Skip to main content

28e jaargang nr. 3 (jan. 2014)

Bijbelstudie

E. van ’t Slot

De Grieken weten er niks van
Handelingen 17:30

Wanneer een groep gymnasiumleerlingen in Athene is geweest, is de kans groot dat ze in Nederland uit de toerbus stappen met allemaal T-shirts aan met daarop de uitspraak van Sokrates: ‘Eén ding weet ik: dat ik niets weet.’ Een mooi souvenir. Maar een 17-jarige gymnasiast die zo’n T-shirt draagt, straalt wel wat anders uit dan een filosoof die na jarenlang worstelen zo’n verzuchting slaakt.
Het is het verschil tussen niet-weten als misschien wat goedkope veronderstelling en niet-weten als duur bevochten resultaat. Dat verschil speelt ook een rol in Paulus’ ontmoeting met de Atheense filosofen van zijn tijd. Lukas schrijft: ‘Alle Atheners en de vreemdelingen die er wonen hebben voor haast niets anders tijd dan voor het uitwisselen van de nieuwste ideeën.’ En er was in die tijd van alles te koop. Er kwamen Egyptenaren in Athene, die vertelden over hun godin Isis. Machtig interessant allemaal. En dan waren er mensen uit Perzië, die ook een nieuwe godsdienst hadden, met ene Mithras in het middelpunt. Bevrijdende rituelen: helemaal zo gek nog niet. En er waren natuurlijk de ‘gewone’ Epikureeërs en de Stoïcijnen, die met Paulus in discussie gingen. Maar de basis van die discussie moest wel helder zijn. Ze moest zo ongeveer overeenkomen met de conclusie van Sokrates: ‘Jij, beste Joodse vreemdeling, kunt natuurlijk geen dingen weten die wij niet weten. Jij weet net zomin iets als wij. Als we het daarover eens zijn, hebben we een gesprek. Dan kunnen we praten over hoe we verder tegen het leven en zijn vragen aankijken.’ Niet-weten als veronderstelling.
Paulus had staan preken op de markt. ‘Hé,’ zeiden de Atheners, ‘wat horen we daar? Weer eens wat nieuws, een andere mening! Zo te zien is daar een Joodse man, maar dan eentje die weer net wat anders zegt dan de andere Joden. Hij heeft het over Jezus en over Anastasis, Opstanding – die kenden we nog niet. Aardig! Vreemde goden – Paulus, kom jij eens met ons mee, naar de Areopagus, dan kunnen we daar rustig aanhoren wat jij ons voor boeiends te vertellen hebt.’

God: onbekend
Kan Paulus met de veronderstelling van deze Grieken – één ding weet ik: dat ik niets weet – uit de voeten? Het lijkt er zeker op. Als we niets zeker weten, hebben we dus ook niet zoveel in handen om bij aan te knopen. Sterker nog: misschien moeten we eerst maar eens een paar ‘aanknopingspunten’ ontmaskeren en misverstanden uit de weg ruimen… ‘Toen ik door jullie stad wandelde, Atheense mannen, heb ik kunnen vaststellen dat jullie zeer godsdienstige mensen zijn. Ik ben zelfs een altaar voor een onbekende god tegengekomen!’
Ja: Paulus hoefde niet naar Athene om er de gòdsdienst te brengen, want die was er al lang en breed. Alles was afgedekt. Alle mogelijke en onmogelijke goden werden tevreden gehouden.
Een altaar ‘voor een onbekende god’ – nu, zegt Paulus: dat woord ‘onbekend, agnoostos’, dat klopt wel. In de loop van zijn preek herhaalt hij het woord een paar keer. Dat weten jullie dus: dat je het laatste woord met betrekking tot God – nìet kent. Terecht. Alles hier wijst erop dat het jullie volslagen agnoostos is! Vanaf de plek waar Paulus stond, had hij ruim zicht op de prachtige beelden en tempelcomplexen op de Akropolis. Wereldberoemd en ongeëvenaard. Maar Paulus ergert zich er alleen maar aan. Juist aan zulke tempels, beelden en altaren kun je wel zien dat God jullie onbekend is. Hoe kun je anno nu nog denken dat God met zulke tempels en beelden gediend is? Denk je werkelijk, dat God, die hemel en aarde gemaakt heeft en de hele schepping onderhoudt, dat Hij jullie tempels en beelden, jullie gissen en tasten en afdekken nodig heeft? God zorgt voor iedereen, hij laat het regenen over goeden en kwaden, over Joden en heidenen, over hen die Hem kennen en hen die Hem niet kennen – want God heeft alle mensen uit Adam geschapen en alle volken zouden dus iets van Hem kunnen weten. ‘In Hem leven en bewegen en zijn wij, ook wij zijn van zijn geslacht.’ Maar hier in Athene kun je wel zien hoe dat sinds Adam met de verschillende volken gegaan is. Ze zijn alleen maar razendsnel verdwaald! Al jullie godsdienstigheid bewijst, dat jullie God nìet kennen. God heeft die godsdienstigheid niet nodig. Misschien staan die godsdienstigheid, die mooie beelden en ideeën, Hem alleen maar in de weg. Weg ermee: wij weten niets!
Heftig misschien, maar ik denk dat er tot zo ver nog niet veel aan de hand was voor de toehoorders van Paulus. Inderdaad: als je niets weet, moet je ook radicaal zijn. Er bestond ook vóór Paulus’ komst al godsdienstkritiek genoeg, daar op de Areopagus. Maar kun je ook verder komen dan het altijd maar niet te weten? Verder dan een heleboel verschillende en interessante ideeën? Jullie denken misschien, dat ik een andere, een onbekende god tussen al jullie goden kom brengen, hoor ik Paulus zeggen, een idee naast jullie ideeën – maar vergeet het maar. Om al die aardige en interessante meningen samen te vatten, gebruikt Paulus maar één woord: ‘onwetendheid, agnoia’. Op basis van je zoekwerk en godsdienstigheid is dit waar je uitkomt: bij de god agnoostos. En zelfs de grootste agnost buigt voor zijn altaar. Niet-weten als veronderstelling. Een god die je eigenwaarde wonderlijk beschermt.
Maar nu komt Paulus’ eigenlijke boodschap. Geen idee, geen brainwave, maar een boodschap. Een gebeurtenis. Iets wat hij heeft meegemaakt.

Voorbij
God ziet eraan voorbij’, zegt hij. Dat is het zinnetje waarmee alles aan het schuiven komt. Dat zoeken, dat tasten, al die onwetendheid waarmee je God nooit vindt, waarmee je Hem zelfs praktisch van je afduwt, dat is nu voorbij. Gòd gaat eraan voorbij. Wij zoeken God, of juist niet, maar we vinden Hem nooit. Maar vandaag zeg ik jullie: Hij heeft ons gevonden. ‘Hij zei: je had geen gelijk / maar dat is nu voorbij.’
Er is een man gekomen, zegt Paulus. Gòd heeft een man uitgekozen om een einde te maken aan de in-zichzelf-gekeerdheid van deze onwetende en onrechtvaardige wereld. Als bewijs heeft Hij die man opgewekt uit de dood. God gaat genadig, en krachtig, aan jullie onwetendheid voorbij. God handelt niet via interessante ideeën, maar via een gebeurtenis die inbreekt in levens van mensen die er niets van terecht brengen, die niets weten, die radicaal aan wie Hij werkelijk is voorbij leven. Er is een goddelijke invasie gaande. God zet je leven ondersteboven. Alle vrijblijvendheid is eraf: hier mòet je iets mee. Vanaf nu weten jullie ervan.

Ook ik tastte mis
Is dit nu overtuigend, wat Paulus hier neerzet? Zeker niet. Peil de reacties maar eens. Het verweer is sterk. God moet onbekend blijven.
Het wordt misschien anders bij de enkeling die opmerkt dat Paulus hier niet de betweter uithangt die zegt iets te weten, iets te hebben ontdekt, iets wat hij eigenlijk altijd al wel wist, iets wat altijd al in zijn veronderstellingen zat ingebakken: Paulus hangt niet de filosoof uit die, opererend op de basis van het niet-weten, toch ineens tot de meest onmogelijke conclusies komt: zijn niet-weten, zijn godsdienstkritiek, is bevinding. Ze vormen niet zijn grote onwankelbare vooronderstelling, maar ze zijn het resultaat van een gevecht. God ging het gevecht met mij aan. En Hij gaat, nu ik deze woorden spreek, met het goddelijk geweld van de Geest het gevecht aan met jullie, mijn toehoorders!
Paulus zegt niet: ìk heb een antwoord gevonden, dat beter is dan jullie antwoorden. Hij legt niet alleen maar de nadruk op alles wat die Grieken niet zouden weten en hij als geboren Jood wel. Hij draagt de littekens er nog van: dat hij het ook niet wist en dat de Onbekende hem opzocht. Ook hij moest hardhandig de juiste weg op worden geslagen, want met zijn eigen veronderstellingen raasde hij ook een andere kant op. Ook al zitten we er allemaal steeds weer faliekant naast, hoor ik Paulus zeggen, het antwoord heeft ons gevonden, God heeft voorbijgezien aan onze onwetendheid en toch Jezus uitgekozen en opgewekt. En nu dat gebeurd is, zie ik hoe weinig ik wist. Niet-weten als resultaat. ‘Hoe blind vanuit zichzelve is het menselijk gezicht.’
Nu is de vraag: heb ik er als toehoorder ook blauwe plekken voor over? Kan ik het ook over mijn hart verkrijgen om voorbij te zien aan alles wat me eigen en heilig was, steeds weer voorbij te zien aan al mijn eigen zoeken en tasten en worstelen, aan alle dierbaarheden die misschien maar bar weinig met de Bijbel, met de God van Israël, met de Vader van Jezus Christus te maken hebben – voorbij te zien aan alles waaraan God voorbij ziet, los te laten wat blijkbaar losgelaten moet worden – misschien om het later, op onverwachte manieren, weer terug te krijgen (Lukas 18:30)?

Hoop moet je aandurven
Maar dan nog heeft Paulus niet veel ‘succes’ met zijn toespraak. Voor ‘effectieve’ missionaire strategieën hoef je dit Bijbelgedeelte niet op te slaan. De meeste Atheners halen hun schouders op, of ze gaan snel uit de weg, want ze vinden toch wel dat die Paulus ze erg dicht op de huid zit. Nog anderen gebruiken hun machtigste wapen: ze spotten met de rare ideeën van die Paulus. ‘Een man opgestaan uit de dood! Je bedoelt dat van Anastasis dus letterlijk! Ha! Laat naar je kijken, man!’ ‘Voor de Grieken een dwaasheid’ – ja, zeg dat wel.
Paulus zegt: Jezus is opgestaan, en zo heeft God bewezen dat Jezus eens rechtvaardig over de wereld zal oordelen. De meeste Grieken die daar voor Paulus zaten, geloofden daar niet in. Gerechtigheid, zeiden zij, bestaat niet. Hoop er maar niet op, want dan word je alleen maar teleurgesteld. Het lot is grillig. Que sera, sera. Het heeft niet veel zin daar emotioneel over te doen. Integendeel, ‘Stoïcijns’ is beter.
En dan staat Paulus daar, met zijn boodschap: op een dag zal er recht worden gedaan, en dat zal ons raken, zo zeker als Jezus is opgestaan.
Dat werd de Grieken te veel. Zij waren bang voor de hoop. Dat was ze veel te emotioneel. Te ingrijpend. En ze spotten maar wat met die Paulus, die zomaar gelooft in een God die naar mensen omziet en die iemand uit de dood heeft opgewekt.
Eén ding weet ik.’ Als je vandaag Athene bezoekt, kun je pasklare T-shirts kopen met die tekst erop. Maar je kunt tussen de ruïnes van vastgelopen mensenwegen ook de preek van Paulus lezen: die staat op een plakkaat dat, niet te ontwijken, bevestigd is aan de Areopagus. ‘Eén ding weet ik: Jezus Christus, de Opgestane.’ De preek is gebleven, gebeiteld in steen.

Dr. Edward van ’t Slot is predikant (PKN) te Zwolle. Daarnaast bereidt hij zich aan de RUG voor op het bijzonder hoogleraarschap namens de Confessionele Vereniging.

Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.