kritisch moeten kijken naar elke theologische uitspraak waarin menselijke ervaring zomaar overloopt in God. God is in de hemel en jij, mens, bent op de aarde! Het lijkt me dat juist een echt gereformeerde theologie zich van deze vouw constant rekenschap moet geven. Kort-door-de-bocht-theologie kan nu echt niet meer. ‘Je bent een schepsel van God. Je mag er dus zijn. God heeft ons geschapen met gevoelens, dus gevoelens zijn goed.’ Enzovoorts. Welnee, zeg ik, dat kun je niet meer zeggen ‘zonder vouw’. Gevoelens zijn helemaal niet goed, tenminste niet vanzelf in een theologische zin. Slechts wanneer God zelf ze gebruikt, vertellen zij mij iets over wat ‘goed’ is – maar door die filter moet het wel heen.
Maar nu wil ik ook een stap verder zetten. Dezelfde uitspraken kunnen namelijk ook ‘met vouw’ klinken – en wel wanneer God mensen door zulke woorden in beweging zet, weg van de zelfvernietigingsdrang waar zij soms in zwelgen en van genade niet willen weten. Daarom moet ik dezelfde uitspraken soms ook volmondig beamen!
Ik denk dat zich hier weidse perspectieven openen voor de ervaring, voor het met alle vezels gericht zijn op de schepping. Vanuit de bijzondere ervaring met God, vanuit het sacramentele moment, vanuit ‘de vouw’ van kruis en sterven en opstaan – kan ik anders kijken, met een nieuwe ontvankelijkheid, naar de regenboog en naar een Mahlersymfonie. Misschien mag ik nu zelfs weer spreken over de sacramentaliteit van de schepping. Miskotte suggereert zoiets, en hij citeert Goethe en is ontroerd: ‘Über alle Gipfeln ist Ruh.’ Ik proef God in de verheven rust van de bergen. Prachtig, dat mag. Als ik maar weet: ‘de vouw’ komt eerst, en de vouw beslist!
Miskotte zag deze ‘vouw’ ook al door de preken van Kohlbrugge lopen. Er dolen daar veel gebroken en verslagen harten rond, en mensen die weten dat ze hun heiligheid niet in hun eigen ervaring moeten zoeken, maar slechts in Christus. Karl Barth vond die verslagenheid een donker en typisch Noord-Europees verschijnsel, onder de maat van het Evangelie. Zijn vraag aan Kohlbrugge is: waarom dan niet alle nadruk gelegd op het bevrijdende Woord? Laten we in Gods naam de vreugde zoeken! En de schepping eren.
Literatuur
K. Barth, KD I/2, 324-356, i.h.b. 327.
K. Barth, ‘Offenbarungsglaube ist liberal’, Gesamtausgabe IV/28, Gespräche 1964-1968, Zürich 1997, 543-551.
K. Barth / E. Thurneysen, Briefwechsel II, Zürich 1974, 112-113
C. van der Kooi, ‘Religion als Unglaube’, in: Karl Barth im europäischen Zeitgeschehen, Zürich 2010, 447-456
K.H. Miskotte, Verzameld Werk 2 (Karl Barth), i.h.b. 390-391, 403, 430-436; en 8 (Als de goden zwijgen), i.h.b. 59-61
J. Muis, Openbaring en interpretatie, Den Haag 1989, 118-129, 221-236
O. Noordmans, ‘De betekenis van Kohlbrügge voor de theologie van onze tijd’ (1925), in: Geestelijke Perspectieven, Amsterdam 1930, 24-35
A. de Reuver, ‘Karl Barth in het spoor van Kohlbrugge?’, in: Barth, Kohlbrugge, Miskotte, Kampen 1984, 37-50
E. van ’t Slot, Openbaringsnegativisme: Bonhoeffers kritiek op Barths actualistische geloofsbegrip, Zoetermeer 2010
Het tegoed van K.H. Miskotte, Zoetermeer 2006
Dr. Edward van ’t Slot is predikant (PKN) in Zwolle-Westenholte, mailadres: