28e jaargang nr. 6 (juli 2014)
thema: De orthodox-protestantse kerkelijke kaart over 25 jaar
C. van den Berg
Kroniek
Inspirerende sport
Ik had nog wel 10 jaar kunnen spelen.
Maar ik stopte. Uit liefde voor Lena.
Uit liefde voor Lena werd ik predikant
en bleef het maar bij die ene interland.
Deze regels komen uit het liedje Lena. Het is te vinden op de cd Eenmaal Oranje van Meindert Talma. Op dit album staan een elftal (!) liedjes over voetballers die allemaal maar één wedstrijd voor het Nederlands elftal uitkwamen. Onder hen ook linksbuiten Chris Walder. In 1921 debuteerde hij in Oranje in een uitwedstrijd tegen Denemarken. Niet lang daarna kwam hij zijn toekomstige vrouw Lena Elzevier tegen. Dat veranderde zijn sportieve loopbaan dramatisch. Zij was lid van het Apostolisch Genootschap. Binnen dat kerkgenootschap werd voetbal als vergif gezien. Om die reden stopte Walder subiet met zijn voetbalcarrière en bleef het dus bij ‘Eenmaal Oranje’.
Het is misschien illustratief voor de houding van verschillende gelovigen tegenover (professionele) sport. In het commentaar van het Reformatorisch dagblad van 18 juni j.l. wordt die houding in één klinkende zin verwoord: ‘Afgezet tegen het alomvattende heil dat christenen ten deel valt als ze “in Christus zijn”, verbleekt, verschraalt en verschrompelt sport tot een ongelooflijk slap surrogaat dat nauwelijks een tijdsinvestering waard is.’
Het punt is helder, maar de vraag is of het zo zwart-wit moet worden neergezet.
Kritiek vanuit andere hoek
Terwijl ik deze Kroniek schrijf, is het WK-voetbal in Brazilië in volle gang. Dat WK en alles eromheen roept niet alleen het (voorspelbare) commentaar van het Reformatorisch Dagblad op, maar ook uit andere hoeken kwam er kritiek. Bekend werd namelijk uit officiële cijfers van de Braziliaanse regering, dat 170.000 mensen gedwongen moesten verhuizen om plaats te maken voor de bouw van stadions en andere faciliteiten. Men zou daarvoor een vergoeding én vervangende woonruimte krijgen. In 60% van de gevallen is dat niet gebeurd. De werkelijke cijfers van deze huisuitzettingen liggen vele malen hoger.
Het leidde in het organiserende land tot vele protesten. Ongeveer de helft van de Brazilianen zegt dat hun land het WK niet had moeten organiseren. Dat is veelzeggend, want Brazilianen zijn behoorlijk ‘voetbalgek’! Maar liefst 8 miljard euro werd in het WK gestoken, terwijl de kwaliteit van gezondheidszorg, onderwijs en vervoer achterblijft. En als je dan ook nog hoort, dat de FIFA (de wereldwijde voetbalbond) de Braziliaanse regering gedwongen heeft om een belangrijke wet rondom alcohol in voetbalstadions aan te passen, dan krijg je spontaan een vieze smaak in de mond. Er gold daar namelijk een alcoholverbod rond stadions vanwege de veiligheid; in het verleden vielen er zelfs doden door rellen. Maar deze wet moest vervangen worden, omdat het biermerk Budweiser één van de hoofdsponsors is!
Neem daarbij ook de vele omkoopschandalen rond FIFA-bobo’s bij de toewijzing van het WK in Quatar in 2022. Denk aan de sociale misstanden die daar nu al spelen: gastarbeiders die onder de verschrikkelijkste omstandigheden moeten werken en vele doden die daar al te betreuren waren. Kortom: het WK-voetbal is omgeven door onrecht. Verschillende mensen riepen in de sociale media dan ook op om het WK te boycotten.
Fifalafavela
In diezelfde sociale media kwam Jan Wolsheimer met een opvallende (tegen)actie. Wolsheimer is voorganger in een evangelische gemeente, verwoed blogger én voetballiefhebber. Hij schreef: ‘Voetbal is een geweldige sport! Zwetende lijven, felle strijd, één bal, 22 voetballers en duizenden zo niet miljoenen toeschouwers. Fantastisch! Toch heeft het WK 2014 een zwart randje: veel armen moesten letterlijk het veld ruimen voor het FIFA-circus dat de komende maand neerstrijkt in Brazilië. Deze onrechtvaardigheid kunnen we niet meer ongedaan maken; daarom zetten we er iets positiefs tegenover: de Fifa la Favela-actie!’
Het betreft hier een sponsoractie. Voor elk gescoord doelpunt van het Nederlands én het Braziliaanse elftal kon een van tevoren afgesproken bedrag worden gedoneerd. Al het ingezamelde geld (op dit moment is dat bijna 1000 euro voor elk gescoord doelpunt!) komt ten goede aan drie echtparen die zendings- en ontwikkelingswerk doen in de favela’s, oftewel de sloppenwijken van Brazilië. Wolsheimer vatte het als volgt samen: ‘Zo kun je genieten van mooie sport en tegelijkertijd strijd voeren tegen afschuwelijk onrecht.’ Zelfs een schwalbe van een Braziliaanse speler die tot een strafschop leidde, riep zodoende hier thuis enthousiasme op!
Het mooie van deze actie vind ik de positieve insteek: het kunnen genieten van de schoonheid van het voetbalspel én de concrete kleinschalige actie voor mensen die iets van Christus’ schoonheid laten zien in de erbarmelijkste omstandigheden. Met vreugde heb ik deze actie dan ook ondersteund.
Religie-sport: 0-1?
Tegelijk blijft het verbazingwekkend wat zo’n WK-voetbal aan collectieve emoties en acties oproept: de hamsters bij Appie Happie, de Roy Donders-juichpakken, het veelvoud aan WK-liedjes en de intussen niet meer weg te denken oranjeversieringen in het straatbeeld. Socioloog Ruud Stokvis trok de aandacht met een interview in Letter & Geest van dagblad Trouw. Daarin stelde hij het boud: ‘U dacht dat u naar het wereldkampioenschap voetbal keek, maar wat u ziet is een moderne vorm van religie. Religie en sport hebben dezelfde oorsprong.’ Beiden bieden volgens Stokvis vorming, binding en zingeving. Sterker nog: in onze samenleving slaagt sport daar intussen beter in dan religie. Niet voor niets luidt de titel van zijn laatste boek: Lege kerken, volle stadions. Religie spreekt steeds minder mensen aan. Dat komt volgens Stokvis door de modernisering, door de invloed van de wetenschap en de bedding van religie in een samenleving die sterk op familiebanden is gericht en hiërarchisch is geordend. Die samenleving is verdwenen. Sport past veel beter bij de huidige egalitaire samenleving, waar een groot deel van de onderlinge betrekkingen van onpersoonlijke aard is. Sport leert mensen ook een moraal: je aan regels houden, afspraken nakomen en zelfbeheersing kennen. Bovendien geeft ze mensen collectief enthousiasme en versterkt ze onderlinge verbondenheid. Juist dat laatste is sterk te merken rond het WK-voetbal, maar ook bij Olympische successen van ‘onze’ sporters en als ‘Bau en Lau’ het weer goed doen in de Tour de France. In dit alles slaagt sport heden ten dage in onze samenleving beter dan religie. Vandaar 1-0 voor de sport.
Dit interview riep veel reacties op, de meeste in afkeurende zin. Toch heeft Stokvis wel een punt. Voor niet weinig mensen heeft sport de plaats van religie ingenomen. Ik zal nooit een televisiereportage over een verstokte Feyenoord-supporter vergeten. Deze vrouw sprak over haar club en het stadion ook letterlijk in godsdienstige termen: De Kuip was haar kerk en Feyenoord haar geloof. En ze beleefde de wedstrijden als een kerkdienst, inclusief de nodige samenzang. Maar ook wat minder expliciet zijn er overeenkomsten tussen sport en godsdienst waar te nemen. Zoals in het christelijk geloof de gang van het Kerkelijk Jaar de toon zet (Advent, Kerst, Lijdenstijd, Pasen, Hemelvaart en Pinksteren), zo zijn er de grote sportevenementen waar mensen naar toe leven en als zodanig ook in de media worden gepresenteerd. Opvallend is daarbij dat hier de hoogtepunten juist plaatsvinden in de zomer, als de kerk haar ‘feestloze tijd’ kent: het WK voetbal, Wimbledon, de Tour de France en de Olympische Spelen.
Aan de andere kant blijkt ook hier maar weer dat zo’n sociologische benadering geen aandacht schenkt aan de dieptedimensies van religie en geloof. Antropoloog Wouter van Beek reageerde een dag na het interview met Stokvis al treffend. Hij wees erop dat religie en sport marktkramen zijn met verschillende koopwaar. In het stadion doorloopt de fan plaatsvervangende emoties met ‘zijn’ team, veilige emoties omdat ze vluchtig zijn – ‘winnen’ begint opnieuw bij de volgende wedstrijd – en plaatsvervangend omdat ze niet de zijne zijn: niet hij heeft gewonnen, maar ‘we’ hebben gewonnen, en ‘we’ kan van alles betekenen. Het aanbod van de religie is daarentegen dat van een plaatsvervangende realiteit, met als centrum de persoonlijke relatie met een andere werkelijkheid die ons gewone bestaan ontstijgt.
Ik zou daar aan willen toevoegen dat Stokvis zowel sport als religie louter ziet als maatschappelijke verschijnselen, die uit de behoeften van mensen voortkomen. Nu is het bijzondere van God en het geloof in Hem juist dat het geen projecties zijn van onze behoeften, maar een werkelijkheid van de andere zijde. Die werkelijkheid van God stelt juist onze behoeften onder kritiek, oordelend én helend. Dat betekent ook dat de verdwazende en verslavende aspecten van sport daarvanuit ontmaskerd moeten worden. Sport kan ook een afgod worden…
Van Ruler en Paulus
Tegelijk hoort het ook bij onze schepselmatigheid dat we spelende mensen zijn. We zijn niet alleen geschapen om te werken en te denken, maar ook om te rusten en te spelen. En wie kan er zo niet genieten van die fenomenale ‘zweefkopbal’ van Robin van Persie?! Of van een wedstrijd bij G-voetbal (voetbal voor mensen met een verstandelijke beperking), waarbij het spelplezier van de gezichten afgeschept kan worden!
Iemand als Van Ruler kon heel lyrisch schrijven over deze schepselmatigheid en speelsheid, ook als het over voetbal gaat. Dan had hij het over de vonken van de Geest die hij bij Feyenoord-Ajax zag schieten. Een ook de latere Utrechtse dogmaticus Hasselaar bezocht graag een voetbalwedstrijd van de plaatselijke FC. En de theoloog/radiomaker en huidige dominee Klaas Vos had zitting in het Ajax-bestuur. Kortom: theologie en sport hoeven elkaar niet te bijten.
Zo vind ik het altijd intrigerend hoe iemand als Paulus omging met de sport van zijn dagen. In 1 Korinthe 9 haalt hij de toenmalige populaire sporten van de atletiek en het boksen naar voren. Hij brengt ze voor het voetlicht als een illustratie van volharding en discipline. Een topsporter heeft die nodig, om de prijs te kunnen winnen. Daar focust hij zich op, helemaal. Die zelfbeheersing, doelmatigheid en volharding heb je als gelovige helemaal nodig.
In Hebreeën 12 wordt een lange-afstandsloopnummer als voorbeeld gebruikt voor de navolging van Christus. Die is niet als een rondje Avondvierdaagse, maar als een bloedserieuze wedstrijd, waarbij het erop of eronder is en waarbij je het snot voor je ogen moet lopen, bij wijze van spreken. De schrijver van de Hebreeënbrief jut z’n lezers op. Dat is nodig, want bij die tweede generatie christenen vielen er bij bosjes af. Wat dat betreft, is het nu niet heel veel anders. Ontkerkelijking en geloofsafval grijpen nog altijd om zich heen. Paulus’ gebruik van de sport als geloofsmetafoor kan juist ook daarom nu zeer bruikbaar zijn.
Lex Immers
In de communicatie van het Evangelie hoeven we niet alleen op het aambeeld van de kritiek te slaan. Sport kan dus ook een metafoor zijn in de communicatie van het Evangelie. De al genoemde Jan Wolsheimer deed m.i. een geslaagde poging op zijn blog, toen hij Lex Immers als voorbeeld noemde. Als Feyenoordsupporter ergerde Wolsheimer zich tijdens de eerste helft van het vorige seizoen over de vele kansen die Immers verprutste. Wolsheimer was trouwens niet de enige supporter die zo kritisch was op Immers. Totdat Wolsheimer in een interview Immers hoorde vertellen dat hij altijd voor 100% speelt en dat hij weinig kan met kritiek van mensen die niet met hem in het veld staan. Wolsheimer schrijft dan: ‘Beschaamd sloeg ik de ogen neer, heel even was ik Lex Immers. Hard werken, inzet, transparantie en soms toch kritiek. Hoe eerlijk is dat?’ Wolsheimer refereerde ook aan een wedstrijd van Feyenoord die hij bezocht en hoe het hem opviel dat Immers inderdaad kansen miste, maar tegelijk een spil was waar het hele team om draaide. Hij ging anders naar hem kijken: Immers is geen dansende Suárez, maar een waardevolle kracht in een team, die nooit verzaakt.
Wolsheimer trekt de lijn door: ‘Zo is het in de kerk ook. Als we elkaar werkelijk leren kennen, zullen we milder en vergevingsgezind naar elkaar zijn (…) Het is niet zo moeilijk om onderuitgezakt in je favoriete stoel je voetbalhelden te bekritiseren, terwijl je intussen aan een blikje bier lurkt. Geen enkele toeschouwer speelt zo goed als de spelers in het veld (want anders stonden zij er wel!) en toch die makkelijke kritiek. Predikanten lopen dat risico ook. Dat komt deels doordat de gemiddelde kerkdienst niet is gebaseerd op participatie, maar op aanschouwen (…) Het wordt anders als de predikant gewoon onderdeel is van het ‘elftal’, misschien een visionaire captain, maar zeker geen solist. In dat geval stimuleren de ‘spelers’ elkaar omdat allen staan opgesteld. De toeschouwers zijn niet langer meer de gemeenteleden, maar de leefomgeving van zo’n kerk.’ Zo kun je dus ook een essentieel thema als discipelschap aan de orde stellen, aan de hand van Lex Immers...
Poëtisch
Willem Jan Otten wil in zijn poëzie ook nogal eens de link leggen tussen sporthelden en het Evangelie. Een mooi voorbeeld is het gedicht Bahamontes’ hemelvaart, waarin hij de Spaanse wielrenner in een slopende bergetappe volgt. De korte zinnen lijken op de vinnige pedaalslag waarmee de renner omhoogfietst, maar tegelijk vertelt het gedicht ook iets over ‘hogere dingen, die in geen mensenhart zijn opgeklommen.’
In dezelfde bundel staat het gedicht Evangelie volgens Lev Yashin. Yashin was een legendarische Russische doelman, ver terug in de vorige eeuw. Velen beschouwen hem als de beste keeper ooit. In het gedicht wordt er een strafschop genomen, maar bij Otten gaat het dieper, het gaat over durf, over overgave, maar ook over verkeerde beslissingen – en dat alles in een genadig licht:
Hoe lang ik daar in de stromende regen
ben blijven liggen weet ik niet meer.
Wel dat ik nooit had moeten zijn geboren.
Ik begreep wat allen wisten
Ik begreep wat hij had geweten.
Ik begreep alsnog de woorden van zijn lippen,
deze is voor jou.
Een kind kon hem hebben,
dit balletje zorgvuldig recht op mij af.
Ds. Kees van den Berg is predikant (PKN) te Nieuw-Vennep.
Mailadres:
Om dit nummer te bestellen, klik hier