Skip to main content

28e jaargang nr. 4 (maart 2014)
thema: Hoe (on)gelovig is de kerkganger?

W.M. Dekker
Luther over geloof en aanvechting

Voor Luther hangen geloof en aanvechting ten nauwste met elkaar samen. Alleen in en door de aanvechting ontvangt het geloof zijn eigen profiel en zekerheid. “Door te leven, te sterven en verdoemd te worden krijgen we kennis van God”, zei hij, “niet door te redeneren, te lezen of te speculeren.” Kunnen wij van Luther leren in onze tijd waarin het geloof, ook voor kerkgangers, niet vanzelfsprekend is? Of bedoelt Luther met aanvechting iets dat wij juist niet herkennen?

Nu de secularisatie – niet alleen in de zin van ontkerkelijking, maar ook in de zin van een verminderd besef van God als eigen werkelijkheid – in Nederland voortschrijdt, lijkt het soms alsof er twee soorten christenen overblijven. Aan de ene kant vatten velen het geloof op als een vorm van humanisme. Dit humanistische christendom heeft het bestaan van God als zelfstandige werkelijkheid onafhankelijk van de menselijke geest opgegeven en is in die zin atheïstisch. Enkele theologen en predikanten bekennen zich openlijk tot dit type christendom, waarin het geloof staat voor het vasthouden aan bepaalde waarden en idealen, waarvan de liefde tot de naaste en de hoop op een betere wereld de belangrijkste zijn.

Aan de andere kant is er een zelfbewust christendom, dat antimoderne trekken vertoont. Het bestaan en de aanwezigheid van God worden door deze groep niet geproblematiseerd, maar hooguit verdedigd tegen andersdenkenden. In de mate waarin dit geloof niet meer zelfkritisch is, wordt het fundamentalistisch. Het wenst niet meer aangesproken te worden op de kritiek van de Verlichting, het eist het recht op om eenvoudig uit te gaan van het bestaan van God en wil vooral van Hem getuigen. Plantinga en Hauerwas, hoe verschillend ook, slaan op dit punt de handen ineen. Gelovigen die zich hierdoor aangesproken weten, voelen zich bewust of onbewust de laatste getrouwen van Sion en wensen dan ook geenszins als hele of halve ongelovigen aangesproken te worden. Ze verlangen veeleer naar toerusting om nog beter als gelovigen present te zijn in de wereld.

Dit nummer van Kontekstueel gaat uit van de hypothese dat dit onvoldoende recht doet aan onze context. Is het niet zo dat we juist in onze seculiere tijd beseffen dat het geloof een geschenk van God is en alleen ‘bij de gratie Gods’ bestaan en voortbestaan kan? Het antwoord op deze vraag lijkt met een eenvoudig ‘ja’ te beantwoorden, maar is dat naar mijn idee niet. Wanneer de gemeente aangesproken wordt als halve of hele ongelovigen, roept dit meestal geen herkenning op, maar eerder ergernis of ook wel wantrouwen. ‘Wij zijn juist níet de mensen die het niet meer geloven!’, roept men je dan toe. Humanistisch of fundamentalistisch, dat lijkt de spagaat te worden waarin de christenheid zich naar de toekomst beweegt.

Een heel belangrijke zieke

De vraag of we van Luther iets kunnen leren in deze situatie is niet zomaar positief te beantwoorden. Luther sluit mijns inziens juist niet aan bij onze context. Hij is niet humanistisch, maar ook zeker niet fundamentalistisch. “Luther is een voor de kerk heel belangrijke zieke”, zo formuleerde Kierkegaard op zijn onnavolgbaar paradoxale wijze heel precies de betekenis van de reformator. Wat de humanist en de fundamentalist verbindt, is een zekere vorm van rationalisme en zelfverzekerdheid. Beide ontbreken bij Luther ten enenmale. Luther was ‘een zieke’, maar juist zo was hij rijp om op een nieuwe wijze God te ervaren en het evangelie te vertolken. Luther leed medisch gezien vermoedelijk aan manische depressiviteit, had een verstoorde verhouding tot zijn vader, een angst voor God die tegenwoordig ook door de dominees van de Gereformeerde Gemeenten als ziekelijk beschouwd zou worden en een ontembare lust zichzelf voor God te bewijzen, te rechtvaardigen. Hij was een platte boer – “Ik vreet als een Boheem en ik zuip als een Duitser, God zij geloofd!” – en een diepe mystieke geest. Hij trok zijn onderscheiding van Wet en Evangelie gevaarlijk ver door, tot in Gods wezen. Wie kan leven met een God voor wie hij vluchten moet – naar God?

Luther was een zieke. En als wij, christenen of niet, iets niet willen zijn in onze tijd, dan is het wel: ziek. Zieken zullen, moeten en kunnen genezen worden. Daar zullen wij aan werken. Pillen en praten, het maakt niet uit, maar wij laten ons er niet onder krijgen. En geloven kan alleen het einde van de ziekte zijn, maar geloven áls zieke, dat is al te gek. Geloven is juist het beste dat je voor je gezondheid doen kan!

Toch is dit misschien wat onze ervaring van God in de weg staat. Wie gezond is, heeft geen dokter nodig. Wie Luther leest, wordt eraan herinnert wie volgens de Evangeliën wisten wie Jezus werkelijk was. Dat waren in de eerste plaats de demonen. Het is de onreine geest die uitroept “Ik weet wie U bent, de Heilige van God!” – terwijl de Farizeeën en Schriftgeleerden, de schare en zelfs de discipelen niet weten wie Jezus is. Het is de zieke van Gadara, het ‘Legioen’, dat Jezus herkent als Arts aller zielen. Zo’n zieke is in Luther aan de kerk geschonken. Daarom zag hij dieper dan anderen. En daarom horen wij hem liever niet.

Theologie van de ervaring

Luther is vanuit zijn eigen ervaringen tot een theologie gekomen waar het woord ‘existentieel’ eigenlijk nog te zwak voor is. Een van de tegoeden in zijn denken ligt daarin dat hij niet alleen kon zeggen ‘het Woord is onze theologie’ en zelfs niet alleen ‘het Kruis is onze theologie’, maar ook ‘de ervaring is onze theologie’. Woord, kruis en ervaring zijn voor Luther geen alternatieven, maar liggen in elkaar geweven. Daarom loopt er van Luther niet alleen een lijn naar de Woord-theologie van Karl Barth, maar ook naar de moderne, door piëtisme en romantiek gestempelde theologie van Schleiermacher. Luther biedt een theologie voorbij de breuk tussen Woord en ervaring. Dat heeft ook te maken met de mystiek, die misschien van het begin (de ontdekking van Tauler en de Theologia Deutsch) tot het einde de kern van Luthers denken uitmaakt. Het maakt in ieder geval dat zijn theologie niet beschreven kan worden langs de traditionele dogmatische loci van godsleer, scheppingsleer, christologie. Zij kan beter gepresenteerd worden als reeks van paradoxen en spanningen: het conflict tussen theologie en filosofie, de rivaliteit tussen Schrift en traditie, het alternatief van kruis of zelfbepaling, de doorbraak van de verborgen naar de openbare God, de spanningen tussen Gods linker- en rechterhand en tussen wet en evangelie, de identiteit van zondaar en rechtvaardige tegelijk, de dialectiek van vrijheid en gebondenheid, de strijd tussen de ware en de valse kerk. De werkelijkheid is zelf spanningsvol, is zelf een strijd om wat werkelijk is, en daarom kan God niet netjes uit de doeken gedaan worden, niet apologetisch verdedigd worden en ook niet humaan ter zijde geschoven. Met God kun je alleen maar leven en sterven.

De ervaring van de aanvechting

Hoe word je een theoloog – niet in de moderne zin van de ‘specialist in godgeleerdheid’, maar in de premoderne betekenis van ‘iemand die God kent’? De methode die Luther aanbeveelt als antwoord op die vraag is die van ‘gebed, meditatie en aanvechting’. Luther sluit hier aan bij én wijkt af van de traditie voor hem. In de middeleeuwen was de volgorde: ‘meditatie, gebed, contemplatie’. Luther verandert dus niet alleen de volgorde van gebed en meditatie, maar stelt ook de aanvechting in plaats van de contemplatie. De contemplatie is het schouwen van God, een gegrepen worden door God en zo Hem ervaren. Dit was het monastieke doel van meditatie en gebed. Het is een voorsmaak van de eeuwigheid en dus een zalige ervaring. Luther houdt, als hij contemplatie vervangt door aanvechting, vast aan het idee dat eigen Godservaring essentieel is voor ‘theologie’, Godskennis. Echter, deze ervaring is voor Luther een ervaring in de aanvechting. De Godservaring is er alleen als aanvechting en in de aanvechting. De aanvechting “is de toetssteen, die je niet alleen leert kennen en begrijpen, maar je ook leert ervaren, hoe goed, hoe waarachtig, hoe zoet, hoe lieflijk, hoe machtig, hoe troostrijk Gods woord is, wijsheid boven alle wijsheid.” Zo herkende Luther zich in de aanvechtingen van David en Paulus, en zo ervoer hij zijn eigen strijd met “papisten en rotten”.

Aanvechting is geen twijfel

Deze aanvechting van Luther moeten we niet verwarren met de twijfel waar het in de kerk zo nu en dan over gaat. Als ik het goed zie, focust de hedendaagse gelovige zich met enige graagte op de vragen van het verstand. Hij stort zich op de verhouding van geloof en wetenschap, van schepping en evolutie, van argumenten voor en tegen het bestaan van God. Hij komt op voor de redelijkheid van zijn geloof. Anderen twijfelen dus aan dat alles. Zo staan ‘theïsten’ en atheïsten tegenover elkaar, en wordt het debat dat minstens met de Verlichting begon, voortgezet. De humanistische christenen hebben zich feitelijk door de argumenten van de atheïsten laten overtuigen, maar willen toch blijven geloven, en de fundamentalisten zetten zich aan het verdedigen van de geloofswaarheden. Zij zouden kunnen twijfelen, maar ook dan heeft dat met Luther weinig te maken. Puur op het vlak van het verstand wil Luther de atheïsten wel gelijk geven: “Als je alleen afgaat op het oordeel van de menselijke rede, moet je wel zeggen: óf er is helemaal geen God óf God is onrechtvaardig.” Daarom zingt Luther niet de lof van de (gelovige) redelijkheid, maar van het geloof. Hij noemt het geloof “de schepper van God, niet van God zoals Hij in zichzelf is, maar van God-voor-ons”. De bereidheid tot dit scheppen van God ontstaat pas als de mens zo ziek is, dat hij nergens meer redelijkerwijs op vertrouwen kan, aangevochten door de mensen, in hen door de Satan, maar – zo zegt Luther elders – in de Satan ook door God, die in de aanvechting niet van de Satan te onderscheiden is. Ook het onderscheid tussen God die wel beproeft, maar niet verzoekt, is voor Luther veel te rationalistisch. Het beeld dat dan van geloof ontstaat, is dit: geloof is de strijd met God om God.

Te veel gevraagd

Dat is voor ons moderne mensen, gelovig of niet, naar mijn idee echt te veel gevraagd. Het is vele malen eenvoudiger om humanistisch of fundamentalistisch te geloven. In beide richtingen gaat dan ook het verlangen van de gemeente. Reeds de lutherse orthodoxie van de 17e en 18e eeuw hield het met de paradoxale, existentiële Luther niet vol. De tijd van Luther is er nooit geweest en zal dus nog moeten komen. Of zij komt zal vooral afhangen van de voorgangers, of zij de gemeente zullen brengen waar zij niet wil. Waar het Evangelie klinkt, worden wij zelf onthuld als zieken. Alleen zo kunnen we eventueel ook ‘belangrijke zieken’ worden. Alleen dan ontstaat de weg van Woord, geloof en aanvechting, voorbij fundamentalisme en humanisme.

Dr. Willem Maarten Dekker is predikant te Waddinxveen (PKN).

Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

 

Voor losse nummers, klik hier