Skip to main content

28e jaargang nr. 1 (sept. 2013)

God, brein en verantwoordelijkheid

W.H. Dekker
Bevrijd worden van het zelf
Het afgelopen jaar bezocht ik diverse keren een fysiotherapeut. Hij is gespecialiseerd in het werken met kinderen. Terwijl hij met mijn zoontje speelt, traint, werkt en soms ook argumenteert, kijk ik toe. De fysiotherapeut hecht veel waarde aan presentie van de ouders.

Dat zorgt voor continuïteit in de behandeling thuis. En hij kan de ouders informeren over de achtergrond van de dingen die geoefend en getraind moeten worden. De eerste keren was het vooral psychoeducatie. ‘Ik moet een relatie met hem opbouwen. Ik kan niet gelijk met hem gaan schrijven. Dat zou zijn weerstand verhogen en zijn angst vergroten.’ De laatste tijd klinken er andere begrippen: informatieverwerking, hypofyse, cortex en meer algemeen, het brein. Nu de relatie er is, is hij toe aan de hardware, zou hij zeggen. En zo pakt hij eclectisch een psycho-sociaal en fysiologisch instrumentarium bij elkaar, werkt er mee en prijst beide invalshoeken aan, zonder zich druk te maken om de spanningen tussen beide.

Wat zegt de populariteit van Swaab ons?
De populariteit van Wij zijn ons brein van Dick Swaab zie ik evenmin als een bekering van onze samenleving tot het fysicalisme of materialisme. De populariteit van een boek zegt niet direct iets over de opvattingen van een volk. Twintig jaar geleden was het De Celestijnse belofte van Redfield. Tien jaar geleden de bijbel in de nieuwe vertaling. De populariteit van een boek zegt wel iets over de belangstelling van een volk, en wellicht ook iets over de waan van de dag, maar om daar uitspraken aan te verbinden over de mensbeschouwing van een volk en verschuivingen daarin, is wat tekort door de bocht.
De vergelijking met De Celestijnse belofte is in dit verband misschien wel het aardigst. Redfields bestseller had een hoog New Age karakter. Het was, volgens Wikipedia, een mix van psychologie, spiritualiteit en een beetje filosofie. Een mens moet zich bewust worden van zichzelf en zijn omgeving. Dan komen er begrippen als balans, energie, afstemming, je droom waar durven maken, je bestemming vinden, awareness, aura enz.
Twintig jaar later legt Swaab ons uit dat ons gedrag zijn oorsprong vindt in onze hersenen. Je bestemming ligt opgeslagen in je brein. Het woord bestemming is hierbij niet zo op zijn plaats. Eerder je lot. Je bent je brein.
De taal van Redfield heeft de woordenschat van een generatie lezers, vooral dertigers in 1994, ongetwijfeld verrijkt en beïnvloed met begrippen als ‘ik ben mij bewust geworden van mijn droom en dat ik trouw ben aan mijzelf, als ik die realiseer’ of ‘ik heb het idee dat veel van mijn gedachten en acties begeleid worden’. De populariteit van Swaab zal ook dit effect hebben. Mensen verklaren nu hun handelen uit hun brein. Woorden als cortex, DNA, genen enz. vinden hun weg naar de taal van de straat.
Deze vergelijking met Redfield vind ik relativerend. Het is een mode of trend die ook weer overgaat. Natuurlijk, het laat wat achter, maar dat is meestal niet zo erg. Terugblikkend was Redfield een reactie op de kritische, individualistische en rationele maakbaarheidsopvattingen van de jaren tachtig. Nu lijkt er fascinatie te zijn voor de harde wetenschap. Wellicht een reactie op de zweverigheid van New Age en allerlei schilderachtige therapievormen. Juist omdat onze samenleving geen diep verankerde visie op het leven heeft, is er behoefte aan opinion leaders en rommelen wij, in de veelheid aan opinion leaders, maar wat bij elkaar. Net als mijn fysiotherapeut. Zonder ons al te veel om de waarheidsvraag te bekommeren. Marketing en een goede pen verleiden ons. Veel dieper zit onze toewijding niet.
En Swaab heeft een goede pen. Ik ben een absolute leek op het domein van de neuropsychologie, de biologie en geneeskunde. Maar Swaab slaagt er in om mij in te wijden en is daarbij ook nog onderhoudend. Natuurlijk, zijn ijdelheid is ergerniswekkend. En hij doet stellige uitspraken over de grenzen van zijn eigen vakgebied heen, die niet de indruk wekken dat wij hier te maken hebben met een echte intellectueel. Maar juist die ergernis geeft ook leesvreugde. IJdele leesvreugde. Want wat is er aangenamer dan Swaab, Maarten en al die andere deskundigen in de populaire media te kunnen betrappen op een foutje en jezelf zo superieur te weten.

Medicalisering
Hoewel ik het vermoeden heb dat deze bekering tot Swaab niet diep zit en ik de kans groot acht dat wij over tien jaar weer een spirituele of psychologische hit zullen hebben, is daarmee sociologisch bezien niet het laatste woord over Swaab en het Nederlandse volk gezegd. Swaab heeft met een op het biomedisch model gebaseerde publicatie over hersenen, geest en zelf een snaar geraakt. Sociologisch bezien past zijn boek in het proces van medicalisering. Medicalisering is een kritisch begrip. Met name in de jaren zestig en zeventig ontstond er in de medische sociologie een verzetsbeweging tegen de suprematie en ongebreidelde machtstoename van het medisch regime. Artsen waren geen kwakzalvers, maar pasten wetenschappelijk onderbouwde interventies toe. Diagnosticeren was in zekere zin wetenschappelijk onderzoek doen. Daarbij beschikte de medische wetenschap ook nog eens over een goede marketingstrategie, waarmee iedereen op de hoogte werd gehouden van de nieuw geboekte vooruitgang in de bestrijding van ziekte en dood en eventuele missers onder de tafel werden geveegd. Swaabs boek is hier een goed voorbeeld van.

De kritiek van sociologen en sociaal filosofen als Illich, Foucault, Nijhof en Achterhuis, was dat de medische wetenschap steeds meer invloed kreeg op alle domeinen van het leven en daarmee ideologische en religieuze trekken kreeg. Over artsen in hun witte jassen werd gesproken als de hogepriesters van de gezondheidscultus. Medici kenden zichzelf gezag toe op ethische, politieke, economische en ook religieuze vraagstukken en legitimeerden dat onder verwijzing naar medisch wetenschappelijk onderzoek. Swaab doet in zijn boek niet anders. Seksualiteit huist in het brein. Je bent homo, pedo, trans of hetero. Hetzelfde geldt voor religie, agressie enz. Daarmee trivialiseert Swaab voortdurend degenen die menen seksualiteit, religie of agressie als een moreel of psychologisch vraagstuk te moeten benaderen. De vraag is, volgens Swaab, niet of het goed is of fout, maar of het gezond is. En behandelbaar.

De kracht van de kritiek van Foucault, Illich en Achterhuis was en is dat zij de vingers legden bij de vereenzelviging van gezond leven en levenskunst. Als je Swaab leest huiver je voor de dagen waarin hersenonderzoek en DNA-onderzoek verdere prenatale toepassingen krijgen. Want stel dat je als heteroseksueel ouderpaar enkele weken na de conceptie ontdekt dat je een homoseksueel, autistisch of een oud-gereformeerd kind hebt verwekt? Wat moet je dan?

Protoprofessionalisering
Medisch sociologisch valt er nog meer te zeggen over de effecten van Swaab. Als gevolg van secularisatie is het leven een stuk korter van duur geworden. Een gemiddelde levensverwachting van achtenzeventig jaar is erg kort in vergelijking met de religieuze verwachting van eeuwig leven. Voor de geseculariseerde mens is de druk om uit dit leven te halen wat er in zit dus sterk toegenomen. Kwaliteit van leven, een typisch medische term, is daarbij urgent geworden. Niet-medici plaatsen medici, vanuit hun zorg om hun tijdelijke leven, op een troon. Dat de gezondheidszorg een gezondheidscultus is geworden, is niet alleen het gevolg van zelfoverschatting door medici, maar ook het gevolg van het gedweep van gelovigen. Wie Swaab leest komt niet alleen onder de indruk van de voortgang van de medische wetenschap, maar onderwerpt zich daarbij ook aan zijn gezag. Het is ongekend wat wij allemaal bereid zijn te doen als wij ons toevertrouwen aan artsen: wij laten ons betasten, wij kleden ons uit, wij laten ons doorverwijzen, wij eten wat zij zeggen. Daarbij integreren wij de medische taal in onze eigen taal en daarmee in onze werkelijkheidsbeleving. Tot in ons zelfbeeld toe. Dan bezien wij onszelf en anderen door de bril van de medische wetenschap. Die taal is natuurlijk verre van eenduidig. Als Swaab’s medische taal doordringt tot de protoprofessionalisering (de leek die zich het taalveld van de professional toe-eigent), bezien anorectische patiënten zichzelf voortaan als mensen met een ziekte in de hypothalamus. Met alle gevolgen voor de behandeling, de hulp die gezocht wordt en het zelfbeeld: ik ben niet mentaal ziek, ik heb een zieke hypothalamus. Zoals anderen zich volledig uitleverden en leveren aan new age goeroes en alles als mentaal of spiritueel symptoom zagen.

Nog los van de vraag of Swaab dichterbij de waarheid staat dan psychologen, new age levensadviseurs of medici met een andere benadering, de hype van Swaab wijst op de diepgewortelde neiging van ons, westerse, geseculariseerde mensen om ons uit te leveren aan deskundigen die zeggen te waken over ons korte leven. Tot in ons zelfbeeld toe. Mondigheid is relatief.

Vrijheid
Het bijzondere van Swaabs boek is dat hij zo populair is geworden, ondanks het feit dat hij zulke vergaande uitspraken doet over de menselijke vrijheid. Sociologisch bezien is dat opmerkelijk. De afgelopen weken heb ik wat zitten lezen in The secular age van C. Taylor en gestudeerd in A. Giddens' sociologische analyse van onze cultuur. In Taylors weergave van het proces van onttovering valt op hoezeer dit gelijk opgaat met de opkomst van het subject en het individu. De bevrijding van het individu uit de kluisters van de traditie en het traditionele wereldbeeld, heeft tot gevolg dat het subject niet langer gericht is op zijn taak en bestemming, maar het leven zelf ter hand neemt. Tijd is niet langer Gods tijd, maar wordt mijn toekomst. De opkomst van de natuurwetenschap, inclusief de medische wetenschap, stelt de mens in staat die toekomst naar zijn hand te zetten. Als vanzelf brokkelt hiermee de openheid voor transcendentie af. Geloof is een keuze geworden. Secularisatie en een toename van autonomie lijken nauw met elkaar verbonden te zijn. De socioloog A. Giddens laat in Modernity and self-identity (1991) zien hoezeer de laat moderne samenleving het individu in staat stelt het leven op te vatten als een project waarbij hij zijn eigen identiteit zelf reflexief vorm kan geven. Wij vinden onszelf voortdurend opnieuw uit. Die reflectie (wie ben ik, wie wil ik zijn, wat voel ik hierbij, wat verlang ik enz.) heeft door het gebrek aan traditie, religie of algemeen geldige ideologie, uiteindelijk alleen de eigen authenticiteit als referentiepunt. De reflectie is ‘self-referential’, zoals Giddens dat noemt.
Bij Swaab wordt dat zelf terug gebracht tot een klompje hersenen. Descartes zelfbevestigende uitspraak, 'ik denk dus ik ben', wordt bij Swaab 'er is breinactiviteit'. Dat Swaabs redenering niet altijd zo sterk is, is in dit artikel niet aan de orde. Maar hoe kan het dat zijn boek serieus genomen wordt in een cultuur die, volgens Giddens en Taylor, gekenmerkt wordt door autonomie en zelf-referentiële reflectie?

Heel vreemd is dat niet. Toen ik Wij zijn ons brein las, viel mij de parallel met allerlei structuralistische en postmoderne maatschappijanalyses op, waarin het bestaan van het subject ontkend wordt. Veel van Foucaults analyses van vertogen over ziekte, straf, waanzin en seksualiteit hebben ook ten doel aan te tonen dan wij niet zelf denken en handelen, maar dat het subject zichzelf verstaat in de taal die de cultuur hem aanreikt. Ons besef van normaliteit, gezondheid en onze seksuele beleving is niet persoonlijk, maar wordt ontleend aan het vertoog dat de cultuur ons door wetenschap, media, markt en politiek aanreikt. Ik praat teevee, zoals Benno Barnard een vrouw van honderd in het jaar 2000 in één van zijn toneelstukken liet zeggen. Hoezo 'ik'?
Zoals Swaab de mens zijn vrijheid en zelfbepaling ontneemt met zijn analyse van de hersenen, zo doen tal van sociaal wetenschappers dat met hun analyse van taal en discourse. Freud deed dat met het onderbewuste. En sommige predikanten doen dat met bepaalde vormen van voorzienigheidsgeloof.

Existentiële vragen
Swaab is dus niet de enige die moderne autonome individuen hun vrijheid ontzegt. Maar dat verklaart nog niet waarom deze theorieën zo aantrekkelijk of verleidelijk zijn. Giddens zegt hier zinnige dingen over, die aansluiten op wat ik al over protoprofessionalisering heb gezegd: de neiging van mensen om zich uit te leveren aan het medisch of therapeutisch regime.
Mijn identiteit en mijn leven vormen een project dat ik zelf-referentieel vorm moet geven. Dit houdt ook in, dat ik het kan doen mislukken of dat het kan mislukken door de risicosamenleving waar ik deel van uit maak. Vrijheid en angst, tot bestaansangst toe, sluiten elkaar niet uit, maar veronderstellen elkaar. Giddens laat zien hoe mensen daarom veiligheid zoeken in routines en leefstijlen die aangereikt worden door deskundigen of belangrijke anderen. Protoprofessionalisering helpt om in een zee van mogelijkheden en keuzevrijheid de keuze enigszins te beperken. Anders ga je onder. Daarbij geloof ik niet dat mensen zich volledig uitleveren. Er wordt tamelijk willekeurig geshopt. Redfield en Swaab worden makkelijk gecombineerd. Maar het bevrijdt de moderne mens van keuzestress.

Het laat wel zien dat de moderne mens verlegen is met zijn vrijheid. Giddens is op dat punt in zijn analyse ook verrassend eerlijk. De zelfreferentiële reflectie heeft uiteindelijk geen antwoord op existentiële levensvragen. Het ‘waarom ben ik en waarom is de ander er’ kun je niet of nauwelijks zelfreferentiëel beantwoorden. En dan nog de vragen naar je bestemming, het goede en het zinvolle.  Slachtoffer zijn van je eigen hersens, taalspelen, de voorzienigheid of het kapitalistisch systeem is dan aantrekkelijker of lichter te verdragen dan dat je zelf verantwoordelijk bent. Het kan bevrijdend zijn om te zeggen dat je er niet zelf voor hebt gekozen dat je weinig empathische gevoelens hebt (autistisch brein), seksuele gevoelens hebt bij kinderen (pedobrein) enz. Zelfreferentiële reflectie maakt verantwoordelijk. Breinreferentiële reflectie ontschuldigt. Nieuw is dit overigens niet. Augustinus kende dezelfde verleiding:

Nog was ik ervan overtuigd

dat niet wij het zijn die zondigen.

Nee, een of andere, ik weet niet welke, natuur was het die in ons zondigde.

Het streelde mijn trots

om zonder schuld te zijn,

en wanneer ik iets kwaads had bedreven, hoefde ik niet te bekennen

dat ik dat gedaan had,

zodat U mijn ziel zou kunnen genezen,

omdat zij gezondigd had tegen U.1


De populariteit van Wij zijn ons brein is daarmee een symptoom van de moeite van onze cultuur in de omgang met existentiële vragen en verantwoordelijkheid. Het aardige van de christelijke gemeente is dat daar existentiële vragen beantwoord worden met een levenskunst die gekenmerkt wordt door een balans tussen vrijheid en je toevertrouwen, verantwoordelijkheid nemen en je laten dragen. De opgave nu is dat daarin de feitelijke uitkomsten van het hersenonderzoek van Swaab nog wel verdisconteerd moeten worden.

Wim H. Dekker is docent sociologie aan de Christelijke Hogeschool Ede. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

1 N.a.v. Augustinus, Confessiones V, x, 18. Uit: Bidden met Augustinus in de vroege kerk, Dr. M.A. van Willigen, Heerenveen, 2012, blz. 187 – 189.